SymboolBeschrijvingSysteem onderbroken.Afstandsregeling gedeacti‐
veerd, omdat het gaspedaal
werd bediend.Voertuigsymbool in de afstandsindicatie be‐
weegt zich weg: herkend voertuig is wegge‐
reden.
ACC accelereert niet. Om te accelereren,
ACC activeren door bijv. kort gas te geven of
de tuimelschakelaar in te drukken.
De instelling van de afstand wordt opgeslagen
voor het momenteel gebruikte bestuurder‐
sprofiel.
Controle- en waarschuwingslampjesSymboolBeschrijvingSymbolen groen:
Voorligger gedetecteerd. Het
systeem houdt de ingestelde
afstand tot de voorligger aan.Voertuigsymbool knippert:
Aan de voorwaarden voor het
gebruik van het systeem wordt
niet meer voldaan.
Het systeem is gedeactiveerd,
maar remt tot de actieve over‐
name door het intrappen van
de rem of het gaspedaal.Voertuigsymbool en afstands‐
balk knipperen rood en er klinkt
een signaal:
Oproep om in te grijpen door
remmen en evt. uitwijken.
Weergaven in het Head-Up Display
Een deel van de informatie over het systeem
kan ook worden weergegeven op het Head-Up
Display.
Het symbool wordt op het Head-Up
Display weergegeven als de ingestelde
gewenste snelheid is bereikt.
Afstandsinformatie Het symbool wordt weergegeven, als
de afstand tot de auto die voor u rijdt te
gering is.
De afstandsinformatie is in de volgende geval‐
len actief:
▷Actieve snelheidsregeling uitgeschakeld.▷Weergave in het Head-Up Display geselec‐
teerd, zie pagina 132.▷Afstand te kort.Seite 185RijhulpsystemenBediening185
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Bumper bij de radarsensoren schoon en vrij
houden.
Camera
De camera bevindt zich bij de binnenspiegel.
Voorruit voor de binnenspiegel schoon en vrij
houden.
Voorwaarden voor een correcte
werking
▷Snelheid onder 210 km/h.▷Voldoende breedte van de rijstrook.▷Boven 70 km/h: rijbaanbegrenzing aan
beide zijden wordt herkend.▷Beneden 70 km/h: rijbaanbegrenzing aan
beide zijden of een voorligger wordt her‐
kend.▷Ten minste één hand aan de stuurwielrand.▷Voldoende straal van de bocht.▷Rijden in het midden van de rijstrook.▷Richtingaanwijzer niet bediend.▷Kalibratieprocedure van de camera direct
na aflevering van de auto is afgesloten.
In-/uitschakelen
Inschakelen Toets op het stuurwiel indrukken.
Stuurwielsymbool brandt grijs.
Het systeem wordt automatisch geactiveerd
als aan alle functievoorwaarden is voldaan, zie
pagina 190.
Stuurwielsymbool brandt groen.
Het systeem is actief.
Bij ingeschakeld systeem zijn de persoons‐
waarschuwing met City-remfunctie en de
waarschuwing voor een aanrijding van opzij ac‐
tief. De instelling op het Control Display blijft
ongewijzigd.
Uitschakelen Toets op het stuurwiel indrukken.
De weergave gaat uit.
Het systeem voert geen verdere stuurbewe‐
ging uit.
Automatisch onderbreken De werking van het systeem wordt in de vol‐
gende situaties automatisch onderbroken:▷Bij een snelheid boven 210 km/h.▷Bij het loslaten van het stuurwiel.▷Bij een krachtige stuuringreep.▷Bij het verlaten van de eigen rijstrook.▷Bij ingeschakelde richtingaanwijzer.▷Bij een te smalle rijstrook.▷Wanneer na een bepaalde tijd geen rij‐
baanbegrenzing wordt herkend en er rijdt
geen voertuig vooruit.
Stuurwielsymbool brandt grijs.
Het systeem is onderbroken en voert
geen verdere stuurbeweging uit.
Indien voldaan is aan de systeemvereisten,
wordt het systeem automatisch opnieuw geac‐
tiveerd.
Seite 190BedieningRijhulpsystemen190
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Weergaven op het
instrumentenpaneelSymboolBeschrijvingStuurwielsymbool grijs: sys‐
teem in stand-by.Stuurwielsymbool groen: sys‐
tem geactiveerd.Stuurwielsymbool en rijbaan‐
begrenzing groen: het systeem
helpt om de auto binnen de rij‐
baan te houden.Stuurwielsymbool groen, rij‐
baanbegrenzing grijs: geen rij‐
baanbegrenzing herkend. De
auto volgt de voorligger.Stuurwielsymbool geel: stuur‐
wiel vastpakken. Het systeem
is nog steeds actief.Stuurwielsymbool rood en een
geluidssignaal klinkt: systeem
onderbroken. Het systeem
voert geen verdere stuurbewe‐
ging uit.
Weergaven in het Head-Up Display
Alle informatie over het systeem kan ook wor‐
den weergegeven op het Head-Up Display.
Grenzen van het systeem
Opmerking WAARSCHUWING
Het systeem kan in verband met de sys‐
teemgrenzen onjuist of niet reageren. Er be‐
staat kans op een ongeval of schade. De aan‐
wijzingen over de grenzen van het systeem in
acht nemen en eventueel actief ingrijpen.◀
Beperkte werking Bij het rijden met handschoenen of aange‐
brachte hoezen kan het contact met het stuur‐
wiel mogelijk niet herkend worden door de
sensoren. Het systeem kan dan niet gebruikt
worden.
Bij het rijden over smalle rijstroken kan het
systeem niet worden geactiveerd of zinvol
worden gebruikt.
Systeem niet gebruiken in de volgende situ‐
aties:▷Bij wegwerkzaamheden.▷Bij het plaatsmaken voor reddingsvoertui‐
gen.▷In de bebouwde kom.
Weersomstandigheden
Bij ongunstige weers- of lichtomstandigheden,
bijv. bij regen, sneeuwval, smeltende sneeuw,
mist of tegenlicht, kan een verslechterde waar‐
neming van voertuigen en kortstondige onder‐
brekingen van al waargenomen voertuigen op‐
treden. Oplettend rijden en zelf reageren op de
heersende verkeerssituatie. Evt. actief ingrij‐
pen, bijv. door remmen, sturen of uitwijken.
Park Distance Control PDC
Principe PDC helpt bij het inparkeren. Langzaam nade‐
ren van een object vóór of achter uw auto
wordt gemeld door:
▷Geluidssignalen.▷Optische aanduiding.
Met de parkeerassistent: obstakels aan de zij‐
kant van de auto die door de sensoren van de
parkeerassistent worden herkend kunnen
eveneens door de PDC worden gemeld. Flank‐
bescherming, zie pagina 194.
Seite 191RijhulpsystemenBediening191
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Het automatisch inschakelen bij gedetec‐
teerde obstakels kan worden in- en uitgescha‐
keld.
Via iDrive:1."Mijn auto"2."Auto instellingen"3."Parkeren"4."Automatische PDC-activering": alleen bij
overeenkomstige uitrusting.5."Automatische PDC-activering"
De instelling wordt opgeslagen voor het mo‐
menteel gebruikte bestuurdersprofiel.
Afhankelijk van de uitrusting wordt tevens een
bijpassend camera-aanzicht ingeschakeld.
Automatisch uitschakelen bij
vooruitrijden
Het systeem wordt bij overschrijding van een
bepaalde afstand of een bepaald snelheidsbe‐
reik uitgeschakeld.
Indien nodig het systeem weer inschakelen.
Handmatig in-/uitschakelen Toets indrukken.
▷Aan: LED brandt.▷Uit: LED dooft.
Als de toets wordt ingedrukt, terwijl de ver‐
snelling in achteruit staat, wordt het beeld van
de achteruitrijcamera weergegeven.
Weergave
Geluidssignalen De nadering van een object wordt door een on‐
derbroken geluidssignaal uit de richting van
het obstakel gesignaleerd. Als bijv. links achter
de auto een object wordt waargenomen, klinkt
het geluidssignaal uit de luidspreker linksach‐
ter.
Hoe kleiner de afstand tot een object wordt,
hoe korter de intervallen worden.
Als de afstand tot een herkend object kleiner is
dan ca. 25 cm, klinkt er een continu signaal.
Als zich gelijktijdig zowel voor als achter de
auto objecten op een afstand kleiner dan ca.
25 cm bevinden, klinkt een afwisselend onon‐
derbroken geluidssignaal.
De onderbroken en ononderbroken geluidssig‐
nalen worden bij het inschakelen van keuze‐
hendelstand P uitgeschakeld.
Het onderbroken geluidssignaal wordt bij stil‐
staande auto na korte tijd uitgeschakeld.
Volume
De verhouding tussen het volume van de PDC-
signaaltoon en het volume van het entertain‐
ment kan ingesteld worden.
Via iDrive:1."Mijn auto"2."Systeeminstellingen"3."Klank"4."Volume-instellingen"5."PDC"6.Stel de gewenste waarde in.
De instelling wordt opgeslagen voor het mo‐
menteel gebruikte bestuurdersprofiel.
Optische waarschuwing
De nadering van een object wordt op het Con‐
trol Display weergegeven. Verder verwijderde
objecten worden reeds weergegeven, voordat
een geluidssignaal klinkt.
Seite 193RijhulpsystemenBediening193
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
▷Gekleurde markeringen, pijl 1: waarschu‐
wing voor herkende obstakels.▷Grijze markeringen, gearceerd vlak, pijl 2:
er werden geen obstakels herkend.▷Geen markeringen, zwart vlak, pijl 3: het
gebied naast de auto werd nog niet geregi‐
streerd.
Beperkingen van de flankbescherming
Het systeem geeft alleen stilstaande obstakels
aan, die eerder bij het langsrijden door de sen‐
soren herkend zijn.
Het systeem herkent niet of een obstakel na‐
derhand beweegt. Daarom worden de marke‐
ringen in de weergave bij stilstand na een be‐
paalde tijd grijs weergegeven. Het gebied
naast de auto moet opnieuw worden geregi‐
streerd.
Grenzen van het systeem
Opmerking WAARSCHUWING
Het systeem kan in verband met de sys‐
teemgrenzen onjuist of niet reageren. Er be‐
staat kans op een ongeval of schade. De aan‐
wijzingen over de grenzen van het systeem in
acht nemen en eventueel actief ingrijpen.◀
Met aanhanger of als de
aanhangwagencontactdoos in gebruik
is
De achterste sensoren kunnen geen zinvolle
metingen uitvoeren. De achterste PDC-func‐
ties worden daarom uitgeschakeld.
Wit symbool wordt weergegeven
Bij overeenkomstige uitrusting wordt
het detectiegebied van de sensoren
donker weergegeven op het Control Display.
Grenzen van de ultrasoonmeting
Het waarnemen van objecten kan worden be‐
perkt door de grenzen van de natuurkundige
ultrasone meting, zoals bij de volgende om‐
standigheden:▷Bij kleine kinderen en dieren.▷Bij personen met bepaalde kleding, bijv.
een dikke jas.▷Bij externe storing van het ultrageluid, bijv.
door voorbijrijdende voertuigen of la‐
waaiige machines.▷Bij vuile, bevroren, beschadigde of ver‐
stelde sensoren.▷Bij bepaalde weersomstandigheden, bijv.
hoge luchtvochtigheid, regen, sneeuwval,
extreme hitte, of sterke wind.▷Bij aanhangertrekstangen en -koppelingen
van andere voertuigen.▷Bij dunne of wigvormige voorwerpen.▷Bij bewegende objecten.▷Bij hoger gelegen en uitstekende objecten,
bijv. muuruitsparingen of bagage.▷Bij objecten met hoeken, randen en gladde
vlakken.▷Bij objecten met een dunne oppervlakte of
structuur, bijv. hekken.▷Bij objecten met poreuze oppervlakken.▷Bij uitstekende lading.▷Bij kleine en lage objecten, bijv. kisten.▷Bij obstakels en personen aan de rand van
de rijbaan.▷Bij zachte of met schuimstof omhulde ob‐
stakels.▷Bij planten of struiken.
Reeds weergegeven, lage objecten, bijv. stoe‐
pranden, kunnen in het dode bereik van de
sensoren komen voordat of nadat reeds een
ononderbroken geluidssignaal klinkt.
Het systeem houdt geen rekening met uitste‐
kende lading.
Seite 195RijhulpsystemenBediening195
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Loos alarm
PDC kan onder de volgende voorwaarden een
waarschuwing weergeven, hoewel er zich geen
obstakel in het detectiegebied bevindt:▷Bij zware regenval.▷Bij sterke verontreiniging van of ijsvorming
op de sensoren.▷Bij met sneeuw bedekte sensoren.▷Bij ruw wegdek.▷Bij oneffenheden in het wegdek, bijv. ver‐
keersdrempels.▷In grote, rechthoekige gebouwen met
gladde muren, bijv. ondergrondse garages.▷In wasinstallaties en wasstraten.▷Door sterke uitlaatgassen.▷Bij scheefzittende afdekking van de trek‐
haak.▷Door andere ultrasone bronnen, bijv. veeg‐
machines, stoomstraalreinigers of tl-lam‐
pen.
Om onterechte waarschuwingen te beperken,
het automatisch inschakelen van de PDC bij
herkende obstakels eventueel uitschakelen,
bijv. in de wasstraat, zie pagina 192.
Storing Er wordt een Check-Control-melding weerge‐
geven.
Een wit symbool wordt weergegeven
en het detectiegebied van de sensoren
wordt donker weergegeven op het
Control Display.
PDC is uitgevallen. Systeem laten controleren.
Zonder Surround View:
achteruitrijcamera
Principe
De achteruitrijcamera helpt bij het achter‐
waarts inparkeren en manoeuvreren. Hiertoe
wordt het gebied achter de auto op het Control
Display weergegeven.
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de verkeerssitua‐
tie juist in te schatten. Er bestaat gevaar voor
ongevallen. Rijstijl aan de verkeerssituatie aan‐
passen. Verkeerssituatie en gebied rond de
auto door goed kijken extra controleren en in
de betreffende situatie actief ingrijpen.◀
Overzicht
Toets in de auto
Achteruitrijcamera
Camera
De cameralens zit in de handgreeplijst van de
kofferklep.
Door vuil kan de beeldkwaliteit minder worden.
Cameralens reinigen, zie pagina 320.
Seite 196BedieningRijhulpsystemen196
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
In-/uitschakelen
Automatisch inschakelen
Bij draaiende motor keuzehendelstand R in‐
schakelen.
Automatisch uitschakelen bij
vooruitrijden
Het systeem wordt bij overschrijding van een
bepaalde afstand of een bepaald snelheidsbe‐
reik uitgeschakeld.
Indien nodig het systeem weer inschakelen.
Handmatig in-/uitschakelen Toets indrukken.▷Aan: LED brandt.▷Uit: LED dooft.
Op het Control Display wordt PDC weergege‐
ven.
Als de toets wordt ingedrukt, terwijl de ver‐
snelling in achteruit staat, wordt het beeld van
de achteruitrijcamera weergegeven.
Weergave via iDrive wisselen Bij geactiveerd PDC:
"Achteruitrijcamera"
Het beeld van de achteruitrijcamera wordt
weergegeven.
Weergave op het Control Display
Voorwaarden voor een correcte
werking
▷Achteruitrijcamera is ingeschakeld.▷Kofferklep is volledig gesloten.Assistentiefuncties
Assistentiefuncties activeren/
deactiveren
Er kunnen meerdere assistentiefuncties tege‐
lijkertijd actief zijn.▷ "Parkeerhulplijnen"
Manoeuvreer- en bochtlijnen worden
weergegeven, zie pagina 197.▷ "Obstakelmarkering"
Ruimtelijk gevormde markeringen worden
weergegeven, zie pagina 198.▷ "Zoom trekhaak"
Zoom op trekhaak wordt weergegeven, zie
pagina 198.
Parkeerhulplijnen
Manoeuvreerlijnen
De manoeuvreerlijnen helpen u de benodigde
ruimte bij het parkeren en manoeuvreren op
vlak wegdek in te schatten.
Manoeuvreerlijnen zijn afhankelijk van de ac‐
tuele stuuruitslag en worden bij stuurwielbe‐
wegingen continu aangepast.
Seite 197RijhulpsystemenBediening197
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Herkenning van objectenZeer lage obstakels of hoger liggende, vooruit‐
stekende objecten, bijv. uitspringende muren,
kunnen niet door het systeem worden waarge‐
nomen.
Assistentiefuncties houden ook rekening met
PDC-gegevens.
Aanwijzingen in het hoofdstuk Park Distance
Control PDC in acht nemen, zie pagina 191.
De op het Control Display getoonde objecten
kunnen in bepaalde omstandigheden dichterbij
zijn dan het lijkt. Schat de afstand tot de objec‐
ten daarom niet vanaf het display.
Surround View
Principe Het systeem biedt ondersteuning bij het inpar‐
keren en manoeuvreren. Hiertoe wordt het ge‐
bied rondom uw auto op het Control Display
weergegeven.
Diverse camera's registreren het gebied aan
de hand van verschillende selecteerbare per‐
spectieven. Tevens worden assistentiefunc‐
ties, bijv. hulplijnen, in het display weergege‐
ven.
Algemeen
De volgende cameraperspectieven kunnen
worden weergegeven:▷Automatisch cameraperspectief: overeen‐
komstig de betreffende rijsituatie toont het
systeem automatisch het geschikte came‐
raperspectief, zie pagina 200.▷Achteruitrijcamera: voor de weergave van
de gebieden achter de auto, zie pa‐
gina 200.▷Flankaanzicht rechts en links, voor de
weergave van de gebieden aan de zijkant
van de auto, zie pagina 203.▷Via iDrive beweeglijk cameraperspectief,
zie pagina 200.▷Panorama View: voor de weergave van
kruisend verkeer, bijv. bij kruisingen en uit‐
ritten, afhankelijk van de ingeschakelde
versnelling, zie pagina 203.
Afhankelijk van het aanzicht wordt de omge‐
ving van de auto of een deelgebied weergege‐
ven.
Opmerking WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de verkeerssitua‐
tie juist in te schatten. Er bestaat gevaar voor
ongevallen. Rijstijl aan de verkeerssituatie aan‐
passen. Verkeerssituatie en gebied rond de
auto door goed kijken extra controleren en in
de betreffende situatie actief ingrijpen.◀
Overzicht
Toetsen in de auto
Surround View
Panorama View
Seite 199RijhulpsystemenBediening199
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15