▷Het opgeroepen profiel wordt toegewezen
aan de op dat moment gebruikte afstands‐
bediening.▷Als het profiel reeds aan een andere af‐
standsbediening is toegewezen, geldt dit
profiel voor beide afstandsbedieningen.
Een onderscheiding van de instellingen
voor de beide afstandsbedieningen is niet
meer mogelijk.
Profielen herbenoemen
Om te voorkomen dat de profielen worden ver‐
wisseld, kan aan iedere profiel een persoonlijke
naam worden gegeven.
Op het Control Display:
1."Instellingen"2."Profielen"3."Opties" oproepen.4."Huidige profiel wijzigen"
Profielen resetten Instellingen van het actieve profiel worden op
de fabrieksinstellingen gereset.
Op het Control Display:
1."Instellingen"2."Profielen"3."Opties" oproepen.4."Huidige profiel terugzetten"
Profielen exporteren De meeste instellingen van het actieve profiel
kunnen worden geëxporteerd.
Dit kan handig zijn bij de opslag en het herstel
van persoonlijke instellingen, bijv. voor een
verblijf in de werkplaats. De beveiligde profie‐
len kunnen in een andere auto met Personal
Profile-functie worden meegenomen.
Voor de het exporteren bestaan de volgende
mogelijkheden:
▷Via BMW Online.▷Via de USB-aansluiting in het dashboard‐
kastje op een USB-medium.
De gangbare bestandssystemen voor
USB-media worden ondersteund. Voor de
export van profielen worden de formaten
FAT32 en exFAT aanbevolen, bij andere
formaten kan het exporteren soms niet
mogelijk zijn.
Op het Control Display:
1."Instellingen"2."Profielen"3."Profiel exporteren"4.BMW Online: "BMW Online"
USB-aansluiting: "USB"
Profielen importeren
Via BMW Online geëxporteerde profielen kun‐
nen via BMW Online worden geïmporteerd.
Op een USB-medium opgeslagen profielen
kunnen geïmporteerd worden via de USB-aan‐
sluiting.
Bestaande instellingen worden met het geïm‐
porteerde profiel overschreven.
Op het Control Display:
1."Instellingen"2."Profielen"3."Profiel importeren"4.BMW Online: "BMW Online"
USB-aansluiting: "USB"
Gastprofiel gebruiken Met het gastprofiel kunnen individuele instel‐
lingen worden ingesteld die in geen van de drie
persoonlijke profielen worden opgeslagen.
Dit kan nuttig zijn bij tijdelijk gebruik van de
auto door bestuurders zonder eigen profiel.
Op het Control Display:
1."Instellingen"2."Profielen"3."Gast"Seite 35Openen en sluitenBediening35
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 110 - X/15
WeergavenUitrusting van de auto
In dit hoofdstuk worden alle standaard, lands‐
pecifieke en speciale uitrustingen beschreven
die in de modelserie aangeboden worden. Er
worden daarom ook uitrustingen beschreven
die in een auto, bijv. vanwege de landspeci‐fieke of gekozen speciale uitrusting niet be‐
schikbaar zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsre‐
levante functies en systemen. Bij gebruik van
deze functies en systemen moeten de in het
land geldende voorschriften worden nage‐
leefd.
Overzicht, instrumentenpaneel
1Brandstofmeter 872Snelheidsmeter3Meldingen, bijv. Check-Control4Toerenteller 875Motorolietemperatuur 876Momenteel verbruik7Elektronische weergaven 828Kilometers resetten 87
Elektronische weergaven
▷Selectielijsten, zie pagina 92.▷Buitentemperatuur, zie pagina 88.▷Automatische start-stop-functie, zie pa‐
gina 71.▷Boordcomputer, zie pagina 93.Seite 82BedieningWeergaven82
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 110 - X/15
Bandenspanningscontrole RDCContinu brandend: de spanningscon‐
trole meldt spanningsverlies in een
band.
Snelheid verminderen en voorzichtig stoppen.
Heftige rem- en stuurbewegingen vermijden.
Knipperen en vervolgens continu branden: er
wordt geen bandenpech of verlies van banden‐
spanning herkend.▷Storing door installaties of apparaten met
dezelfde zendfrequentie: na verlaten van
het storingsgebied wordt het systeem au‐
tomatisch weer actief.▷RDC kan de reset niet voltooien: voer de
reset van het systeem opnieuw uit.▷Wiel zonder RDC-elektronica is gemon‐
teerd: Evt. laten controleren door een Ser‐
vice Partner van de fabrikant of een andere
gekwalificeerde Service Partner of specia‐
list.▷Storing: het systeem door een Service
Partner van de fabrikant of een andere ge‐
kwalificeerde Service Partner of specialist
laten controleren.
Voor meer informatie, zie Bandenspannings‐
controle, zie pagina 109.
Stuursysteem Stuursysteem mogelijk defect.
Het stuursysteem door een Service
Partner van de fabrikant of een andere
gekwalificeerde Service Partner of specialist
laten controleren.
Motorfuncties De auto door een Service Partner van
de fabrikant of een andere gekwalifi‐
ceerde Service Partner of specialist la‐
ten controleren.
Voor meer informatie, zie Aansluiting voor On-
Board-Diagnose-Diagnose, zie pagina 227.
Lane Departure Warning
Als het systeem is ingeschakeld, wordt
er bij het verlaten van een herkende rij‐
baan zonder eerst de richting aan te
geven onder bepaalde omstandigheden een
waarschuwing gegeven.
Voor meer informatie, zie Lane Departure War‐
ning, zie pagina 124.
Handmatige snelheidsbegrenzer Branden: systeem is ingeschakeld.
Knipperen: ingestelde snelheidslimiet
overschreden. Er klinkt evt. een signaal.
Verminder de snelheid of deactiveer het sys‐
teem.
Mistachterlicht Mistachterlichten zijn ingeschakeld.
Voor meer informatie, zie Mistachter‐
lichten, zie pagina 104.
Groene lampjes
Richtingaanwijzers Richtingaanwijzers ingeschakeld.
Ongewoon snel knipperen van de con‐
trolelampje duidt op een uitgevallen
richtingaanwijzerlampje.
Voor meer informatie, zie Richtingaanwijzer,
zie pagina 73.
Stadslicht, rijlicht Stadslicht of rijlicht is ingeschakeld.
Voor meer informatie, zie Stads-/
dimlicht, verlichtingsregeling, zie pa‐
gina 100.Seite 85WeergavenBediening85
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 110 - X/15
Deze meldingen kunnen gedurende ca.
8 seconden onzichtbaar worden gemaakt.
Hierna worden deze weer automatisch
weergegeven.▷Andere Check-Control-meldingen verdwij‐
nen na ca. 20 seconden automatisch. Zij
blijven opgeslagen en kunnen opnieuw
worden weergegeven.
Opgeslagen Check-Control-
meldingen weergeven
Op het Control Display:
1."Auto-info"2."Autostatus"3. "Check Control"4.Tekstmelding selecteren.
Meldingen aan het einde van de rit
Bepaalde meldingen die tijdens het rijden zijn weergegeven worden na het uitschakelen van
het contact opnieuw weergegeven.
Brandstofmeter Het hellen van de auto kan tot
schommelingen in de weergave
leiden.
De pijl naast het benzinepomp‐
symbool toont, afhankelijk de
uitvoering, aan welke kant van de auto de tank‐
dopklep zit.
Aanwijzingen voor tanken, zie pagina 202.
Toerenteller Vermijd beslist toerentallen in het rode waar‐
schuwingsgebied. In dit gebied wordt ter be‐
scherming van de motor de brandstoftoevoer
onderbroken.
Motorolietemperatuur▷Koude motor: de wijzer staat
op de laagste temperatuur‐
waarde. Rij met gering toe‐
rental en matige snelheid.▷Normale bedrijfstempera‐
tuur: de wijzer bevindt zich in
het midden of in de linker‐
helft van de temperatuurme‐
ter.▷Hete motor: de wijzer staat op de hoogste
temperatuurwaarde. Bovendien wordt een
Check-Control-melding weergegeven.
Koelvloeistoftemperatuur
Indien de koelvloeistof en daarmee de motor te
heet wordt, verschijnt er een Check-Control-
melding.
Koelvloeistofpeil controleren, zie pagina 224.
Kilometer- en dagteller Weergave
▷Kilometerteller, pijl 1.▷Dagteller, pijl 2.
Kilometers weergeven/resetten Toets indrukken.
▷Bij uitgeschakeld contact
worden de tijd, buitentem‐
peratuur en kilometerteller
weergegeven.▷Bij ingeschakeld contact wordt de dagteller
teruggezet.Seite 87WeergavenBediening87
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 110 - X/15
Informatie selecterenAfhankelijk van de uitrusting kan worden inge‐
steld, welke informatie van de boordcomputer
op het Info Display van het instrumentenpa‐
neel kan worden opgeroepen.
Op het Control Display:1."Instellingen"2."Info-display"3.Gewenste informatie selecteren.
Informatie in detail
Actieradius De verwachte actieradius met de aanwezige
hoeveelheid brandstof in de tank wordt weer‐
gegeven.
Deze wordt berekend over de laatste 30 km
waarbij rekening wordt gehouden met de rijst‐
ijl.
Als nog slechts brandstof voor minder dan
80 km voorhanden is, verandert de kleur van
de indicatie.
Gemiddeld brandstofverbruik Het gemiddeld brandstofverbruik wordt bere‐
kend gedurende de tijd dat de motor draait.
Het gemiddelde verbruik wordt berekend voor
het afgelegde traject sinds de laatste reset in
de boordcomputer.
Gemiddelde snelheid
Bij het berekenen van de gemiddelde snelheid
wordt de tijd dat de auto stilstaat met handma‐
tig afgezette motor buiten beschouwing gela‐
ten.
Gemiddelde waarden resetten
Toets op de richtingaanwijzerschakelaar inge‐
drukt houden.
Afstand tot reisdoel
De nog resterende afstand tot het reisdoel
wordt weergegeven als er voor het begin van
de rit een bestemming in het navigatiesysteem
is ingevoerd.
De afstand tot het reisdoel wordt automatisch
overgenomen.
Aankomsttijd De verwachte aankomsttijd
wordt weergegeven als voor be‐
gin van de rit een bestemming in
het navigatiesysteem is inge‐
voerd.
Voorwaarde is een correct ingestelde tijd.
Snelheidslimietinformatie Beschrijving van de snelheidslimietinfo, zie pa‐
gina 91.
Reis-boordcomputer
Er staan twee verschillende boordcomputers
ter beschikking.
▷"Boordcomputer": waarden kunnen naar
believen worden gereset.▷"Reiscomputer": waarden leveren een
overzicht van de actuele rit.Seite 94BedieningWeergaven94
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 110 - X/15
Reis-boordcomputer resetten
Op het Control Display:1."Auto-info"2."Reiscomputer"3."Terugzetten": alle waarden worden terug‐
gezet.
"Automatisch terugzetten": alle waarden
worden na ca. 4 uur dat de auto stilstaat,
teruggezet.
Weergave op het Control Display
Boordcomputer of reis-boordcomputer op het
Control Display weergeven.
1."Auto-info"2."Boordcomputer" of "Reiscomputer"
Verbruik of snelheid terugzetten
Op het Control Display:
1."Auto-info"2."Boordcomputer"3."Verbruik" of "Snelheid"4."Ja"
Sportweergaven
Principe
In het Control Display kunnen bij overeenkom‐
stige uitrusting de actuele waarden voor ver‐
mogen en koppel worden weergegeven.
Sportaanduidingen op het Control
Display weergeven
1."Auto-info"2."Sportweergave"Snelheidswaarschuwing
Principe
Weergave van een snelheid, waarbij een waar‐ schuwing gegeven moet worden.
Herhaalde waarschuwing wanneer de inge‐
stelde snelheid met ten minste 5 km/h wordt
overschreden.
Snelheidswaarschuwing weergeven,
instellen of wijzigen
Op het Control Display:1."Instellingen"2."Snelheid"3."Waarsch. bij:"4.Controller draaien tot de gewenste snel‐
heid wordt weergegeven.5.Controller indrukken.
Snelheidswaarschuwing wordt opgeslagen.
Snelheidswaarschuwing activeren/
deactiveren
Op het Control Display:
1."Instellingen"2."Snelheid"3."Waarschuwing"4.Controller indrukken.
Actuele snelheid overnemen als
snelheidswaarschuwing
Op het Control Display:
1."Instellingen"2."Snelheid"3."Huid. snelheid overnemen"4.Controller indrukken.
De momenteel gereden snelheid wordt op‐
geslagen als snelheidswaarschuwing.Seite 95WeergavenBediening95
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 110 - X/15
Na het inschakelen van het contact gaat het
lampje kort branden, daarna geeft het aan of
de airbags geactiveerd of gedeactiveerd zijn.▷Bij gedeactiveerde passa‐
giersairbags brandt het con‐
trolelampje voortdurend.▷Bij geactiveerde passagiers‐
airbags brandt het controle‐
lampje niet.
Bandenspanningscontrole
RDC
Principe
Het systeem bewaakt de bandenspanning in
de vier gemonteerde banden. Het systeem
waarschuwt wanneer in een of meer banden
de bandenspanning duidelijk lager is gewor‐
den. Daarvoor meten sensoren in de ventielen
van de banden de spanning en temperatuur
van de banden.
Opmerking
Voor de bediening van het systeem ook de
verdere gegevens en aanwijzingen onder Ban‐
denspanning, zie pagina 209, in acht nemen.
Voorwaarden voor een correcte
werking
Voor het systeem moet bij juiste bandenspan‐
ning een reset uitgevoerd worden, anders is
een betrouwbare melding van een verlies van
bandenspanning niet gewaarborgd.
Na een aanpassing van de bandenspanning op
een nieuwe waarde en na vervanging van een
band of wiel een reset van het systeem uitvoe‐
ren.
Altijd wielen met RDC-elektronica gebruiken,
zodat een storingsvrije werking van het sys‐
teem is gewaarborgd.
Statusweergave
De actuele status van de RDC bandenspan‐
ningscontrole kan op het Control Display weer‐
gegeven worden, bijv. of de RDC actief is.
Op het Control Display:1."Auto-info"2."Autostatus"3. "Bandenspanningscontrole"
De status wordt weergegeven.
Toestandweergave Op het Control Display wordt de status van de
banden en het systeem weergegeven door de
kleur van de wielen en een tekst.
Alle wielen groen Systeem is actief en meldt de laatste banden‐
spanning die is opgeslagen bij de reset.
Een wiel geel
Een lekke band of een aanzienlijk spannings‐
verlies in de aangegeven band.
Alle wielen geel
Meerdere lekke banden of banden met een
aanzienlijk spanningsverlies.
Wielen grijs
Het systeem herkent geen bandenpech. Rede‐
nen daarvoor zijn:
▷Reset van het systeem werd uitgevoerd.▷Storing.
Extra informatie
In de statusweergave worden bovendien de
actuele bandenspanning en modelspecifieke
bandentemperatuur weergegeven. De ge‐
toonde waarden zijn de huidige meetwaarden
en kunnen veranderen door het rijden of door
weersomstandigheden.
Seite 109VeiligheidBediening109
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 110 - X/15
Reset uitvoerenNa een aanpassing van de bandenspanning op
een nieuwe waarde en na vervanging van een
band of wiel een reset van het systeem uitvoe‐
ren.
Op het Control Display en aan de auto:1."Auto-info"2."Autostatus"3. "Reset uitvoeren"4.Motor starten - niet wegrijden.5.Bandenspanning resetten: "Reset
uitvoeren".6.Wegrijden.
De wielen worden in het grijs weergegeven en
de status wordt getoond.
Na een korte tijd rijden met een snelheid boven
30 km/h worden de ingestelde bandenspan‐
ningen overgenomen als voorgeschreven
waarden. De reset wordt tijdens het rijden au‐
tomatisch afgesloten.
Na een succesvol afgesloten reset worden de
wielen op het Control Display groen weerge‐
geven en "Bandenspanningscontrole (RDC)
geactiveerd." wordt getoond.
De rit kan op ieder gewenst moment worden
onderbroken. Het resetten wordt voortgezet
als u verder rijdt.
Meldingen
Melding wanneer controle van de
bandenspanning vereist is
Er wordt een Check-Control-melding
weergegeven.
▷Het systeem heeft de vervanging van een
wiel herkend, maar er is geen reset uitge‐
voerd.▷Voor het systeem werd geen reset uitge‐
voerd. Het systeem meldt zo de banden‐
spanningen van de laatste reset.▷Het op spanning brengen werd niet vol‐
gens de voorschriften uitgevoerd.
Er wordt een Check-Control-melding
weergegeven.
▷De bandenspanning is ten opzichte van de
laatste reset gedaald.
In deze gevallen:
1.Bandenspanning regelmatig controleren
en zo nodig corrigeren.2.Een reset van het systeem uitvoeren.
Melding bij te lage bandenspanning
Geel waarschuwingslampje brandt.
Er wordt een Check-Control-melding
weergegeven.
▷Er is een bandenspanningsverlies gecon‐
stateerd.▷Voor het systeem werd geen reset uitge‐
voerd. Het systeem meldt zo de banden‐
spanningen van de laatste reset.
In deze gevallen:
1.De snelheid verlagen en voorzichtig door‐
rijden. Snelheid van 130 km/h niet meer
overschrijden.2.Bij de eerstvolgende gelegenheid, bijv. een
tankstation, de bandenspanning in alle vier
de banden controleren en zo nodig corri‐
geren.3.Een reset van het systeem uitvoeren.
Melding bij sterk verlies van
bandenspanning
Geel waarschuwingslampje brandt.
Bovendien wordt een symbool met de
betreffende band weergegeven in de
Check-Control-melding.
Seite 110BedieningVeiligheid110
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 110 - X/15