iDriveUitrusting van de auto
In dit hoofdstuk worden alle standaard, lands‐
pecifieke en speciale uitrustingen beschreven
die in de modelserie aangeboden worden. Er
worden daarom ook uitrustingen beschreven
die in een auto, bijv. vanwege de landspeci‐
fieke of gekozen speciale uitrusting niet be‐
schikbaar zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsre‐
levante functies en systemen. Bij gebruik van
deze functies en systemen moeten de in het
land geldende voorschriften worden nage‐
leefd.
Principe iDrive omvat de functies van een groot aantal
schakelaars. Deze functies kunnen derhalve op
een centrale plaats worden bediend.
WAARSCHUWING
De bediening van geïntegreerde informa‐
tiesystemen en communicatieapparatuur tij‐
dens het rijden kan de aandacht van het ver‐
keer afleiden. U kunt de controle over de auto
verliezen. Er bestaat gevaar voor ongevallen.
De systemen en apparatuur alleen bedienen
als de verkeerssituatie het toelaat. Zo nodig
stoppen en de systemen resp. apparatuur bij
stilstaande auto bedienen.◀Overzicht
bedieningselementen
Bedieningselementen1Control Display2Controller met toetsen en, afhankelijk van
de uitrusting, met touchpad
Control Display
Aanwijzingen
▷Voor het reinigen van het Control Display
onderhoudsaanwijzingen in acht nemen.▷Geen voorwerpen in het gebied voor het
Control Display neerleggen, het Control
Display kan anders worden beschadigd.▷Wanneer het Control Display wordt bloot‐
gesteld aan zeer hoge temperaturen, bijv.
door intensieve zonnestralen, kan de hel‐
derheid verminderen of kan het Control
Display volledig worden uitgeschakeld. Bij
verlaging van de temperatuur, bijv. door
schaduw of airconditioning, worden de
normale functies weer hersteld.
Inschakelen
1.Contact inschakelen.2.Controller indrukken.Seite 16OverzichtiDrive16
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 110 - X/15
Afzetten van de motor
De motor wordt tijdens stilstaan onder de vol‐
gende omstandigheden automatisch uitge‐
schakeld:
Steptronic versnelling:▷Keuzehendel in keuzehendelstand D.▷Het rempedaal blijft tijdens de stilstand van
de auto ingedrukt.▷Veiligheidsgordel bestuurder is omgegespt
of het bestuurdersportier is gesloten.
Handversnelling
▷De vrijstand is ingeschakeld en het koppe‐
lingspedaal is niet ingetrapt.▷Veiligheidsgordel bestuurder is omgegespt
of het bestuurdersportier is gesloten.
Bij afgezette motor wordt de luchthoeveelheid
van de airconditioning gereduceerd.
Weergaven op het
instrumentenpaneel
De Ready-weergave in de toe‐
renteller geeft aan dat de auto‐
matische start-stop-functie van
de motor gereed is voor het au‐
tomatisch starten van de motor.
De weergave geeft aan dat niet
voldaan is aan de voorwaarden
voor het automatisch stoppen
van de motor.
Beperkte werking
De motor wordt in de volgende situaties niet
automatisch afgezet:
▷Buitentemperatuur te laag.▷Hoge buitentemperatuur en airconditio‐
ning ingeschakeld.▷Interieur nog niet zoals gewenst verwarmd
of gekoeld.▷Motor is nog niet op bedrijfstemperatuur.▷Sterke stuuruitslag of stuurhandeling.▷Na het achteruitrijden.▷Ruiten beslaan terwijl de automatische air‐
conditioning is ingeschakeld.▷Accu is zwaar ontladen.▷Op grotere hoogten.▷Motorkap is ontgrendeld.▷Inparkeersysteem is geactiveerd.▷Stilstaand en langzaam rijdend verkeer.▷Keuzehendel in stand N, M/S of R.▷Gebruik van brandstof met hoog ethanol‐
gehalte.
Starten van de motor
Voor het wegrijden start de motor onder de
volgende voorwaarden automatisch:
▷Steptronic versnelling:
Door het loslaten van het rempedaal.▷Handversnelling
Koppelingspedaal wordt ingedrukt.
Na motorstart zoals op de gebruikelijke wijze
accelereren.
Veiligheidsfunctie
De motor start na een automatische uitschake‐
ling niet automatisch, wanneer aan een van de
volgende voorwaarden voldaan is:
▷Veiligheidheidsgordel bestuurder afgedaan
en bestuurdersportier geopend.▷De motorkap werd ontgrendeld.
Sommige controlelampjes branden verschil‐
lend lang.
De motor kan alleen via de Start/stop-knop ge‐
start worden.
Beperkte werking Ook wanneer niet moet worden weggereden,
start de afgezette motor in de volgende situ‐
aties automatisch:
▷Sterk opwarmend interieur terwijl de koel‐
functie is ingeschakeld.Seite 71RijdenBediening71
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 110 - X/15
▷Tijdens het sturen.▷Steptronic versnellingsbak: wisselen van
de keuzehendelstand van D naar N, R of
M/S.▷Steptronic versnellingsbak: wisselen van
de keuzehendelstand van P naar N, D, R of
M/S.▷Auto rolt weg.▷Ruiten beslaan terwijl de automatische air‐
conditioning is ingeschakeld.▷Accu is zwaar ontladen.▷Sterk afkoelend interieur terwijl de verwar‐
ming is ingeschakeld.▷Gering rembekrachtigingsvacuüm, bijv.
doordat het rempedaal meermaals na el‐
kaar is ingetrapt.
Systeem handmatig deactiveren/
activeren
Met toetsen
Toets indrukken.
▷LED brandt: automatische start-stop-func‐
tie is gedeactiveerd.
Tijdens een automatische motorstop wordt
de motor gestart.
De motor kan alleen via de Start/stop-knop
worden afgezet of gestart.▷LED dooft: automatische start-stop-functie
is geactiveerd.Auto uitzetten tijdens automatische
motorstop
Bij een automatische motorstop kan de auto
veilig stilgezet/geparkeerd worden, bijv. om
deze te kunnen verlaten.
Steptronic versnelling:1.Start/stop-knop indrukken. Het contact
wordt uitgeschakeld. De automatische
start-stop-functie is gedeactiveerd.
De transmissiestand P wordt automatisch
ingeschakeld.2.Parkeerrem bedienen.
Handversnelling
1.Start/stop-knop indrukken. Het contact
wordt uitgeschakeld. De automatische
start-stop-functie is gedeactiveerd.2.Eerste of achteruitversnelling inschakelen.3.Parkeerrem bedienen.
Motorstart zoals gewoonlijk via de start/stop-
knop.
Automatische deactivering In bepaalde situaties wordt de automatische
start-stop-functie automatisch gedeactiveerd
om de veiligheid te garanderen, bijv. wanneer
wordt herkend dat de bestuurder niet aanwe‐
zig is.
Storing De automatische start-stop-functie schakelt
de motor niet meer automatisch uit. Er wordt
een Check-Control-melding weergegeven.
Verder rijden is niet mogelijk. Het systeem
door een Service Partner van de fabrikant of
een andere gekwalificeerde Service Partner of
specialist laten controleren.
Seite 72BedieningRijden72
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 110 - X/15
KlimaatregelingUitrusting van de autoIn dit hoofdstuk worden alle standaard, lands‐
pecifieke en speciale uitrustingen beschreven
die in de modelserie aangeboden worden. Er
worden daarom ook uitrustingen beschreven
die in een auto, bijv. vanwege de landspeci‐fieke of gekozen speciale uitrusting niet be‐
schikbaar zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsre‐
levante functies en systemen. Bij gebruik van
deze functies en systemen moeten de in het
land geldende voorschriften worden nage‐
leefd.
Airconditioning
1Stoelverwarming, links 522Luchtverdeling3Achterruitverwarming4Luchthoeveelheid5AUTO-programma6Temperatuur7Stoelverwarming, rechts 528Koelfunctie9Luchtrecirculatiefunctie10InterieurtemperatuursensorSeite 162BedieningKlimaatregeling162
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 110 - X/15
Aircofuncties in detail
Systeem in-/uitschakelen Inschakelen
Willekeurige toets indrukken, met uitzondering
van▷Achterruitverwarming.▷Stoelverwarming.
Uitschakelen
In de laagste stand toets links indruk‐
ken.
Temperatuur Aan de draaiknop draaien om de
gewenste temperatuur in te
stellen.
De automatische airconditioning regelt deze
temperatuur zo snel mogelijk, indien nodig met
hoge koel- of verwarmingscapaciteit, en houdt
deze dan constant.
Wisselingen tussen verschillende tempera‐
tuurinstellingen kort achter elkaar voorkomen.
De airconditioning met elektronische tempera‐
tuurregeling heeft dan niet voldoende tijd om
de ingestelde temperatuur te regelen.
Koelfunctie
De lucht in het interieur wordt gekoeld, ge‐
droogd en afhankelijk van de temperatuurin‐
stelling weer verwarmd.
Koeling van het interieur is alleen bij draaiende
motor mogelijk.
Toets indrukken.
De airconditioningsfunctie wordt in- of
uitgeschakeld.
Na het starten van de motor kunnen afhankelijk
van de weersomstandigheden de voor- en zij‐
ruiten korte tijd beslaan.
In het AUTO-programma wordt automatisch
de koelfunctie ingeschakeld.
In de airconditioning ontstaat condenswater,
zie pagina 185, dat onder de auto wegloopt.
AUTO-programma Toets indrukken.
Luchthoeveelheid, luchtverdeling en
temperatuur worden automatisch geregeld.
Afhankelijk van de gekozen temperatuur en
van externe invloeden wordt de lucht naar de
voorruit, de zijruiten, in de richting van het bo‐
venlichaam en naar de beenruimte gevoerd.
In het AUTO-programma wordt eveneens au‐
tomatisch de koelfunctie, zie pagina 163, inge‐
schakeld.
Luchtrecirculatiefunctie
Bij sterk verontreinigde buitenlucht kunt u de
toevoer van buitenlucht tijdelijk afsluiten. De
lucht in het interieur wordt dan gerecirculeerd.
Toets herhaald indrukken, om een
functie op te roepen:▷LED uit: buitenlucht stroomt continu naar
binnen.▷LED aan, luchtrecirculatiefunctie: de toe‐
voer van buitenlucht is permanent afgeslo‐
ten.
De luchtrecirculatiefunctie schakelt afhankelijk
van de omgevingsomstandigheden na enige
tijd automatisch uit, om beslaan van de ruiten
te voorkomen.
Bij continu ingeschakelde luchtrecirculatie ver‐
slechtert de luchtkwaliteit in de auto en be‐
slaan de ruiten steeds meer.
Schakel bij beslagen ruiten de luchtrecircula‐
tiefunctie uit en verhoog evt. de luchttoevoer.
Seite 163KlimaatregelingBediening163
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 110 - X/15
Luchthoeveelheid handmatigLinker- of rechterzijde van de toets in‐
drukken: luchthoeveelheid verkleinen
of vergroten.
De luchthoeveelheid van het aircosysteem wordt evt. tot aan het uitschakelen geredu‐
ceerd om de accu te ontzien.
Luchtverdeling handmatig Aan draaiknop draaien om het
gewenste programma of de ge‐
wenste tussenpositie te selecte‐
ren.▷ Ruiten.▷ Ter hoogte van het bovenlichaam.▷ Ruiten, ter hoogte van het bovenli‐
chaam en beenruimte.▷ Beenruimte.
Ruiten ontdooien en ontwasemen
Luchtverdeling op ruiten richtenj, luchthoe‐
veelheid en temperatuur verhogen en evt. de
koelfunctie inschakelen.
Achterruitverwarming Toets indrukken.
Achterruitverwarming wordt na enige
tijd automatisch uitgeschakeld.
Microfilter Het microfilter filtert stof en pollen uit de toe‐gevoerde buitenlucht en luchtrecirculatiefunc‐
tie.
Dit filter moet bij het onderhoud, zie pa‐
gina 226, van uw auto worden vervangen.Uitgebreide airconditioning
1Stoelverwarming, links 522Temperatuur, links3AUTO-programma4DisplaySeite 164BedieningKlimaatregeling164
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 110 - X/15
5Maximaal koelen6Temperatuur, rechts7Stoelverwarming, rechts 528Koelfunctie9AUC/luchtrecirculatiefunctie10Luchtverdeling, rechts11Luchthoeveelheid, AUTO-intensiteit12Luchtverdeling, links13Achterruitverwarming14Interieurtemperatuursensor — altijd vrij‐
houden15Ruiten ontdooien en ontwasemenAircofuncties in detail
Systeem in-/uitschakelen Inschakelen
Willekeurige toets indrukken, met uitzondering
van▷Achterruitverwarming.▷Stoelverwarming.
Uitschakelen
In de laagste stand toets links indruk‐
ken.
Temperatuur Aan de draaiknop draaien om de
gewenste temperatuur in te
stellen.
De automatische airconditioning regelt deze
temperatuur zo snel mogelijk, indien nodig met
hoge koel- of verwarmingscapaciteit, en houdt
deze dan constant.
Wisselingen tussen verschillende tempera‐
tuurinstellingen kort achter elkaar voorkomen.
De airconditioning met elektronische tempera‐
tuurregeling heeft dan niet voldoende tijd om
de ingestelde temperatuur te regelen.
Koelfunctie
De lucht in het interieur wordt gekoeld, ge‐
droogd en afhankelijk van de temperatuurin‐
stelling weer verwarmd.
Koeling van het interieur is alleen bij draaiende
motor mogelijk.
Toets indrukken.
De airconditioningsfunctie wordt in- of
uitgeschakeld.
Na het starten van de motor kunnen afhankelijk
van de weersomstandigheden de voor- en zij‐
ruiten korte tijd beslaan.
In het AUTO-programma wordt automatisch
de koelfunctie ingeschakeld.
In de airconditioning ontstaat condenswater,
zie pagina 185, dat onder de auto wegloopt.
Maximaal koelen Toets indrukken.
Het systeem is ingesteld op de laag‐
ste temperatuur, de optimale luchthoeveelheid
en de luchtrecirculatiestand.
De lucht stroomt uit de uitstroomopeningen
ter hoogte van het bovenlichaam. De uit‐
stroomopeningen daarom openen.
De functie is beschikbaar boven een buiten‐
temperatuur van ca. 0 ℃ en bij draaiende mo‐
tor.
Luchthoeveelheid kan bij een actief pro‐
gramma worden aangepast.
AUTO-programma Toets indrukken.
Luchthoeveelheid, luchtverdeling en
temperatuur worden automatisch geregeld.Seite 165KlimaatregelingBediening165
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 110 - X/15
Afhankelijk van de gekozen temperatuur, de in‐
tensiteit van het AUTO-programma en van ex‐
terne invloeden wordt de lucht naar de voor‐
ruit, de zijruiten, in de richting van het
bovenlichaam en naar de beenruimte gevoerd.
In het AUTO-programma wordt eveneens au‐
tomatisch de koelfunctie, zie pagina 165, inge‐
schakeld.
Een condenssensor regelt tegelijkertijd het
programma zodanig, dat het beslaan van de
ruiten zo veel mogelijk wordt voorkomen.
Intensiteit AUTO-programma
Bij ingeschakeld AUTO-programma kan de au‐
tomatische regeling van de intensiteit worden
veranderd.
Linker- of rechterzijde van de toets in‐
drukken: intensiteit verkleinen of ver‐
groten.
De geselecteerde intensiteit wordt op het dis‐
play van de automatische airconditioning
weergegeven.
Automatische
luchtrecirculatieregeling AUC/
luchtrecirculatiefunctie
Bij sterk verontreinigde buitenlucht kunt u de
toevoer van buitenlucht tijdelijk afsluiten. De
lucht in het interieur wordt dan gerecirculeerd.
Toets herhaald indrukken, om een
functie op te roepen:▷LED's uit: buitenlucht stroomt continu naar
binnen.▷Linker LED aan, AUC-werking: een sensor
herkent schadelijke stoffen in de buiten‐
lucht en regelt de blokkering automatisch.▷Rechter LED aan, luchtrecirculatiefunctie:
de toevoer van buitenlucht is permanent
afgesloten.
De luchtrecirculatiefunctie wordt bij lage bui‐
tentemperaturen na enige tijd automatisch uit‐
geschakeld, om het beslaan van de ruiten te
voorkomen.
Bij continu ingeschakelde luchtrecirculatie ver‐
slechtert de luchtkwaliteit in de auto en be‐
slaan de ruiten steeds meer.
Bij het beslaan van de ruiten de luchtrecircula‐
tiefunctie uitschakelen en de AUTO-toets in‐
drukken, om gebruik te kunnen maken van de
voordelen van de condenssensor. Ervoor zor‐
gen dat er lucht naar de voorruit kan stromen.
Luchthoeveelheid handmatig Om de luchthoeveelheid handmatig te kunnen
regelen, eerst het AUTO-programma uitscha‐
kelen.
Linker- of rechterzijde van de toets in‐
drukken: luchthoeveelheid verkleinen
of vergroten.
De geselecteerde luchthoeveelheid wordt op
het display van de automatische airconditio‐
ning weergegeven.
De luchthoeveelheid van de airconditioning
wordt evt. tot aan het uitschakelen geredu‐
ceerd om de accu te ontzien.
Luchtverdeling handmatig Toets herhaald indrukken om een pro‐
gramma te selecteren:▷Ter hoogte van het bovenlichaam.▷Ter hoogte van het bovenlichaam en de
beenruimte.▷Beenruimte.▷Ruiten en beenruimte: alleen bestuurders‐
zijde.▷Ruiten, ter hoogte van het bovenlichaam
en beenruimte: alleen bestuurderszijde.
Bij het beslaan van de ruiten de AUTO-toets
indrukken, om gebruik te kunnen maken van
de voordelen van de condenssensor.
Seite 166BedieningKlimaatregeling166
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 110 - X/15