Flankaanzicht
Het flankaanzicht kan voor de rechter- of lin‐
kerzijde van de auto worden geselecteerd.
Dit aanzicht helpt bij het manoeuvreren van de
auto langs de stoeprand of bij andere zijde‐
lingse obstakels door de weergave van de om‐
geving opzij van de auto.
Het flankaanzicht kijkt van achteren naar voren
en focust zich bij gevaar automatisch op mo‐
gelijke obstakels.
Automatisch cameraperspectief
Het automatische cameraperspectief toont
een stuurhoekafhankelijk aanzicht in de betref‐
fende rijrichting.
Dit perspectief wordt aangepast aan de betref‐
fende rijsituatie.
Zodra er obstakels worden herkend, schakelt
het aanzicht om naar een vaste weergave van
het gebied voor of achter de bumper of indien
nodig naar een flankaanzicht.
Beweeglijk cameraperspectief
Bij het selecteren van bewegende cameraper‐
spectieven wordt op het Control Display een
cirkelvormige baan weergegeven.
Door aan de controller te draaien of via de
touchfunctie kunnen voorgedefinieerde per‐
spectieven op de cirkelvormige baan worden
geselecteerd.
Het actuele perspectief wordt aangegeven
door een camerasymbool.
Met BMW gebarensturing: op de cirkelvormige
baan wordt een extra camerasymbool getoond.
Dit camerasymbool is d.m.v. BMW gebaren‐
sturing, zie pagina 28, vrij beweegbaar.
Om de cirkelvormige baan te verlaten de con‐
troller opzij kantelen en indrukken of via het
touchscreen het actieve camerasymbool aan‐
tippen.Achteruitrijcamera
Dit aanzicht toont het beeld van de achteruitrij‐
camera.
Taakbalk
Via de taakbalk kunnen assistentiefuncties
worden geactiveerd, zie pagina 201, en instel‐
lingen uitgevoerd worden.▷ "Parkeerassistent", zie pagina 205.▷ "Afstandsbestuurd parkeren", zie pa‐
gina 210.▷ "Helderheid", zie pagina 204.▷ "Contrast", zie pagina 204.▷ "Parkeerhulplijnen", zie pagina 202.▷ "Obstakelmarkering", zie pagina 202.▷ "Zoom trekhaak", zie pagina 203.▷ "Wasinstallatie", zie pagina 202.▷ "Instellingen": instellingen uitvoeren,
bijv. voor gebruik van de activeringspunten
bij Panorama View.
Assistentiefuncties
Assistentiefuncties activeren/
deactiveren
Er kunnen meerdere assistentiefuncties tege‐
lijkertijd actief zijn.
De volgende assistentiefuncties kunnen hand‐
matig worden geactiveerd:
▷ "Parkeerhulplijnen"▷ "Obstakelmarkering"▷ "Zoom trekhaak"▷ "Wasinstallatie"
De volgende assistentiefuncties worden auto‐
matisch weergegeven:
▷Flankbescherming, zie pagina 203.▷Portieropeningshoek, zie pagina 203.Seite 201RijhulpsystemenBediening201
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Weergave op het Control DisplayBij draaiende motor de toets indrukken.
Afhankelijk van de rijrichting wordt het beeld
van de betreffende camera weergegeven:▷"voor": beeld van de voorste camera.▷"achter": beeld van de achterste camera.
Bovendien kan de waarschuwing kruisend ver‐
keer, zie pagina 214, met behulp van radar‐
sensoren voor naderende voertuigen waar‐
schuwen.
Met navigatiesysteem:
activeringspunten
Principe
Posities waarop het Panorama View automa‐
tisch moet worden ingeschakeld kunnen wor‐
den opgeslagen als activeringspunten, op
voorwaarde dat een GPS-signaal wordt ont‐
vangen.
Er kunnen tot tien activeringspunten worden
opgeslagen.
Activeringspunten kunnen bij het vooruitrijden
worden gebruikt voor de voorste camera.
Activeringspunten opslaan
1.Naar de positie rijden waarop het systeem
ingeschakeld moet worden en stoppen.2. Toets indrukken.3.Controller naar links kantelen.4. "Activeringspunt toevoegen"
De actuele positie wordt weergegeven.5."Activeringspunt toevoegen"
Wanneer mogelijk worden activeringspunten
bewaard met plaats- en straatnaam, of met de
Gps-coördinaten.
Activeringspunten gebruiken
Het gebruik van de activeringspunten kan wor‐
den in- en uitgeschakeld.1. Toets indrukken.2.Controller naar links kantelen.3. "Instellingen"4."Panorama View, op GPS gebaseerd"5."Panorama View, GPS gebaseerd"
Activeringspunten aangeven of wissen
1. Toets indrukken.2.Controller naar links kantelen.3. "Activeringsp. weergeven"
Lijst van alle activeringspunten wordt
weergegeven.4."Dit activeringspunt wissen" of "Alle
activeringspunten wissen"
Helderheid en contrast instellen via
iDrive
Bij ingeschakelde Surround View of Panorama
View:
1.Controller naar links kantelen.2.▷ "Helderheid"▷ "Contrast"3.Stel de gewenste waarde in.
Beperkte werking
In de volgende situaties kan het systeem
slechts beperkt worden gebruikt:
▷Bij slechte lichtomstandigheden.▷Bij vuile camera's.▷Bij geopend portier.▷Bij geopend kofferdeksel.▷Bij ingeklapte buitenspiegels.
Grijs gearceerde vlakken met symbool, bijv.
een geopend portier, in de cameraweergave
Seite 204BedieningRijhulpsystemen204
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
geven gebieden aan die momenteel niet wor‐
den weergegeven.
Grijs gearceerde vlakken met symbool, bijv.
vóór de motorvoertuig, geven gebieden aan
die niet door de camera's worden gezien.
Grenzen van het systeem
Niet-zichtbare gebieden
Gebieden rond de auto die in verband met de
gezichtshoek van de camera niet zichtbaar zijn,
worden grijs gearceerd weergegeven.
Herkenning van objecten
Zeer lage obstakels of hoger liggende, vooruit‐
stekende objecten, bijv. uitspringende muren,
kunnen niet door het systeem worden waarge‐
nomen.
Assistentiefuncties houden ook rekening met
PDC-gegevens.
Aanwijzingen in het hoofdstuk Park Distance
Control PDC in acht nemen, zie pagina 191.
De op het Control Display getoonde objecten
kunnen in bepaalde omstandigheden dichterbij
zijn dan het lijkt. Schat de afstand tot de objec‐
ten daarom niet vanaf het display.
Storing Het uitvallen van de camera wordt op het Con‐
trol Display weergegeven.
Een geel symbool wordt weergegeven
en het detectiegebied van de uitgeval‐
len camera wordt zwart weergegeven
op het Control Display.Parkeerassistent
Principe
Het systeem ondersteunt bij het inparkeren in
de volgende situaties:
▷Bij het zijdelings inparkeren parallel aan de
rijbaan.▷Bij het achteruit inparkeren dwars t.o.v. rij‐
baan.
Bij het gebruik van de parkeerassistent wordt
onderscheid gemaakt tussen drie stappen:
▷Inschakelen en activeren.▷Het zoeken naar een parkeerruimte.▷Het inparkeren.
De status van het systeem en de noodzakelijke
handelingsaanwijzingen worden op het Control
Display weergegeven.
Ultrasone sensoren meten de parkeerruimte
aan beide zijden van de auto op.
Het systeem berekent de optimale inparkeer‐
lijn.
Bij het inparkeren voert het systeem tijdens de
parkeerprocedure de volgende functies uit:
▷Sturen.▷Accelereren en remmen.▷Wisselen van versnelling.
Houd gedurende het inparkeren de toets van
de parkeerassistent ingedrukt. Het inparkeren
vindt automatisch plaats.
Parkeerassistent Plus: Bij een geschikt par‐
keervak voor haaks parkeren kan de auto op
Seite 205RijhulpsystemenBediening205
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Geschikte parkeerruimte
Algemeen:▷Ruimte achter een object dat minimaal
0,5 m lang is.▷Ruimte tussen twee objecten die beide mi‐
nimaal 0,5 m lang zijn.
Langs inparkeren parallel aan de rijbaan:
▷Minimale lengte van de ruimte tussen twee
objecten: eigen voertuiglengte plus ca.
0,8 m.▷Minimumdiepte: ca. 1,5 m.
Dwars parkeren:
▷Breedte van de ruimte tussen twee objec‐
ten: breedte van de eigen auto plus ca.
0,7 m tot maximaal 5 m.▷Minimale diepte: lengte eigene auto.
De diepte van dwarsparkeerruimten moet
door de bestuurder zelf worden ingeschat.
Op grond van technische grenzen kan het
systeem de diepte van dwarsparkeerruimte
slechts bij benadering bepalen.
Bij het parkeren
▷Portieren en kofferdeksel gesloten.▷Parkeerrem vrijgezet.▷Autogordel omgedaan.
Inschakelen en activeren
Inschakelen met de toets Toets indrukken.
LED brandt.
De actuele status van het zoeken naar een par‐
keerruimte wordt op het Control Display weer‐
gegeven.
Parkeerassistent wordt automatisch geac‐
tiveerd.
Inschakelen met de
achteruitversnelling
Achteruitversnelling inschakelen.
De actuele status van het zoeken naar een par‐
keerruimte wordt op het Control Display weer‐
gegeven.
Activeren:
"Parkeerassistent"
Weergave op het Control Display
Systeem geactiveerd/gedeactiveerd
Sym‐
boolBetekenis Grijs: systeem niet beschikbaar.
Wit: systeem beschikbaar, maar
niet geactiveerd. Systeem geactiveerd.
Zoeken naar een parkeerruimte en
status van het systeem
▷Gekleurde symbolen, pijlen, aan de zijkant
bij de autoweergave. Parkeerassistent is
geactiveerd en Zoeken naar parkeerruimte
actief.▷Geschikte parkeerruimten worden op het
Control Display aan de rand van de weg
naast het autosymbool weergegeven. Bij
actieve parkeerassistent worden de ge‐
schikte parkeerruimten in kleur gemar‐
keerd en klinkt een geluidssignaal. Ge‐
luidssignaal in-/uitschakelen, zie
pagina 209.▷Bij eenduidig herkende dwars- of langspar‐
keerruimten stelt het systeem automatisch
de passende parkeermethode in. Bij par‐
keerruimten waarin zowel langs als dwarsSeite 207RijhulpsystemenBediening207
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
kan worden ingeparkeerd, wordt een keu‐
zemenu weergegeven. In dit geval de ge‐
wenste parkeermethode handmatig kiezen.▷Parkeerprocedure actief.
Besturing is overgenomen.▷Zoeken naar parkeerruimten is bij lang‐
zaam recht vooruitrijden altijd actief, ook bij
gedeactiveerd systeem. Bij gedeactiveerd
systeem worden de weergaven op het
Control Display grijs weergegeven.
Inparkeren met de parkeerassistent
1. Toets indrukken of achteruitversnel‐
ling inschakelen om de parkeerassistent in
te schakelen, zie pagina 207. Parkeerassis‐
tent eventueel activeren.
Parkeerassistent is geactiveerd.
2.Met een snelheid tot ca. 35 km/h en een af‐
stand van maximaal 1,5 m langs de rij ge‐
parkeerde voertuigen rijden.
De status van het zoeken naar een par‐
keerruimte en mogelijke parkeerruimtes
worden op het Control Display weergege‐
ven, zie pagina 207.3.Aanwijzingen op het Control Display opvol‐
gen.
Houd gedurende het inparkeren de toets
van de parkeerassistent ingedrukt. Als de
auto is geparkeerd, wordt versnelling in
keuzehendelstand P gezet.
De voltooiing van de parkeerprocedure
wordt op het Control Display weergege‐
ven.4.De parkeerstand eventueel zelf aanpassen.
Handmatig afbreken
De parkeerassistent kan op elk gewenst mo‐
ment worden afgebroken:
▷ "Parkeerassistent" Symbool op het
Control Display selecteren.▷Toets tijdens het inparkeren loslaten.
Automatisch afbreken
De werking van systeem wordt in de volgende
situaties automatisch afgebroken:
▷Bij vasthouden van het stuur of als er zelf
gestuurd wordt.▷Eventueel bij besneeuwde of gladde we‐
gen.▷Zo nodig bij moeilijk te overkomen obsta‐
kels, bijv. stoepranden.▷Bij plotseling verschijnende obstakels.▷Als de Park Distance Control PDC te ge‐
ringe afstanden weergeeft.▷Bij overschrijden van een maximaal aantal
inparkeerpogingen of de inparkeerduur.▷Bij het omschakelen naar andere functies
op het Control Display.▷Bij het loslaten van de toets.▷Bij geopend kofferdeksel.▷Bij geopende portieren.▷Bij het vastzetten van de parkeerrem.▷Bij het accelereren.▷Als het rempedaal langer ingedrukt blijft als
de auto stilstaat.▷Bij het afdoen van de veiligheidsgordel.
Er wordt een Check-Control-melding weerge‐
geven.
Voortzetten Een afgebroken parkeerprocedure kan eventu‐
eel worden voortgezet.
Daartoe de parkeerassistent opnieuw active‐
ren, zie pagina 207, en de aanwijzingen op het
Control Display opvolgen.
Seite 208BedieningRijhulpsystemen208
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
▷Bij planten of struiken.
Reeds weergegeven, lage objecten, bijv. stoe‐
pranden, kunnen in het dode bereik van de
sensoren komen voordat of nadat reeds een
ononderbroken geluidssignaal klinkt.
Het systeem houdt geen rekening met uitste‐
kende lading.
Er kunnen eventueel parkeerruimten worden
herkend, die daartoe niet geschikt zijn, of ge‐
schikte parkeerruimten worden niet herkend.
Storing Er wordt een Check-Control-melding weerge‐
geven.
De parkeerassistent is uitgevallen. Systeem la‐
ten controleren.
Parkeerassistent Plus: op
afstand bediend parkeren
Principe In geschikte parkeervakken voor haaks parke‐
ren, bijv. een garage, kan op afstand bediend
vooruit en achteruit uitgeparkeerd worden. De
bestuurder zit daarbij niet in de auto, maar re‐
gelt het parkeren van buitenaf met de BMW
displaysleutel, zie pagina 56.
Bij obstakels de auto handmatig stoppen. De auto kan met de BMW displaysleutel over
ca. 1,5 keer de voertuiglengte worden ver‐
plaatst. De snelheid bedraagt daarbij maximaal
1,8 km/h.
Algemeen
De volgende systemen vormen onderdeel van
het systeem:
▷Parkeerassistent, zie pagina 205.▷BMW displaysleutel, zie pagina 56.▷Park Distance Control PDC, zie pa‐
gina 191. Toets op BMW displaysleutel: om ervoor te
zorgen dat de auto kan bewegen moet tijdens
het inparkeren de toets aan de zijkant van de
BMW displaysleutel ingedrukt worden gehou‐
den. De toets bij obstakels loslaten, om de
auto handmatig te kunnen stoppen. De auto
stopt daarbij met een noodstop.
Als de ultrasone sensoren obstakels in de par‐
keerruimte of het einde van de parkeerruimte
herkennen, stopt het systeem de auto eventu‐
eel automatisch.
Tijdens de procedure wordt het dimlicht inge‐
schakeld.
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de verkeerssitua‐
tie en de parkeersituatie juist in te schatten.
Wegens systeembeperkingen kan het systeem
niet in alle situaties zelfstandig op gepaste
wijze reageren. Er bestaat gevaar voor onge‐
vallen. Verkeerssituatie en parkeersituatie ob‐
serveren en in de betreffende situaties actief
ingrijpen.◀
WAARSCHUWING
Onbevoegde personen, bijv. kinderen,
kunnen de auto met de BMW displaysleutel in
beweging zetten zonder dat zich personen in
de auto bevinden. Er bestaat gevaar voor on‐
gevallen. De BMW displaysleutel beschermen
tegen gebruik door onbevoegden.◀
ATTENTIE
De parkeerassistent kan eventueel tegen
of over stoepranden sturen. Er bestaat gevaar
voor schade. Verkeerssituatie observeren en in
de betreffende situaties actief ingrijpen.◀
WAARSCHUWING
Bij gebruik van de trekhaak kan de par‐
keerassistent vanwege afgedekte sensoren
worden beschadigd. Er bestaat kans op een
ongeval of schade. Bij het rijden met een aan‐Seite 210BedieningRijhulpsystemen210
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
▷Afstand tot de parkeerruimte, max. 2 m,
pijl 2.▷De bestuurder bevindt zich met de
BMW displaysleutel bij het op afstand be‐
diend parkeren buiten de auto.
Maximale afstand tot de auto:▷Achter de auto, ca. 3–4 m, pijl 3.▷Opzij van de auto, ca. 1,5 m, pijl 4.▷Helling max. 5 %.▷Geen duplexgarages.
Vooruit inparkeren Bij het vooruitrijden voert het systeem eventu‐
eel geringe stuurcorrecties uit.
1.Vooruit, in het midden en recht naar de
parkeerruimte toerijden en op een afstand
van ten hoogste 2 m stoppen.2.Parkeerrem inschakelen en rijden-stand-
by met de start-stop-toets uitschakelen.3.Alle inzittenden uitstappen laten en de por‐
tieren sluiten.4.Evt. display van BMW displaysleutel in‐
schakelen en displayvergrendeling ophef‐
fen, zie pagina 56.
Op de BMW displaysleutel omschakelen
naar het menu: "Afstandsbest. parker."5. De toets aan de zijkant van de BMW dis‐
playsleutel gedurende de hele inparkeer‐
procedure ingedrukt houden.6.Wachten tot rijden-stand-by op het display
weergegeven wordt. Eventueel tekstmel‐
dingen in acht nemen.7."Engine Start": button aanraken. De motor
wordt gestart.8.Om de inparkeerprocedure te starten: op
het display het pijlsymbool voor vooruitrij‐
den aanraken of het autosymbool lang‐
zaam naar voren slepen.
Toets ingedrukt houden: de auto ver‐
plaatst zich zolang de toets wordt inge‐
drukt. De toets bij obstakels in het rijg‐
edeelte loslaten, om de auto te kunnen
stoppen.
Voor manoeuvreerbewegingen: pijlsym‐
bool voor achteruitrijden aanraken of auto‐
symbool langzaam naar achteren slepen.9.Als het inparkeren is voltooid de toets aan
de zijkant van de BMW displaysleutel losla‐
ten of de betreffende button op het display
aanraken. De auto stopt.
Auto vergrendelen.
De parkeerrem wordt ingeschakeld en de
gereedheid uitgeschakeld.
Parkeerprocedure afbreken,
onderbreken, voortzetten
Parkeerprocedure afbreken of onderbreken:
de toets loslaten. De auto stopt met een
noodstop.
Parkeerprocedure voortzetten:
de toets bin‐
nen 30 seconden opnieuw indrukken.
Achteruit uitparkeren Bij het achteruitrijden rijdt de auto rechtuit,
zonder te sturen, naar achteren.
1.Evt. display van BMW displaysleutel in‐
schakelen en displayvergrendeling ophef‐
fen, zie pagina 56.2.Auto ontgrendelen.3.Op de BMW displaysleutel omschakelen
naar het menu: "Afstandsbest. parker."4. De toets aan de zijkant van de BMW dis‐
playsleutel gedurende de hele uitparkeer‐
procedure ingedrukt houden.5.Wachten tot rijden-stand-by op het display
weergegeven wordt. Eventueel tekstmel‐
dingen in acht nemen.6."Engine Start": button aanraken. De motor
wordt gestart.7.Om de uitparkeerprocedure te starten: op
het display het pijlsymbool voor achteruit‐
rijden aanraken of het autosymbool lang‐
zaam naar achteren slepen.Seite 212BedieningRijhulpsystemen212
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Toets ingedrukt houden: de auto ver‐
plaatst zich zolang de toets wordt inge‐
drukt. De toets bij obstakels in het rijg‐
edeelte loslaten, om de auto te kunnen
stoppen.8.Als het uitparkeren is voltooid de toets aan
de zijkant van de BMW displaysleutel losla‐
ten of de betreffende button op het display
aanraken. De auto stopt.
De parkeerrem wordt ingeschakeld en de
rijden-stand-by uitgeschakeld.
Parkeerprocedure afbreken,
onderbreken, voortzetten
Parkeerprocedure afbreken of onderbreken:
de toets loslaten. De auto stopt met een
noodstop.
Parkeerprocedure voortzetten:
de toets bin‐
nen 30 seconden opnieuw indrukken.
Meldingen op de BMW displaysleutel Het symbool geeft aan dat meldingen
van het systeem aanwezig zijn. Door
het aantippen van het symbool worden
de meldingen weergegeven.
Grenzen van het systeem
Opmerking WAARSCHUWING
Het systeem kan in verband met de sys‐
teemgrenzen onjuist of niet reageren. Er be‐
staat kans op een ongeval of schade. De aan‐
wijzingen over de grenzen van het systeem in
acht nemen en eventueel actief ingrijpen.◀
Geen parkeerondersteuning De parkeerassistent biedt in de volgende situ‐
aties geen ondersteuning:
▷In scherpe bochten.▷Bij rijden met aanhangwagen.Beperkte werking
De werking kan bijv. in de volgende situaties
beperkt zijn:▷Op een oneffen ondergrond, bijv. bij grind‐
wegen.▷Op een gladde ondergrond.▷Op steile hellingen of afdalingen.▷Bij opeengehoopte bladeren of sneeuw op
de parkeerplaats.▷Bij gemonteerd reservewiel.▷Bij veranderingen in een reeds opgemeten
parkeerruimte.▷Bij greppels of afgronden, bijv. een haven‐
kant.
Grenzen van de ultrasoonmeting
Het waarnemen van objecten kan worden be‐
perkt door de grenzen van de natuurkundige
ultrasone meting, zoals bij de volgende om‐
standigheden:
▷Bij kleine kinderen en dieren.▷Bij personen met bepaalde kleding, bijv.
een dikke jas.▷Bij externe storing van het ultrageluid, bijv.
door voorbijrijdende voertuigen of la‐
waaiige machines.▷Bij vuile, bevroren, beschadigde of ver‐
stelde sensoren.▷Bij bepaalde weersomstandigheden, bijv.
hoge luchtvochtigheid, regen, sneeuwval,
extreme hitte, of sterke wind.▷Bij aanhangertrekstangen en -koppelingen
van andere voertuigen.▷Bij dunne of wigvormige voorwerpen.▷Bij bewegende objecten.▷Bij hoger gelegen en uitstekende objecten,
bijv. muuruitsparingen of bagage.▷Bij objecten met hoeken, randen en gladde
vlakken.▷Bij objecten met een dunne oppervlakte of
structuur, bijv. hekken.Seite 213RijhulpsystemenBediening213
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15