Page 153 of 281

Inparkeren aan de hand van
manoeuvreer- en bochtlijnen1.Auto zodanig opstellen, dat de bochtlijnen
binnen de begrenzing van de parkeerplaats
vallen.2.Stuurwiel dusdanig draaien dat de rijspoor‐
lijn de betreffende draaicirkellijn overdekt.
Instellingen van de weergave
Helderheid
Bij ingeschakelde achteruitrijcamera:
1. Symbool selecteren.2.Controller draaien tot de gewenste instel‐
ling is bereikt en controller indrukken.
Contrast
Bij ingeschakelde achteruitrijcamera:
1. Symbool selecteren.2.Controller draaien tot de gewenste instel‐
ling is bereikt en controller indrukken.Grenzen van het systeem
Herkenning van objecten Zeer lage obstakels of hoger liggende, vooruit‐
stekende objecten, bijv. uitspringende muren,
kunnen niet door het systeem worden waarge‐
nomen.
Assistentiefuncties houden ook rekening met
PDC-gegevens.
Aanwijzingen in het hoofdstuk PDC in acht ne‐
men, zie pagina 147.
De op het Control Display getoonde objecten kunnen in bepaalde omstandigheden dichterbij
zijn dan het lijkt. Schat de afstand tot de objec‐
ten daarom niet vanaf het display.
Side View Principe
Met Side View hebt u bij onoverzichtelijke uit‐
ritten en kruisingen een vroegtijdig overzicht
van het kruisend verkeer. Verkeersdeelnemers
die door obstakels langs de weg niet zichtbaar
zijn, worden vanaf de bestuurdersstoel slechts
zeer laat waargenomen. Om het zicht te verbe‐
teren, registreren twee camera's in het voorste
gedeelte van de auto de weggedeelten schuin
voor de auto.
AanwijzingenDe beelden van de beide camera's worden te‐
gelijkertijd op het Control Display weergege‐
ven.
WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de verkeerssitua‐
tie juist in te schatten. Er bestaat gevaar voor
ongevallen. Rijstijl aan de verkeerssituatie aan‐
passen. Verkeerssituatie en gebied rond de
auto door goed kijken extra controleren en in
de betreffende situatie actief ingrijpen.◀Seite 153RijcomfortBediening153
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 110 - X/15
Page 154 of 281

Overzicht
Toets in de auto
Side View
Camera's
Voor de detectie zijn er twee in de bumpers
geïntegreerde camera's.
De beide cameralenzen bevinden zich aan de
zijkant in de bumper.
Door vuil kan de beeldkwaliteit minder worden.
Cameralenzen reinigen, zie pagina 246.
In-/uitschakelen
Handmatig in-/uitschakelen Toets indrukken.
Automatisch uitschakelen bij
vooruitrijden
Het systeem wordt bij overschrijding van een
bepaalde afstand of een bepaald snelheidsbe‐
reik uitgeschakeld.
Indien nodig het systeem weer inschakelen.
Weergave
De weggedeelten schuin voor de auto worden
op het Control Display weergegeven.
Hulplijnen aan de onderste schermrand geven
de positie aan van de voorzijde van de auto.
Helderheid
Bij ingeschakelde Side View:
1. "Helderheid"2.Controller draaien tot de gewenste instel‐
ling is bereikt en controller indrukken.
Contrast
Bij ingeschakelde Side View:
1. "Contrast"2.Controller draaien tot de gewenste instel‐
ling is bereikt en controller indrukken.
Grenzen van het systeem
Het detectiegebied van de camera's bedraagt
max. 100 m.
Top View Principe
Top View biedt ondersteuning bij het inparke‐
ren en manoeuvreren. Hiervoor wordt het weg‐
gedeelte naast de portierenop het Control Dis‐
play afgebeeld.
Seite 154BedieningRijcomfort154
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 110 - X/15
Page 155 of 281

Algemeen
Twee in de buitenspiegels ingebouwde came‐
ra's en de achteruitrijcamera dienen voor de
detectie.
De reikwijdte bedraagt zijdelings en achteren
minstens 2 m.
Obstakels tot de hoogte van de buitenspiegels
worden op die manier tijdig herkend.
Opmerking WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de verkeerssitua‐
tie juist in te schatten. Er bestaat gevaar voor
ongevallen. Rijstijl aan de verkeerssituatie aan‐
passen. Verkeerssituatie en gebied rond de
auto door goed kijken extra controleren en in
de betreffende situatie actief ingrijpen.◀
Overzicht
Toets in de auto
Top View
Camera's
De lenzen van de Top View-camera's bevinden
zich onderaan in de behuizing van de buiten‐
spiegels. Door vuil kan de beeldkwaliteit min‐
der worden.
Cameralenzen reinigen, zie pagina 246.
In-/uitschakelen
Automatisch inschakelen
Bij draaiende motor keuzehendelstand R in‐
schakelen.
Het beeld van de achteruitrijcamera wordt
weergegeven. Om naar Top View te schakelen:
"Achteruitrijcamera"
Automatisch uitschakelen bij
vooruitrijden
Het systeem wordt bij overschrijding van een bepaalde afstand of een bepaald snelheidsbe‐
reik uitgeschakeld.
Indien nodig het systeem weer inschakelen.
Handmatig in-/uitschakelen Toets indrukken.
▷Aan: LED brandt.▷Uit: LED dooft.
Top View wordt weergegeven.
Als de toets wordt ingedrukt, terwijl de ver‐
snelling in achteruit staat, wordt het beeld van
de achteruitrijcamera weergegeven.
Seite 155RijcomfortBediening155
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 110 - X/15
Page 156 of 281

Weergave
Optische waarschuwing De nadering van een object kan op het Control
Display worden weergegeven.
Bij geringe afstand tot een object wordt over‐
eenkomstig de PDC-weergave een rode balk
voor het voertuig weergegeven.
Weergave verschijnt, zodra Top View wordt in‐
geschakeld.
Als het beeld van de achteruitrijcamera wordt
afgebeeld kan naar Top View worden omge‐
schakeld:
"Achteruitrijcamera"
Helderheid
Bij ingeschakelde Top View:
1. Symbool selecteren.2.Controller draaien tot de gewenste instel‐
ling is bereikt en controller indrukken.
Contrast
Bij ingeschakelde Top View:
1. Symbool selecteren.2.Controller draaien tot de gewenste instel‐
ling is bereikt en controller indrukken.
Draaicirkel- en manoeuvreerlijn
weergeven
▷De statische, rode draaicirkellijn toont de
benodigde ruimte naast de auto bij volle‐
dige stuuruitslag.▷De variabele, groene manoeuvreerlijn helpt
de werkelijk benodigde ruimte naast de
auto in te schatten.
De manoeuvreerlijn hangt af van de inge‐
schakelde versnelling en van de actuele
stuuruitslag. De manoeuvreerlijn wordt bij
stuurbeweging continu aangepast.
"Parkeerhulplijnen"
Draaicirkel- en manoeuvreerlijn worden weer‐
gegeven.
Grenzen van het systeem
In de volgende situaties kan Top View niet
worden gebruikt:
▷Bij geopend portier.▷Bij geopend kofferdeksel.▷Bij ingeklapte buitenspiegel.▷Bij slechte lichtomstandigheden.
In sommige van deze situaties wordt een
Check-Control-melding weergegeven.
Parkeerassistent
Principe
Het systeem ondersteunt bij het inparkeren in
de volgende situaties:
▷Bij het zijdelings inparkeren parallel aan de
rijbaan.▷Bij het achteruit inparkeren dwars t.o.v. rij‐
baan.
Bij het gebruik van de parkeerassistent wordt
onderscheid gemaakt tussen drie stappen:
Seite 156BedieningRijcomfort156
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 110 - X/15
Page 157 of 281

▷Inschakelen en activeren.▷Het zoeken naar een parkeerruimte.▷Het inparkeren.
De status van het systeem en de noodzakelijke
handelingsaanwijzingen worden op het Control
Display weergegeven.
Ultrasone sensoren meten de parkeerruimte
aan beide zijden van de auto op.
De parkeerassistent berekent de optimale in‐
parkeerlijn en neemt gedurende het parkeren
de besturing over.
Aanwijzingen
Park Distance Control PDC, zie pagina 147,
maakt deel uit van de parkeerassistent.
Bij het inparkeren daarnaast ook de optische
en akoestische informatie en aanwijzingen van
de PDC, de parkeerassistent en de achteruitrij‐
camera in acht nemen en overeenkomstig rea‐
geren.
Luide geluidsbronnen buiten en binnen de
auto kunnen de PDC-signaaltoon overstem‐
men.
WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de verkeerssitua‐
tie juist in te schatten. Wegens systeembeper‐
kingen kan het systeem niet in alle
verkeerssituaties zelfstandig op gepaste wijze
reageren. Er bestaat gevaar voor ongevallen.
Rijstijl aan de verkeerssituatie aanpassen. Ver‐
keerssituatie observeren en in de betreffende
situaties actief ingrijpen.◀
WAARSCHUWING
Bij gebruik van de trekhaak kan de par‐
keerassistent vanwege afgedekte sensoren
worden beschadigd. Er bestaat kans op een
ongeval of schade. Bij het rijden met een aan‐
hangwagen of bij gebruik van de trekhaak, bijv.
voor een fietsendrager, de parkeerassistent
niet gebruiken.◀
ATTENTIE
De parkeerassistent kan eventueel tegen
of over stoepranden sturen. Er bestaat gevaar
voor schade. Verkeerssituatie observeren en in
de betreffende situaties actief ingrijpen.◀
Een door de automatische start-stop-functie
afgezette motor wordt bij het activeren van de
parkeerassistent automatisch gestart.
Overzicht
Toets in de auto
Parkeerassistent
Ultrasone sensoren
De vier ultrasone sensoren voor het opmeten
van parkeerruimte bevinden zich voor- en ach‐
teraan aan de zijkant van de auto.
Om de correcte werking te waarborgen:
▷Sensoren schoon en ijsvrij houden.▷Met hogedrukreinigers niet langdurig en
met een afstand van minder dan 30 cm op
de sensoren spuiten.Seite 157RijcomfortBediening157
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 110 - X/15
Page 158 of 281

▷Niets op de sensoren plakken.
Voorwaarden
Voor het opmeten van parkeerruimten
▷Recht vooruitrijden tot ca. 35 km/h.▷Maximale afstand tot de rij geparkeerde
auto's: 1,5 m.
Geschikte parkeerruimte
Algemeen:
▷Ruimte achter een object dat minimaal
0,5 m lang is.▷Ruimte tussen twee objecten die beide mi‐
nimaal 0,5 m lang zijn.
Langs inparkeren parallel aan de rijbaan:
▷Minimale lengte van de ruimte tussen twee
objecten: eigen voertuiglengte plus ca.
0,8 m.▷Minimumdiepte: ca. 1,5 m.
Dwars parkeren:
▷Breedte van de ruimte tussen twee objec‐
ten: breedte van de eigen auto plus ca.
0,7 m tot maximaal 5 m.▷Minimale diepte: lengte eigene auto.
De diepte van dwarsparkeerruimten moet
door de bestuurder zelf worden ingeschat.
Op grond van technische grenzen kan het
systeem de diepte van dwarsparkeerruimte
slechts bij benadering bepalen.
Bij het parkeren
▷Portieren en kofferdeksel gesloten.▷Parkeerrem vrijgezet.▷Bij inparkeren in parkeerruimten aan de be‐
stuurderszijde moet evt. de betreffende
richtingaanwijzer worden gebruikt.Inschakelen en activeren
Inschakelen met de toets Toets indrukken.
LED brandt.
De actuele status van het zoeken naar een par‐
keerruimte wordt op het Control Display weer‐
gegeven.
Parkeerassistent wordt automatisch geac‐
tiveerd.
Inschakelen met de
achteruitversnelling
Achteruitversnelling inschakelen.
De actuele status van het zoeken naar een par‐
keerruimte wordt op het Control Display weer‐
gegeven.
Activeren:
"Parkeerassistent"
Weergave op het Control Display
Systeem geactiveerd/gedeactiveerd
Sym‐
boolBetekenis Grijs: systeem niet beschikbaar.
Wit: systeem beschikbaar, maar
niet geactiveerd. Systeem geactiveerd.
Zoeken naar een parkeerruimte en
status van het systeem
Seite 158BedieningRijcomfort158
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 110 - X/15
Page 159 of 281

▷Symbool P, zie pijl, op de autoweergave.
Parkeerassistent is geactiveerd en Zoeken
naar parkeerruimte actief.▷Geschikte parkeerruimten worden op het
Control Display aan de rand van de weg
naast het autosymbool weergegeven. Bij
actieve parkeerassistent worden de ge‐
schikte parkeerruimten gekleurd geaccen‐
tueerd.▷Bij eenduidig herkende dwars- of langspar‐
keerruimten stelt het systeem automatisch
de passende parkeermethode in. Bij par‐
keerruimten waarin zowel langs als dwars
kan worden ingeparkeerd, wordt een keu‐
zemenu weergegeven. In dit geval de ge‐
wenste parkeermethode handmatig kiezen.▷Parkeerprocedure actief.
Besturing is overgenomen.▷Zoeken naar parkeerruimten is bij lang‐
zaam recht vooruitrijden altijd actief, ook bij
gedeactiveerd systeem. Bij gedeactiveerd
systeem worden de weergaven op het
Control Display grijs weergegeven.
Inparkeren met de parkeerassistent
1. Toets indrukken of achteruitversnel‐
ling inschakelen, om de parkeerassistent in
te schakelen, zie pagina 158. Parkeerassis‐
tent eventueel activeren.
Parkeerassistent is geactiveerd.
2.Met een snelheid tot ca. 35 km/h en een af‐
stand van maximaal 1,5 m langs de rij ge‐
parkeerde voertuigen rijden.
De status van het zoeken naar een par‐
keerruimte en mogelijke parkeerruimtes
worden op het Control Display weergege‐
ven, zie pagina 158.3.Aanwijzingen op het Control Display opvol‐
gen.Om een optimale parkeerstand te berei‐
ken, de automatische besturing na het wis‐
selen van de versnelling bij stilstaande auto
afwachten.
De voltooiing van de parkeerprocedure
wordt op het Control Display weergege‐
ven.4.De parkeerstand eventueel zelf aanpassen.
Handmatig afbreken
De parkeerassistent kan op elk gewenst mo‐
ment worden afgebroken:
▷ "Parkeerassistent" Symbool op het
Control Display selecteren.▷Toets indrukken.
Automatisch afbreken
De werking van systeem wordt in de volgende
situaties automatisch afgebroken:
▷Bij vasthouden van het stuur of als er zelf
gestuurd wordt.▷Bij schakelen naar een versnelling, die niet
met de aanwijzing op het Control Display
overeenkomt.▷Bij snelheden boven ca. 10 km/h.▷Eventueel bij besneeuwde of gladde we‐
gen.▷Zo nodig bij moeilijk te overkomen obsta‐
kels, bijv. stoepranden.▷Bij plotseling verschijnende obstakels.▷Als de Park Distance Control PDC te ge‐
ringe afstanden weergeeft.▷Bij overschrijden van een maximaal aantal
inparkeerpogingen of de inparkeerduur.▷Bij deactiveren van DSC.▷Bij het omschakelen naar andere functies
op het Control Display.
Er wordt een Check-Control-melding weerge‐
geven.
Seite 159RijcomfortBediening159
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 110 - X/15
Page 160 of 281

VoortzettenEen afgebroken parkeerprocedure kan eventu‐
eel worden voortgezet.
Daartoe de parkeerassistent opnieuw active‐
ren, zie pagina 158, en de aanwijzingen op het
Control Display opvolgen.
Uitschakelen
Het systeem kan als volgt worden gedeacti‐ veerd:▷Toets indrukken.▷Contact uitschakelen.
Grenzen van het systeem
Opmerking WAARSCHUWING
Het systeem kan in verband met de sys‐
teemgrenzen onjuist of niet reageren. Er be‐
staat kans op een ongeval of schade. De aan‐
wijzingen over de grenzen van het systeem in
acht nemen en eventueel actief ingrijpen.◀
Geen parkeerondersteuning
De parkeerassistent biedt in de volgende situ‐
aties geen ondersteuning:
▷In scherpe bochten.▷Bij rijden met aanhangwagen.▷Bij gedeactiveerde DSC.
Beperkte werking
De werking kan bijv. in de volgende situaties
beperkt zijn:
▷Op een oneffen ondergrond, bijv. bij grind‐
wegen.▷Op een gladde ondergrond.▷Op steile hellingen of afdalingen.▷Bij opeengehoopte bladeren of sneeuw op
de parkeerplaats.▷Bij greppels of afgronden, bijv. een haven‐
kant.
Grenzen van de ultrasoonmeting
Het waarnemen van objecten kan worden be‐
perkt door de grenzen van de natuurkundige
ultrasone meting, zoals bij de volgende om‐
standigheden:
▷Bij kleine kinderen en dieren.▷Bij personen met bepaalde kleding, bijv.
een dikke jas.▷Bij externe storing van het ultrageluid, bijv.
door voorbijrijdende voertuigen of la‐
waaiige machines.▷Bij vuile, bevroren, beschadigde of ver‐
stelde sensoren.▷Bij bepaalde weersomstandigheden, bijv.
hoge luchtvochtigheid, regen, sneeuwval,
extreme hitte, of sterke wind.▷Bij aanhangertrekstangen en -koppelingen
van andere voertuigen.▷Bij dunne of wigvormige voorwerpen.▷Bij bewegende objecten.▷Bij hoger gelegen en uitstekende objecten,
bijv. muuruitsparingen of bagage.▷Bij objecten met hoeken en scherpe kan‐
ten.▷Bij objecten met een dunne oppervlakte of
structuur, bijv. hekken.▷Bij objecten met poreuze oppervlakken.▷Bij uitstekende lading.
Reeds weergegeven, lage objecten, bijv. stoe‐
pranden, kunnen in het dode bereik van de
sensoren komen voordat of nadat reeds een
ononderbroken geluidssignaal klinkt.
Er kunnen eventueel parkeerruimten worden
herkend, die daartoe niet geschikt zijn, of ge‐
schikte parkeerruimten worden niet herkend.
Storing Er wordt een Check-Control-melding weerge‐
geven.
Seite 160BedieningRijcomfort160
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 110 - X/15