Page 129 of 281

Overschrijding van de snelheidslimiet
De snelheidslimiet kan bewust worden over‐
schreden. In deze situatie wordt geen akoesti‐
sche waarschuwing weergegeven.
Om de ingestelde snelheidslimiet bewust te
overschrijden, het gaspedaal volledig indruk‐
ken.
Als de rijsnelheid onder de ingestelde snel‐
heidslimiet komt, wordt de beperking automa‐
tisch weer actief.
Waarschuwing
Optische waarschuwing Bij het overschrijden van de ingestelde
snelheidslimiet knippert het controle‐
lampje op het instrumentenpaneel, zo‐
lang er harder wordt gereden dan de inge‐
stelde snelheidslimiet.
Akoestische waarschuwing▷Bij onbedoeld overschrijden van de inge‐
stelde snelheidslimiet is na ca. 5 seconden
een signaal te horen.▷Als de snelheidslimiet tijdens de rit onder
de rijsnelheid komt, is het signaal na ca.
30 seconden te horen.▷Als de snelheidslimiet bewust wordt over‐
schreden door het gaspedaal volledig in te
drukken, is er geen signaal te horen.
Weergaven op het
instrumentenpaneel
Markering van de snelheidslimiet
Weergave op snelheidsmeter:
▷Markering brandt groen:
systeem is actief.▷Markering brandt niet: sys‐
teem is uitgeschakeld.Controlelampje▷Controlelampje brandt: het sys‐
teem is ingeschakeld.▷Controlelampje knippert: de inge‐
stelde snelheidslimiet wordt over‐
schreden.
Korte statusweergave
Korte weergave van de ingestelde snel‐
heidslimiet.
Dynamische remlichten
Principe
▷Normaal remmen: remlichten branden.▷Hard remmen: remlichten knipperen.
Kort voor de stilstand wordt de waarschu‐
wingsknipperlichtinstallatie geactiveerd.
Waarschuwingsknipperlichtinstallatie deacti‐
veren:
▷Accelereren.▷Toets waarschuwingsknipperlichtinstalla‐
tie indrukken.
Active Protection
Algemeen
Het veiligheidspakket Active Protection be‐
staat uit van elkaar onafhankelijke systemen:
Seite 129VeiligheidBediening129
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 110 - X/15
Page 130 of 281

▷Waakzaamheidshulp.▷PreCrash.▷PostCrash.
Waakzaamheidshulp
Principe Het systeem kan toenemende onoplettend‐
heid of vermoeidheid van de bestuurder bij
lange eentonige ritten, bijv. op snelwegen, her‐
kennen. In deze situatie wordt aanbevolen om
een pauze in te lassen.
Opmerking WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van de per‐
soonlijke verantwoordelijkheid om uw lichame‐
lijke gesteldheid juist in te schatten. Toene‐
mende onoplettendheid of vermoeidheid
worden mogelijk niet of niet op tijd herkend. Er
bestaat gevaar voor ongevallen. Erop letten dat
de bestuurder uitgerust en oplettend is. Rijstijl
aan de verkeerssituatie aanpassen.◀
Functie
Het systeem wordt bij iedere motorstart inge‐
schakeld en kan niet uitgeschakeld worden.
Na begin van het rijden wordt het systeem op
de bestuurder afgestemd, zodat een toene‐
mende onoplettendheid of vermoeidheid her‐
kend kan worden.
Deze procedure houdt rekening met de vol‐ gende criteria:
▷Persoonlijke rijstijl, bijv. stuurgedrag.▷Rijomstandigheden, bijv. tijdstip, duur van
de rit.
Het systeem is vanaf ca. 70 km/h actief en kan
een aanbeveling voor pauze weergeven.
Aanbeveling voor pauze Bij groter wordende onoplettendheid of ver‐
moeidheid van de bestuurder wordt een op‐
merking op het Control Display weergegeven,
met de aanbeveling om een pauze in te lassen.
Een aanbeveling voor een pauze wordt maar
één keer tijdens een ononderbroken rit weer‐
gegeven.
Na een pauze kan op z'n vroegst na ca. 45 mi‐
nuten weer een aanbeveling voor pauze wor‐
den weergegeven.
Grenzen van het systeem
De werking kan bijv. in de volgende situaties
beperkt zijn en wordt er geen of een verkeerde
waarschuwing gegeven:▷Als de tijd verkeerd is ingesteld.▷Als de gereden snelheid overwegend on‐
der ca. 70 km/h ligt.▷Bij sportieve rijstijl, bijv. bij sterke accelera‐
tie of snel rijden door bochten.▷In actieve rijsituaties, bijv. vaak veranderen
van rijbaan.▷Bij slechte toestand van het wegdek.▷Bij sterke zijwind.
PreCrash
Principe Met het systeem kunnen vanaf 30 km/h kri‐
tieke rijsituaties herkend worden die tot een
ongeval zouden kunnen leiden. In deze situ‐
aties worden automatisch preventieve veilig‐
heidsmaatregelen getroffen, om de risico's bij
een ongeval zo gering mogelijk te houden.
Kritieke rijsituaties zijn bijv.:
▷Noodstops.▷Sterk ondersturen.▷Sterk oversturen.
Bij uitrusting met botsingswaarschuwing met
of zonder remfunctie kunnen, binnen de sys‐
teemgrenzen, bovendien dreigende botsingen
met voorliggende of stilstaande voertuigen
herkend worden.
Seite 130BedieningVeiligheid130
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 110 - X/15
Page 131 of 281

OpmerkingWAARSCHUWING
Het systeem ontslaat u niet van uw eigen
verantwoording. Vanwege systeembeperkin‐
gen is het mogelijk dat kritieke situaties niet
betrouwbaar of tijdig herkend worden. Er be‐
staat gevaar voor ongevallen. Rijstijl aan de
verkeerssituatie aanpassen. Verkeerssituatie
observeren en in de betreffende situaties actief
ingrijpen.◀
Functie
Na het sluiten van de gordel worden de voorste gordels na het wegrijden eenmalig automa‐
tisch strakgetrokken.
In kritische rijsituaties worden de volgende af‐
zonderlijke functies actief, afhankelijk van de
behoefte:▷De voorste gordels worden automatisch
voorgespannen.▷Automatisch sluiten van de ruiten.▷Automatisch sluiten van het glazen dak.
Na een kritieke rijsituatie zonder ongeval wor‐
den de voorste gordels weer losser gemaakt.
Alle andere systemen kunnen weer in de ge‐
wenste instelling gebracht worden.
Als de gordelspanning niet automatisch losser
wordt, moet u stoppen en de gordel met de
rode toets in het slot openen. Alvorens verder
te rijden, de gordel opnieuw sluiten.
PostCrash Het systeem kan de auto in bepaalde ongeval‐
situaties zonder ingreep van de bestuurder au‐
tomatisch tot stilstand brengen. Het risico van
nog een botsing en de gevolgen daarvan kan
daardoor verlaagd worden.
Door het intrappen van het rempedaal kan de
auto sterker afgeremd worden. Het automa‐
tisch afremmen wordt daardoor afgebroken.
Door het intrappen van het gaspedaal wordt
het automatisch afremmen eveneens afgebro‐
ken.
Na het bereiken van de stilstand wordt de rem
automatisch gelost. De auto dan tegen wegrol‐
len beveiligen.Seite 131VeiligheidBediening131
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 110 - X/15
Page 132 of 281

RijstabiliteitsregelsystemenUitrusting van de auto
In dit hoofdstuk worden alle standaard, lands‐
pecifieke en speciale uitrustingen beschreven
die in de modelserie aangeboden worden. Er
worden daarom ook uitrustingen beschreven
die in een auto, bijv. vanwege de landspeci‐
fieke of gekozen speciale uitrusting niet be‐
schikbaar zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsre‐
levante functies en systemen. Bij gebruik van
deze functies en systemen moeten de in het
land geldende voorschriften worden nage‐
leefd.
Antiblokkeersysteem ABS ABS voorkomt het blokkeren van de wielen tij‐
dens het remmen.
De bestuurbaarheid blijft ook bij noodstops be‐
houden, daardoor wordt de actieve veiligheid
verhoogd.
Het ABS is na het starten van de motor be‐
drijfsklaar.
Remassistent
Bij snel intrappen van het rempedaal veroor‐
zaakt dit systeem automatisch een zo hoog
mogelijke rembekrachtiging. De remweg wordt
bij noodstops derhalve zo kort mogelijk gehou‐
den. Hierbij wordt eveneens gebruik gemaakt
van de voordelen van het ABS.
Het rempedaal ingetrapt houden zolang rem‐
men noodzakelijk is.Dynamische
stabiliteitscontrole DSC
Principe De dynamische stabiliteitscontrole herkent
bijv. de volgende instabiele rijtoestanden:▷Uitbreken van de achterzijde van de auto,
wat tot oversturen kan leiden.▷Gripverlies van de voorwielen, wat tot on‐
dersturen kan leiden.
Binnen hetgeen volgens de wetten van de na‐
tuurkunde mogelijk is helpt het systeem door
vermindering van het motorvermogen en re‐
mingrepen aan de afzonderlijke wielen de
koersstabiliteit van auto te handhaven.
Opmerking
Het systeem ontslaat de bestuurder niet van
de verantwoordelijkheid om de rijstijl aan de si‐
tuatie aan te passen.
De rijstijl aan de situatie aanpassen en de extra
veiligheidsmarge niet beperken door meer risi‐
co's te nemen.
WAARSCHUWING
Bij het rijden met dakbelasting, bijv. met
een dakdrager, kan door het hogere zwaarte‐
punt in rijkritische situaties de rijveiligheid niet
meer gewaarborgd zijn. Er bestaat kans op een
ongeval of schade. Bij het rijden met dakbelas‐
ting de Dynamische Stabiliteits Controle DSC
niet deactiveren.◀
Seite 132BedieningRijstabiliteitsregelsystemen132
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 110 - X/15
Page 133 of 281

Overzicht
Toets in de auto
DSC uitschakeltoets
Controle- en waarschuwingslampjes Controlelampje knippert: DSC regelt de
aandrijf- en remkrachten.
Controlelampje brandt: DSC is uitge‐
vallen.
Dynamische stabiliteitscontrole
deactiveren: DSC OFF
Algemeen
Door DSC uit te schakelen wordt de rijstabili‐
teit bij het accelereren en in bochten minder.
In verband met een optimale stabiliteit DSC zo
spoedig mogelijk weer inschakelen.
Dynamische stabiliteitscontrole
deactiveren
De toets zo lang indrukken, maar niet
langer dan ca. 10 seconden, tot het
controlelampje voor DSC OFF op het instru‐
mentenpaneel gaat branden en DSC OFF
wordt weergegeven.
DSC is uitgeschakeld.
Afhankelijk van de uitvoering zijn de besturing
en het onderstel sportief afgesteld.
Dynamische stabiliteitscontrole
activeren
Toets indrukken.
DSC OFF en controlelampje DSC OFF
doven.
Controle- en waarschuwingslampjes Bij gedeactiveerde DSC wordt DSC OFF weer‐
gegeven op het instrumentenpaneel.
Controlelampje brandt: DSC is gedeac‐
tiveerd.
Dynamische tractiecontrole
DTC
Principe Het DTC-systeem is een op tractie geoptimali‐
seerde variant van DSC.
Het systeem waarborgt bij bijzondere rijbaan‐
situaties, bijv. niet sneeuwvrij gemaakte rij‐
baan, of op losse ondergrond een maximale
tractie bij beperkte koersstabiliteit.
Bij geactiveerde DTC wordt maximale tractie
geleverd. De koersstabiliteit is bij het accelere‐
ren en bij het rijden in bochten beperkt.
Daarom zeer behoedzaam rijden.
In de volgende uitzonderlijke gevallen verdient
het aanbeveling de DTC tijdelijk in te schake‐
len:▷Rijden dooiende sneeuw of op niet ge‐
ruimde, besneeuwde rijbanen.▷Auto vrij rijden of wegrijden uit diepe
sneeuw of op losse ondergrond.▷Rijden met sneeuwkettingen.Seite 133RijstabiliteitsregelsystemenBediening133
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 110 - X/15
Page 134 of 281

Dynamic Traction Control DTC
activeren/deactiveren
DTC activeren Toets indrukken.
Het instrumentenpaneel geeft TRAC‐
TION weer en het controlelampje voor DSC
OFF gaat aan.
DTC deactiveren Toets opnieuw indrukken.
TRACTION en controlelampje DSC
OFF doven.
xDrive
xDrive is het vierwielaandrijvingssysteem van
uw auto. Door het samenwerken van xDrive en
DSC worden tractie en rijdynamiek verder ver‐
beterd. Het vierwielaandrijvingssysteem xDrive
verdeelt de aandrijfkrachten afhankelijk van
rijsituatie en gesteldheid van de weg variabel
over voor- en achteras.
Dynamische
schokdempercontrole
Principe
Het systeem reduceert ongewenste bewegin‐
gen van de auto bij een dynamische rijstijl of
een oneffen wegdek.
Afhankelijk van de toestand van het wegdek en
van de rijstijl worden daardoor de rijdynamiek
en het rijcomfort vergroot.
Programma
Het systeem biedt verschillende programma's.
De programma's kunnen met de rijbelevings‐
schakelaar, zie pagina 134, worden geselec‐
teerd.SPORT
Consequent sportieve regeling van de schok‐
dempers voor een reactief rijgedrag.
SPORT+ Consequent sportieve regeling van de schok‐
dempers voor een reactief rijgedrag met be‐
perkte koersstabiliteit.
COMFORT/ECO PRO Uitgebalanceerde afstelling van de auto.
Variabele sportbesturing
De variabele sportbesturing vergroot bij grote
stuurwieluitslag, bijv. bij scherpe bochten of bij
het inparkeren, de stuuruitslag van de voorwie‐
len. De besturing wordt directer.
Bovendien varieert afhankelijk van de snelheid
de bij het sturen benodigde kracht.
Zo wordt een sportief stuurgedrag mogelijk
gemaakt. Bovendien wordt het sturen bij het
inparkeren en maoeuvreren vergemakkelijkt.
Rijbelevingsschakelaar
Principe
Met de rijbelevingsschakelaar kunnen be‐
paalde eigenschappen van de auto worden
aangepast. Daarvoor staan verschillende pro‐
gramma's ter beschikking. Via de toets van de
rijbelevingsschakelaar en via de DSC OFF
toets kan steeds een programma worden ge‐
activeerd.Seite 134BedieningRijstabiliteitsregelsystemen134
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 110 - X/15
Page 135 of 281

Overzicht
Toets in de auto
Bediening van de programma's
ToetsProgrammaDSC OFF
TRACTIONSPORT+
SPORT
COMFORT
ECO PRO
Automatisch wisselen van programma In de volgende situaties wordt zo nodig auto‐
matisch naar COMFORT gewisseld:
▷Bij uitval van de dynamische schokdem‐
percontrole.▷Bij uitval van de dynamische stabiliteits‐
controle DSC.▷Bij bandenpech.▷Bij inschakelen van de handmatige snel‐
heidsbegrenzer, zie pagina 127.▷Bij activering van de snelheidsregeling in
de modus TRACTION of DSC OFF.
DSC OFF
Met DSC OFF, zie pagina 133, wordt de rijst‐
abiliteit bij het accelereren en bij het rijden in
een bocht niet beperkt.
TRACTION
Met TRACTION wordt maximale tractie gele‐
verd op een losse ondergrond. Dynamische
tractiecontrole DTC, zie pagina 134, is inge‐
schakeld. De koersstabiliteit is bij het accelere‐
ren en bij het rijden in bochten beperkt.
SPORT+ Sportief rijden met geoptimaliseerde onder‐
stelafstelling en aangepaste aandrijving bij be‐
perkte koersstabilisering.
Dynamische tractiecontrole is ingeschakeld.
De bestuurder neemt een deel van de stabili‐
satietaak over.
SPORT+ activeren Druk zo vaak op de knop tot in de toe‐
renteller SPORT+ en in het instru‐
mentenpaneel het controlelampje voor DSC
OFF gaat branden.
Automatisch wisselen van programma Bij activering van de snelheidsregeling wordt
automatisch naar de modus SPORT gewis‐
seld.
Controle- en waarschuwingslampjes
Op het instrumentenpaneel wordt SPORT+
weergegeven.
Controlelampje DSC OFF brandt: dy‐
namische tractiecontrole is geacti‐
veerd.
SPORT Afhankelijk van de uitvoering, consequent
sportieve afstemming tussen het onderstel, de
besturing en de aandrijving voor een grotere
wendbaarheid tijdens het rijden met maximale
koersstabiliteit.
Het programma kan individueel worden gecon‐
figureerd. De configuratie wordt voor het mo‐
menteel gebruikte profiel opgeslagen.Seite 135RijstabiliteitsregelsystemenBediening135
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 110 - X/15
Page 136 of 281

SPORT activerenToets zo vaak indrukken tot in het in‐strumentenpaneel SPORT wordt
weergegeven.
SPORT configureren Bij geactiveerde weergave op het Control Dis‐
play, zie pagina 137, kan de rijmodus SPORT
individueel ingesteld worden.▷SPORT activeren.▷"SPORT configureren"▷Rijmodus SPORT configureren.
SPORT kan ook worden geconfigureerd voor‐
dat het wordt geactiveerd:
1."Instellingen"2."Rijmodus"3."SPORT configureren"4.Rijmodus configureren.
Bij activering van de rijmodus SPORT wordt
deze configuratie opgeroepen.
COMFORT
Voor een evenwichtige afstemming bij maxi‐
male koersstabiliteit.
COMFORT activeren Toets zo vaak indrukken tot in het in‐strumentenpaneel COMFORT wordt
weergegeven.
In bepaalde situaties wordt automatisch naar
het programma COMFORT gewisseld, Auto‐
matisch wisselen van programma, zie pa‐
gina 135.
ECO PRO ECO PRO, zie pagina 193, biedt een conse‐
quent verbruiksverminderende afstemming
voor maximale actieradius bij maximale koers‐
stabilisering.
Comfortfuncties en de motorregeling worden
aangepast.
Het programma kan individueel worden gecon‐
figureerd.
ECO PRO activeren Toets zo vaak indrukken tot in het in‐
strumentenpaneel ECO PRO wordt
weergegeven.
ECO PRO configureren1.ECO PRO activeren.2."ECO PRO configureren"
Gewenste instellingen uitvoeren.
Rijprogramma configureren
Bij Rijmodus configureren kunnen instellingen
voor de volgende rijprogramma's gewijzigd
worden:
▷SPORT, zie pagina 136.▷ECO PRO, zie pagina 194.
Weergaven
Selectie van het programma Bij het drukken van de toetswordt een lijst met de te selec‐
teren programma's weergege‐
ven. Afhankelijk van de uitrus‐
ting kan de lijst in het
instrumentenpaneel afwijken van de afbeel‐
ding.
Geselecteerd programma Het geselecteerde programma
wordt op het instrumentenpa‐
neel weergegeven.
Seite 136BedieningRijstabiliteitsregelsystemen136
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 110 - X/15