Instrumenten en bedieningsorganen83Brandt onderwegEr zit een storing in het systeem. Ver‐ der rijden is mogelijk. De rijstabiliteit
kan echter afhankelijk van de staat
van het wegdek verslechteren.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Afhankelijk van de versie kan er een
waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center (DIC) 3 87 ver‐
schijnen.
Elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) 3 124, Traction Control-sys‐
teem/Anti-slipregelaar (ASR) 3 123.
Koelvloeistoftemperatuur
$ brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking enkele seconden.
Als controlelampje $ brandt, is de
koelvloeistoftemperatuur te hoog. Af‐
hankelijk van de versie kan er een
waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center (DIC) 3 87 ver‐
schijnen. De hulp van een werkplaats
inroepen.Voorzichtig
Als de koelvloeistoftemperatuur te hoog is, moet u stoppen en het
contact uitschakelen. Gevaar voor
motor. Controleer het koelvloei‐
stofpeil.
Raadpleeg uw werkplaats als de
controlelamp aan blijft.
Koelvloeistoftemperatuurmeter 3 75.
Voorverwarming
! brandt geel.
De voorverwarming is geactiveerd. Wordt alleen bij lage buitentempera‐
turen ingeschakeld.
Let op
Bij zeer hoge buitentemperaturen
kan ! bij het inschakelen van het
contact kort oplichten.
De motor kan worden gestart wan‐
neer ! dooft.
Motor starten 3 111.
Knippert
In het motorvoorverwarmingssys‐
teem wordt een storing gedetecteerd.
Afhankelijk van de versie kan er een
waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center (DIC) 3 87 ver‐
schijnen.
Roep de hulp van een werkplaats in
als ! niet dooft.
Roetfilter
% brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking enkele seconden.
Als het niet na korte tijd dooft of on‐
derweg oplicht, moet het roetfilter
worden gereinigd. Blijven rijden totdat
% dooft. Afhankelijk van de versie
kan er een waarschuwingsbericht op het Driver Information Center (DIC)
3 87 verschijnen.
Laat het motortoerental tijdens het
reinigen zo mogelijk niet tot onder
2000 1/min zakken.
Rijden en bediening109Rijden en bedieningRijtips......................................... 109
Controle over de auto ..............109
Sturen ...................................... 110
Starten en bediening .................110
Nieuwe auto inrijden ................110
Contactslotstanden ..................110
Motor starten ........................... 111
Motor afzetten ......................... 111
Uitrol-brandstofafsluiter ...........112
Stop/Start-systeem ..................112
Parkeren .................................. 114
Uitlaatgassen ............................. 115
Roetfilter .................................. 115
Katalysator .............................. 116
Handgeschakelde versnellings‐ bak ............................................. 116
Geautomatiseerde versnellings‐
bak ............................................. 117
Versnellingsbakdisplay ............117
Motor starten ........................... 117
Keuzehendel ........................... 118
Handgeschakelde modus ........119
Elektronische rijprogramma's ..120
Storing ..................................... 120Remmen.................................... 121
Antiblokkeersysteem ...............121
Handrem .................................. 122
Remassistentie ........................122
Hellingrem ............................... 122
Rijregelsystemen .......................123
Traction Control .......................123
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 124
Bestuurdersondersteuningssys‐
temen ......................................... 125
Cruise control .......................... 125
Parkeerhulp ............................. 126
Brandstof ................................... 128
Brandstof voor benzinemotoren .....................128
Brandstof voor dieselmotoren . 128
Brandstof voor het rijden op aardgas .................................. 129
Tanken .................................... 129
Brandstofverbruik - CO 2-uitstoot
........................... 131
Trekhaak .................................... 132
Algemene informatie ...............132
Rijgedrag en aanhangertips ....132
Aanhanger trekken ..................133Rijtips
Controle over de autoNooit laten vrijlopen wanneer de
motor niet draait (uitgezonderd
tijdens Autostop)
Veel systemen werken dan niet meer (bijv. rembekrachtiger, stuurbekrach‐
tiging). Als u op deze manier rijdt,
brengt u uzelf en anderen in gevaar.
Alle systemen werken tijdens een
Autostop, maar er is een gecontro‐
leerde vermindering in de stuurbe‐
krachtiging en de voertuigsnelheid is
verlaagd.
Stop/Start-systeem 3 112.
Pedalen
Om de pedalen ongehinderd te kun‐
nen bedienen geen matten onder de
pedalen leggen.
Rijden en bediening123Stop/Start-systeem 3 112.Rijregelsystemen
Traction Control
De anti-slipregelaar (ASR) is een on‐
derdeel van de elektronische stabili‐
teitsregeling (ESC).
ASR verhoogt zo nodig de stabiliteit,
ongeacht het type wegdek of de grip
van de banden, door te voorkomen
dat de aangedreven wielen door‐
slaan.
Zodra de aangedreven wielen begin‐
nen door te slaan, wordt het motor‐
vermogen verminderd en wordt het
wiel met de meeste slip afzonderlijk
afgeremd. Daardoor wordt de rijstabi‐
liteit van de auto op een glad wegdek
aanmerkelijk verbeterd.
De ASR is gebruiksklaar zodra de
controlelamp R dooft.
Wanneer ASR actief is, knippert de
controlelamp R.9 Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Uitschakelen
U kunt de ASR uitschakelen wanneer
de aangedreven wielen moeten kun‐
nen doorslaan: druk even op
ASR OFF .
126Rijden en bedieningSnelheid verlagenDuw de hendel na het activeren van
de cruise control omlaag ( -) of duw de
hendel meerdere malen kort omlaag
( -): de snelheid neemt voortdurend of
in kleine stapjes af.
Uitschakelen
Automatisch uitschakelen: ● rijsnelheid onder ong. 30 km/u
● het rempedaal wordt ingetrapt
● het koppelingspedaal wordt inge‐
trapt
● het Traction Control-systeem/de anti-slipregelaar (ASR) of de
elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) werkt
Opgeslagen snelheid hervatten
= bij een snelheid van meer dan
30 km/u indrukken. De opgeslagen
snelheid wordt nu overgenomen.Uitschakelen
Draai het uiteinde van de hendel in de stand OFF; controlelampje m dooft.
De opslagen snelheid wordt gewist.
Bij het uitschakelen van het contact
wordt ook de opgeslagen snelheid
gewist.
Parkeerhulp
De parkeerhulp meet de afstand tus‐
sen uw auto en eventuele obstakels,
wat het parkeren vergemakkelijkt, en
geeft geluidssignalen. De bestuurder
is en blijft echter verantwoordelijk bij
het parkeren.
Het systeem bestaat uit vier ultrasone
parkeersensoren in de achterbum‐
per.
Controlelamp r 3 82.
Werking van het systeem
Bij het inschakelen van de achteruit‐
versnelling wordt de parkeerhulp au‐
tomatisch ingeschakeld.
De pieptonen volgen elkaar sneller op
naarmate de afstand tot het obstakel
afneemt. Bij een afstand van minder
dan 30 cm klinkt er een ononderbro‐
ken pieptoon die meteen stopt wan‐
neer de afstand groter wordt.
Storing
In geval van een systeemstoring
brandt r en verschijnt er een be‐
richt op het Driver Information Center (DIC) 3 87.
188Stuurwielverstelling ...................... 67
Symbolen ....................................... 4
T Taal............................................... 87Tanken ....................................... 129
Te laag brandstofpeil ...................85
Temperatuur ................................. 87
Toerenteller ................................. 73
Top-Tether-bevestigingsogen ......57
Traction Control .........................123
Transmissie .................................. 81
Trekken............................... 132, 164
Tripcomputer .......................... 87, 94
Typeplaatje ................................ 172
U
Uitlaatgassen ............................. 115
Uitrol-brandstofafsluiter .............112
Uitstapverlichting .......................101
Uittrekbare bagageruimte- afdekking ............................. 61, 65
Ultrasoonparkeerhulp ..........82, 126
Uw autogegevens ..........................3
V Van banden- en velgmaat veranderen ............................. 156
Vaste luchtroosters ....................108
Veiligheidsgordel ...........................8
Veiligheidsgordels .......................43Velgen en banden .....................152
Ventilatie ..................................... 103
Ventilatieopeningen ....................107
Vergrendelingssysteem ...............26
Versnellingsbak ........................... 16
Versnellingsbakdisplay ........76, 117
Verstelbare luchtroosters ........... 107
Verwarmde spiegels ....................28
Verwarming ................................. 38
Verwarmings- en ventilatiesysteem .................... 103
Verwerking van sloopauto .........136
Verzorging .................................. 166
Verzorging exterieur ..................166
Verzorging interieur ...................168
Voertuiggewicht .........................178
Voertuigidentificatienummer ......172
Volume ......................................... 87
Voordat u wegrijdt ........................ 16
Voorruit ......................................... 29
Voorstoelen .................................. 34
Voorverwarming .......................... 83
W
Waarschuwing .............................. 93
Waarschuwingslampen ................72
Werkzaamheden uitvoeren .......136
Wieldoppen ................................ 156
Wiel verwisselen ........................159
Winterbanden ............................ 152Wis-/wasinstallatie .......................14
Wis-/wasinstallatie achterruit .......68
Wis-/wasinstallatie voorruit ..........68
Wisserblad vervangen ...............141
Z
Zekeringen ................................. 148
Zekeringenkast in motorruimte ..149
Zekeringenkast instrumentenpaneel ...............150
Zitplaatsen derde zitrij .................40
Zitplaatsen tweede zitrij ...............39
Zitrijen achterin ............................. 39
Zonnekleppen .............................. 31
Zijdelings airbagsysteem .............51
Zijmarkeringslichten...................... 96
Zijrichtingaanwijzers ..................145
Zijschuifdeur ................................. 23