Page 137 of 281

Weergave op het Control DisplayHet wisselen van programma kan op het Con‐
trol Display worden weergegeven.1."Instellingen"2."Control-display"3."Info rijmodus tonen"
Wegrijassistent
Principe Het systeem ondersteunt bij het hellingop‐
waarts wegrijden. Gebruik van de parkeerrem
is hiervoor niet vereist.
Wegrijden met wegrij-assistent
1.Auto met rempedaal op zijn plaats houden.2.Rempedaal loslaten en vlot wegrijden.
Na het loslaten van het rempedaal wordt de
auto gedurende ca. 2 seconden op zijn plaats
gehouden.
Bij overeenkomstige uitrusting bedraagt de
mogelijke stopduur 2 minuten.
Naargelang de belading of bij rijden met aan‐
hangwagen kan de auto soms een klein stukje
achteruitrollen.
Servotronic PrincipeDe Servotronic varieert de bij het sturen beno‐
digde stuurkracht, afhankelijk van de snelheid.
Bij lage snelheden wordt de stuurkracht sterk
ondersteund, d.w.z. bij het sturen is geringe
kracht nodig. Met toenemende snelheid wordt
de ondersteuning van de stuurkracht vermin‐
derd.
Tevens wordt de stuurkracht aangepast aan de
desbetreffende rijdmodus, zodat een spor‐
tieve-directe, resp. comfortabele stuurge‐
dracht wordt overgebracht.
Seite 137RijstabiliteitsregelsystemenBediening137
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 110 - X/15
Page 138 of 281

RijcomfortUitrusting van de auto
In dit hoofdstuk worden alle standaard, lands‐
pecifieke en speciale uitrustingen beschreven
die in de modelserie aangeboden worden. Er
worden daarom ook uitrustingen beschreven
die in een auto, bijv. vanwege de landspeci‐
fieke of gekozen speciale uitrusting niet be‐
schikbaar zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsre‐
levante functies en systemen. Bij gebruik van
deze functies en systemen moeten de in het
land geldende voorschriften worden nage‐
leefd.
Actieve snelheidsregeling
met Stop & Go-functie, ACC
PrincipeMet dit systeem kan een gewenste rijsnelheid
worden gekozen die bij vrije rijbaan door de
auto automatisch wordt gehandhaafd.
Binnen hetgeen mogelijk is past het systeem
de snelheid automatisch aan een langzamere
voorligger aan.
De afstand die het systeem tot de voorligger
aanhoudt, kan worden gevarieerd.
Deze is om veiligheidsredenen snelheidsaf‐
hankelijk.
Om op afstand te blijven reduceert het sys‐
teem automatisch de snelheid, remt het even‐
tueel licht en versnelt het opnieuw als het
voorliggendevoertuig sneller beweegt.
Als het voorliggende voertuig tot stilstand af‐
remt en na korte tijd vertrekt, kan het systeem
dit in het gegeven kader registreren. De eigen
auto wordt automatisch afgeremd en accele‐
reert weer.
Als het voorliggende voertuig na langere tijd
weer vertrekt, kort het gaspedaal bedienen of
de betreffende toets indrukken om het sys‐teem weer te activeren. De auto accelereert
automatisch.
Zodra de rijbaan vrij is, wordt tot de gewenste
rijsnelheid versneld.
Deze wordt ook op neerwaartse hellingen wor‐
den gehandhaafd. Op opwaartse hellingen kan
de snelheid echter afnemen als het motorver‐
mogen niet toereikend is.
Algemeen
Naargelang de voertuiginstelling kunnen de
kenmerken van de snelheidsregeling op be‐
paalde punten veranderen.
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de verkeerssitua‐
tie juist in te schatten. Wegens systeembeper‐
kingen kan het systeem niet in alle
verkeerssituaties zelfstandig op gepaste wijze
reageren. Er bestaat gevaar voor ongevallen.
Rijstijl aan de verkeerssituatie aanpassen. Ver‐
keerssituatie observeren en in de betreffende
situaties actief ingrijpen.◀
WAARSCHUWING
Een onbeveiligde auto kan vanzelf in be‐
weging komen en wegrollen. Er bestaat gevaar
voor ongevallen. De auto voor het verlaten te‐
gen wegrollen beveiligen.
Om ervoor te zorgen dat de auto tegen wegrol‐
len beveiligd is, het volgende in acht nemen:▷Parkeerrem bedienen.▷Op hellingen de voorwielen in de richting
van de stoeprand draaien.▷Op hellingen de auto extra beveiligen, bijv.
met een wielkeg.◀Seite 138BedieningRijcomfort138
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 110 - X/15
Page 139 of 281

Overzicht
Toetsen op stuurwielToetsFunctieSnelheidsregeling aan/uit, onderbre‐
ken, zie pagina 139Snelheid oproepen, zie pagina 141Afstand verkleinen, zie pagina 140Afstand vergroten, zie pagina 140Tuimelschakelaar:
Snelheid handhaven, opslaan, wijzi‐
gen, zie pagina 140
De volgorde van de toetsen varieert afhankelijk
van de landspecifieke of gekozen speciale uit‐
rusting.
Radarsensor
Om voorliggende voertuigen te detecteren,
bevat de bumper een radarsensor.
Radarsensor schoon en vrij houden.
Snelheidsregeling in-/uitschakelen en
onderbreken
Inschakelen Toets op het stuurwiel indrukken.
De controlelampjes in het instrumentenpaneel
branden en de markering op de snelheidsme‐
ter wordt op de huidige snelheid gezet.
Snelheidsregeling kan worden gebruikt.
DSC wordt eventueel ingeschakeld.
Uitschakelen
Bij uitschakelen in stilstand tegelijkertijd de rem indrukken.
Toets op het stuurwiel indrukken.▷Bij ingeschakeld systeem: tweemaal in‐
drukken.▷Bij onderbroken werking: eenmaal indruk‐
ken.
De weergaven verdwijnen. De opgeslagen ge‐
wenste rijsnelheid wordt gewist.
Onderbreken Bij geactiveerde toestand toets in het
stuurwiel indrukken.
Bij onderbreken in stilstand tegelijkertijd de
rem indrukken.
De werking van het systeem wordt in de vol‐
gende situaties automatisch onderbroken:
▷Als er geremd wordt.▷Wanneer uit de keuzehendelstand D naar
een andere stand geschakeld wordt.▷Als DTC wordt geactiveerd of DSC wordt
gedeactiveerd.▷Als DSC regelt.▷Als met de rijbelevingsschakelaar SPORT+
wordt geactiveerd.▷Als bij stilstaande auto de veiligheidsgordel
en het bestuurdersportier worden ge‐
opend.▷Als het systeem reeds lang geen objecten
herkent, bijv. op weinig bereden routes
zonder randbegrenzing.Seite 139RijcomfortBediening139
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 110 - X/15
Page 140 of 281

▷Wanneer het detectiegebied van de radar
verstoord is, bijv. door vuil of hevige neer‐
slag.▷Na een langere stilstand, wanneer de auto
door het systeem tot stilstand is afgeremd.
Snelheid aanhouden, opslaan,
wijzigen
Aanwijzingen WAARSCHUWING
De ingestelde snelheid kan abusievelijk
verkeerd ingesteld of opgeroepen worden. Er
bestaat gevaar voor ongevallen. Ingestelde
snelheid aan de verkeerssituatie aanpassen.
Verkeerssituatie observeren en in de betref‐
fende situaties actief ingrijpen.◀
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen door te grote
snelheidsverschillen t.o.v. andere voertuigen,
bijv. in de volgende situaties:
▷Snel van achteren naderen van een lang‐
zaam rijdend voertuig.▷Plotseling uitwijkend voertuig naar de ei‐
gen rijbaan.▷Snel naar stilstaande voertuigen toe rijden.
Er bestaat kans op letsel of levensgevaar. Ver‐
keerssituatie observeren en in de betreffende
situaties actief ingrijpen.◀
Snelheid handhaven, opslaan
Tuimelschakelaar bij onderbroken werkin een‐
maal indrukken.
Bij ingeschakeld systeem wordt de gereden
snelheid gehandhaafd en als gewenste rijsnel‐
heid opgeslagen.
Deze wordt op de snelheidsmeter en kort op
het instrumentenpaneel afgebeeld, zie pa‐
gina 141.
DSC wordt eventueel ingeschakeld.
Snelheid wijzigen Zo vaak op de tuimelschakelaar naar boven of
onder drukken, tot de gewenste rijsnelheid is
ingesteld.
In actieve toestand wordt de weergegeven
snelheid opgeslagen en bereikt voor zover de
verkeerssituatie dit toelaat.▷Drukken van de tuimelschakelaar tot het
drukpunt verhoogt of verlaagt de gewenste
rijsnelheid telkens met ca. 1 km/h.▷Drukken op de tuimelschakelaar door het
drukpunt heen verhoogt of verlaagt de ge‐
wenste rijsnelheid telkens tot het volgende
tiental van de km/h snelheidsmeter.
Tuimelschakelaar in de betreffende stand hou‐
den om de actie te herhalen.
Afstand WAARSCHUWING
Het systeem ontslaat u niet van uw eigen
verantwoording. In verband met systeembe‐
perkingen kan pas laat afgeremd worden. Er
bestaat kans op een ongeval of schade. Ver‐
keerssituatie altijd goed in de gaten houden.
De afstand aan de verkeers- en weersomstan‐
digheden aanpassen en de voorgeschreven
veiligheidsafstand eventueel door remmen
aanhouden.◀
Afstand verkleinen Toets zo vaak indrukken tot de ge‐
wenste afstand is ingesteld.
Gekozen afstand, zie pagina 142, wordt op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Seite 140BedieningRijcomfort140
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 110 - X/15
Page 141 of 281

Afstand vergrotenToets zo vaak indrukken tot de ge‐
wenste afstand is ingesteld.
Gekozen afstand, zie pagina 142, wordt op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Gewenste snelheid en afstand
oproepen
Tijdens het rijden Met ingeschakeld systeem de toets
indrukken.
In de volgende gevallen wordt de opgeslagen
snelheidswaarde gewist en kan deze niet meer
worden opgeroepen:▷Bij het uitschakelen van het systeem.▷Bij het uitschakelen van het contact.
Bij stilstand
De auto wordt door het systeem tot stilstand
afgeremd:
▷Groene markering in de snelheidsmeter:
De eigen auto versnelt automatisch zodra
het voertuig in het detectiegebied van de
radarsensor wegrijdt.▷Markering in de snelheidsmeter verandert
in oranje: geen automatisch wegrijden.
Om automatisch te accelereren tot de ge‐
wenste snelheid, kort het gaspedaal bedie‐
nen of de RES-toets indrukken.
Roulerende balken in de afstandsindicatie ge‐
ven aan dat het voertuig in het detectiegebied
van de radarsensor weggereden is.
Het systeem is onderbroken, of de eigen auto
is actief door indrukken van de rem tot stil‐
stand gebracht en staat achter een ander voer‐
tuig:
1. Toets indrukken, om een opgesla‐
gen gewenste rijsnelheid op te roepen.2.Rem loslaten.3.Kort het gaspedaal bedienen, RES-toets of
tuimelschakelaar indrukken, als het voer‐
tuig voor u wegrijdt.
Omschakelen tussen
snelheidsregeling met/zonder
afstandsregeling
WAARSCHUWING
Het systeem reageert niet op voorlig‐
gend verkeer, maar houdt de opgeslagen snel‐
heid aan. Er bestaat kans op een ongeval of
schade. Gewenste rijsnelheid aan de verkeers‐
situatie aanpassen en eventueel remmen.◀
Omschakelen naar snelheidsregeling zonder
afstandsregeling:
Toets indrukken en ingedrukt houden
of
Toets indrukken en ingedrukt houden.
Om terug te schakelen naar snelheidsregeling
met afstandsregeling, de toets nogmaals kort
indrukken.
Na het omschakelen wordt een Check-Con‐
trol-melding weergegeven.
Weergaven op het
instrumentenpaneel
Gewenste snelheid
▷Markering brandt groen:
systeem is actief.▷Markering brandt oranje:
systeem is onderbroken.▷Markering brandt niet: sys‐
teem is uitgeschakeld.
Korte statusweergave
Gekozen voorkeurssnelheid.
Seite 141RijcomfortBediening141
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 110 - X/15
Page 142 of 281

Als er geen snelheid wordt weergegeven, is er
op dit moment eventueel niet voldaan aan de
voorwaarden die voor de werking vereist zijn.
Voertuigafstand De gekozen afstand tot het voorliggende voer‐
tuig wordt weergegeven.AfstandsindicatieAfstand 1Afstand 2Afstand 3
Is na inschakelen van het systeem
automatisch ingesteld. Komt over‐
een met ca. de helft van de waarde
van de km/h-weergave in meters.Afstand 4Systeem onderbroken of afstands‐
regeling gedeactiveerd omdat het
gaspedaal werd bediend zonder
identificatie voertuig.Afstandsregeling gedeactiveerd,
omdat het gaspedaal werd bediend
met identificatie voertuig.Roulerende balken: waargenomen voertuig is
weggereden.
ACC accelereert niet. Om te accelereren
ACC activeren door kort het gaspedaal te be‐
dienen, RES-toets of tuimelschakelaar te
drukken.
Controle- en waarschuwingslampjes
Symbool brandt oranje:
Voorligger gedetecteerd.
Symbool knippert oranje:
Aan de voorwaarden voor het gebruik
van het systeem wordt niet meer vol‐
daan.
Het systeem is gedeactiveerd, maar remt tot
de actieve overname door het intrappen van de
rem of het gaspedaal.
Symbool knippert rood en er klinkt een
signaal:
Oproep om in te grijpen door remmen
en evt. uitwijken.
Weergaven in het Head-Up Display
Een deel van de informatie over het systeem
kan ook worden weergegeven op het Head-Up
Display.
Grenzen van het systeem
Opmerking WAARSCHUWING
Het systeem kan in verband met de sys‐
teemgrenzen onjuist of niet reageren. Er be‐
staat kans op een ongeval of schade. De aan‐
wijzingen over de grenzen van het systeem in
acht nemen en eventueel actief ingrijpen.◀
Snelheidsbereik Het optimale toepassingsgebied zijn goed in‐
gerichte straten.
De minimaal instelbare snelheid bedraagt
30 km/h. De maximaal instelbare snelheid
hangt af van de auto.
Het systeem kan ook in stilstand worden geac‐
tiveerd.
Bij gebruik altijd de wettelijk voorgeschreven
maximale snelheid in acht nemen.
Na het overschakelen op snelheidsregeling
zonder afstandsregeling kunnen ook hogere
gewenste rijsnelheden worden gekozen.Seite 142BedieningRijcomfort142
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 110 - X/15
Page 143 of 281

Detectiegebied
Het detectievermogen van het systeem en het
automatische remvermogen zijn beperkt.
Tweewielers voor de auto worden bijvoorbeeld
mogelijk niet waargenomen.
Vertraging
Het systeem vertraagt niet bij een stilstaand obstakel op dezelfde rijstrook, bijv. bij een
voertuig voor een rood verkeerslicht of aan het
einde van een file.
Het systeem reageert eveneens niet in de vol‐
gende situaties:
▷Bij voetgangers of dergelijke langzame ver‐
keersdeelnemers.▷Bij rode verkeerslichten.▷Bij stilstaande objecten.▷Bij kruisend verkeer.▷Bij tegemoetkomend verkeer.
Invoegende voertuigen
Een voorligger wordt pas herkend, als deze
zich volledig op de eigen strook bevindt.
Bij het plotseling uitwijken van een voorligger
op uw rijstrook kan het systeem de ingestelde
afstand soms niet meer zelfstandig herstellen.
Dit geldt ook voor grote snelheidsverschillen
ten opzichte van voor u rijdende voertuigen,
bijv. bij het snel naderen van een vrachtauto.
Het systeem verzoekt u om bij een met zeker‐
heid gedetecteerde voorligger in te grijpen
door af te remmen en eventueel uit te wijken.
WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de verkeerssitua‐
tie juist in te schatten. Wegens systeembeper‐
kingen kan het systeem niet in alle
verkeerssituaties zelfstandig op gepaste wijze
reageren. Er bestaat gevaar voor ongevallen.
Rijstijl aan de verkeerssituatie aanpassen. Ver‐
keerssituatie observeren en in de betreffende
situaties actief ingrijpen.◀
Plotselinge verandering van rijbaan
Als een voertuig voor u achter een stilstaand
voertuig plotseling van rijbaan verandert, moet
u zelf reageren, omdat het systeem niet op stil‐
staande voertuigen reageert.
Seite 143RijcomfortBediening143
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 110 - X/15
Page 144 of 281

Rijden in bochten
Als de ingestelde snelheid te hoog is voor een
bocht, wordt de snelheid in de bocht iets ver‐
minderd, maar bochten worden niet van te vo‐
ren herkend. Daarom met aangepaste snelheid
een bocht inrijden.
In scherpe bochten kunnen in verband met het
beperkte detectiegebied van het systeem situ‐
aties optreden waarbij een voorligger niet of te
laat wordt herkend.
Bij het naderen van een bocht kan het systeem
in verband met de kromming van de bocht
kortstondig reageren op voertuigen die zich op
de andere rijstrook bevinden. Een eventuele
vertraging van de auto door het systeem kan
worden verholpen door kort te accelereren.
Na het loslaten van het gaspedaal is het sys‐
teem weer actief en wordt de snelheid weer
automatisch geregeld.
Wegrijden De auto kan bijv. in volgende situaties niet au‐
tomatisch vertrekken:
▷Bij steile hellingen.▷Voor verhogingen in het wegdek.▷Met een zware aanhanger.
In deze gevallen het gaspedaal bedienen.
Weersomstandigheden
Bij ongunstige weers- of lichtomstandigheden,
bijv. bij regen, sneeuwval, smeltende sneeuw,
mist of tegenlicht, kan een verslechterde waar‐
neming van voertuigen en kortstondige onder‐
brekingen van al waargenomen voertuigen op‐
treden. Oplettend rijden en zelf reageren op de
heersende verkeerssituatie. Evt. actief ingrij‐
pen, bijv. door remmen, sturen of uitwijken.
Storing Het systeem kan niet worden geactiveerd als
de radarsensor niet correct is gericht, veroor‐
zaakt bijv. door een parkeerschade.
Er wordt een Check-Control-melding weerge‐
geven als het systeem is uitgevallen.
Snelheidsregeling
Principe De systeem houdt een snelheid aan die met de
toetsen op het stuurwiel is opgegeven. Boven‐
dien remt het systeem als op een neerwaartse
helling de remwerking van de motor niet vol‐
staat.
Algemeen
Naargelang de voertuiginstelling kunnen de
kenmerken van de snelheidsregeling op be‐
paalde punten veranderen.
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de verkeerssitua‐
tie juist in te schatten. Wegens systeembeper‐
kingen kan het systeem niet in alle
verkeerssituaties zelfstandig op gepaste wijze
reageren. Er bestaat gevaar voor ongevallen.
Seite 144BedieningRijcomfort144
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 110 - X/15