Page 25 of 204

BELANGRIJK
13)De hoofdsteunen moeten zodanig
versteld worden dat het hoofd en niet de nek
er tegenaan steunt. Alleen op deze manier
oefenen ze hun beschermende werking uit.
Elke verwijderde hoofdsteun moet weer
correct op zijn plaats gezet worden, om de
inzittenden in geval van een aanrijding te
beschermen: volg bovenstaande
aanwijzingen op.
STUURWIEL
14) 15)
INSTELLINGEN
Het stuurwiel kan zowel omhoog als
omlaag versteld worden.
Verstel de stand door de hendel 1
fig. 23 omlaag te drukken in stand A
waarna het stuurwiel in de gewenste
stand kan worden versteld en daarin
vergrendeld, door de hendel 1 weer in
stand B te brengen.
ELEKTRISCHE VERWARMING
STUURWIEL
(indien aanwezig)
Met de startinrichting op ON, druk op de
fig. 24 knop op het controlepaneel
van de airconditioning.
Wanneer de functie ingeschakeld wordt,
gaat de led op de knop branden.
BELANGRIJK Als deze functie wordt
ingeschakeld terwijl de motor
uitgeschakeld is, kan de accu leeglopen.
BELANGRIJK
14)De verstelling mag alleen bij stilstaande
auto en uitgeschakelde motor gebeuren.
2304086S0001EM
2404086S0002EM
23
Page 26 of 204

15)After-market werkzaamheden waarbij
wijzigingen van de stuurinrichting of de
stuurkolom betrokken zijn (bijv. bij montage
van een alarmsysteem) zijn ten strengste
verboden. Dergelijke werkzaamheden
kunnen de prestaties van het systeem en de
garantie in gevaar brengen en het kan ook
ERNSTIGE VEILIGHEIDSPROBLEMEN
veroorzaken of erin resulteren dat de auto
niet meer aan de typegoedkeuring voldoet.ACHTERUITKIJKSPIEGELS
BINNENSPIEGEL
Gebruik hendel fig. 25 om de spiegel in
twee standen te zetten: normaal of
anti-verblindingsstand.
Deze spiegel is voorzien van een
beveiligingsmechanisme dat ervoor zorgt
dat de spiegel losschiet bij een heftige
botsing met de passagier.
ELEKTRISCH DIMBARE
ACHTERUITKIJKSPIEGEL
(indien aanwezig)
Bij sommige versies is een elektrisch
dimbare spiegel leverbaar, die
automatisch de reflecterende werking
kan wijzigen om verblinding van de
bestuurder te voorkomen fig. 26.
De elektrisch dimbare spiegel heeft eenON/OFF-toets om de elektrisch dimbare
anti-verblindingsfunctie in/uit te
schakelen.
Bij inschakeling van de achteruit, wordt
de spiegel automatisch ingesteld op de
dagstand.
BUITENSPIEGELS
Elektrisch verstellen
De spiegels kunnen alleen worden
versteld met de startinrichting in stand
ON.
Kies de gewenste spiegel met knop 1
fig. 27:
2504106S0001EM
2604106S0002EM
24
KENNISMAKING MET DE AUTO
Page 27 of 204

16)
knop in stand A: linker spiegel gekozen;
knop in stand B: rechter spiegel
gekozen.
Om de gekozen spiegel te verstellen,
gebruik apparaat 1 in de vier richtingen.
BELANGRIJK Zodra verstelling voltooid
is, apparaat 1 in stand D draaien om
onverwachtse bewegingen te
voorkomen.
Handmatig inklappen
Om de spiegels in te klappen, deze
bewegen vanuit de open stand naar de
gesloten stand fig. 28.Elektrisch inklappen
(indien aanwezig)
Met apparaat 1 in stand D, deze bewegen
naar stand C fig. 27. Draai apparaat
1 opnieuw op stand C om de spiegels
weer in de rijstand te draaien.
Als apparaat 1 opnieuw wordt gedraaid
tijdens het in-/uitklappen van de
buitenspiegels (van gesloten naar
geopende stand en omgekeerd), dan
wordt hun bewegingsrichting omgekeerd.
Automatische activering
Het activeren van het centrale
deurvergrendelingssysteem van de
buitenkant van het voertuig doet de
spiegels automatisch inklappen. Ze keren
terug in de rijstand wanneer het
contactslot op de ON stand is gedraaid.
Als de portierspiegels ingeklapt werden
bij gebruik van apparaat 1, kunnen ze
alleen worden teruggezet in de rijstanddoor middel van een nieuwe bediening op
hetzelfde apparaat.
BELANGRIJK De spiegels moeten tijdens
het rijden altijd geopend zijn en mogen
nooit ingeklapt zijn.
ELEKTRISCH DIMBARE
BUITENSPIEGELS
(indien aanwezig)
Net als een achteruitkijkspiegel, is een
elektrisch dimbare spiegel ook
beschikbaar op sommige versies, die zijn
reflecterende eigenschappen
automatisch aanpast om oogverblinding
van de bestuurder te voorkomen. De
oogverblindingpreventie elektrochrome
inschakel-/uitschakelknop fig. 26 is
dezelfde voor alle achteruitkijkspiegels.
BELANGRIJK
16)Omdat de buitenspiegels gebogen zijn,
kunnen zij uw perceptie van de afstand
enigszins wijzigen.
2704106S0004EM2804106S0005EM
25
Page 28 of 204

BUITENVERLICHTING
LICHTSCHAKELAAR
De lichtschakelaars fig. 29, die zich op de
linkerzijde (versies met stuur links) of op
de linkerzijde (versies met stuur rechts)
van het dashboard bevindt, worden de
koplampen, het stadslicht, de
dagrijlichten, het dimlicht, de mistlampen,
mistachterlichten en de regeling
lichtsterkte instrumentenpaneel en de
symbolen op de bedieningsknoppen
bediend.
De externe lampen kunnen alleen worden
ingeschakeld wanneer de startinrichting
in de ON positie staat, behalve voor
parkeerlichten. Zie de "Parkeerlichten"
paragraaf, in dit hoofdstuk voor meer
informatie.Het instrumentenpaneel en de
verschillende bedieningstoetsen op het
dashboard worden verlicht wanneer de
buitenverlichting wordt ingeschakeld.AUTO-FUNCTIE (schemersensor)
Dit is een infrarood-ledsensor die samen
met de regensensor werkt en die zich op
de voorruit bevindt. Deze kan variaties in
het buitenlicht detecteren op basis van
de lichtgevoeligheid die ingesteld is via
het Connectsysteem.
Hoe hoger de gevoeligheid, des te minder
buitenlicht is er nodig om de verlichting in
te schakelen.
Inschakeling van de functie
Draai de lichtschakelaar naar AUTO.
BELANGRIJK De functie kan alleen
worden ingeschakeld met de
startinrichting in stand AAN.
Uitschakeling van de functie
Om de functie uit te schakelen, draai de
lichtschakelaar naar een andere stand
dan AUTO.
DIMLICHT
Draai de lichtschakelaar naarom het
stadslicht, de verlichting van het
instrumentenpaneel en het dimlicht in te
schakelen.
Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
DAGVERLICHTING (DRL) EN
STADSLICHT
(indien aanwezig)
17) 18)
Met de startinrichting op ON gedraaid en
de lichtschakelaar in standOgedraaid,
gaat de dagverlichting automatisch aan;
de andere lichten en de binnenverlichting
blijven uit.
Waar voorzien, indien de
richtingaanwijzers worden bediend, zal
de helderheid van de overeenkomende
DRL worden afgenomen zolang de
richtingsaanwijzers aan zijn.
Waar voorzien kan de DRL worden
ingeschakeld/uitgeschakeld via het
Connectsysteem, door het selecteren van
de volgende functies in volgorde op het
hoofdmenu: "Instellingen", "Verlichting"
en "Dagverlichting".
BELANGRIJK : op markten waar DRL
gebruik niet vereist is, werken deze
verlichtingen als zijverlichtingen en
worden deze in en uitgeschakeld samen
met de grootlicht koplampen.
MISTLAMPEN VOOR
(indien aanwezig)
De schakelaar voor de mistlampen is
ingebouwd in de lichtschakelaar.
Druk op knop
om de mistlampen
samen met het stadslicht en het dimlicht
in te schakelen.
2904126S0005EM
26
KENNISMAKING MET DE AUTO
Page 29 of 204

Om de mistlampen voor uit te schakelen
nogmaals op de
schakelaar drukken
of deze naar standOdraaien.
De mistlampen worden ingeschakeld met
het dimlicht of DRL aan (deze laatste
werkend als zijverlichting) en worden
ingeschakeld wanneer de grootlicht
koplampen worden ingeschakeld maar
niet wanneer de grootlichtkoplampen
alleen knipperen.
Als de mistlampen niet uitgeschakeld zijn
voordat de motor uit wordt gezet, wordt
de volgende keer dat de motor gestart
wordt, deze weer ingeschakeld.
Flanklichten
(indien aanwezig)
De mistlampen hebben een
flanklichtenfunctie Met deze functie kan
de weg of een hoek beter worden verlicht
door de overeenkomende mistlamp.
De flanklichtfunctie kan buiten werking
worden gesteld via het Connectsysteem
door het selecteren van de volgende
functies in volgorde op het hoofdmenu:
"Instellingen", "Verlichting" en
"Flanklichten".
MISTACHTERLICHT
De schakelaar voor het mistachterlicht is
ingebouwd in de lichtschakelaar.
Druk op
om het licht in- of uit te
schakelen.Het mistachterlicht gaat alleen branden
als het dimlicht of de mistlampen voor
zijn ingeschakeld. Het licht kan worden
uitgeschakeld door opnieuw op de
knop te drukken of door het dimlicht
buiten werking te stellen.
Wanneer de motor wordt afgezet met de
achterste mistlampen aan, zullen de
lampen uit zijn wanneer de volgende keer
de motor wordt gestart.
PARKEERLICHTEN
Deze zijn ingeschakeld als binnen een
paar seconden na het uitzetten van de
motor de lichtschakelaar eerst naar deO
stand is gebracht en dan in stand
. Alle
stadslichten gaan aan, als u ze alleen aan
een kant (rechts/links) wilt aanlaten,
moet u de richtingaanwijzersbediening
naar de stand bewegen van de zijde die u
aan wilt laten.
Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
TIJDREGELING UITSCHAKELING
KOPLAMPEN
De "Follow Me" functie vertraagt het
uitschakelen van de koplampen nadat het
voertuig is uitgezet.
De functie kan in werking worden gesteld
via het Connectsysteem door het
selecteren van de volgende functies in
volgorde op het hoofdmenu:
"Instellingen", "Lampen" en "Follow me";de stadslichten en de dimlichten blijven
aan gedurende een tijd die kan worden
ingesteld tussen 30, 60 en 90 seconden.
Inschakeling van de functie
Bij brandende koplampen, de
startinrichting naar STOP draaien: de
tijdregeling gaat in wanneer de
lichtschakelaar naarOwordt gedraaid.
BELANGRIJK Om deze functie in te
schakelen moeten de koplampen, binnen
2 minuten nadat de startinrichting naar
STOP is gedraaid, uitgeschakeld worden.
Uitschakeling van de functie
Deze functie wordt uitgeschakeld door
het inschakelen van de koplampen, de
stadslichten of door de startinrichting op
ON te zetten.
AFS (Adaptive Frontlight System)
FUNCTIE
(indien aanwezig)
Dit is een systeem gecombineerd met
Bi-Xenon koplampen (35W) dat de
lichtbundel op voortdurende en
automatische wijze, horizontaal en
verticaal, richt en aanpast aan de
rijomstandigheden in bochten.
Het systeem richt de lichtbundel zodanig
dat het wegdek zo goed mogelijk verlicht
wordt, rekening houdende met de
rijsnelheid, de draaihoek en de
stuursnelheid.
27
Page 30 of 204

GROOTLICHT
Om het vaste grootlicht in te schakelen,
duw de linker hendel richting het
instrumentenpaneel fig. 30. De
lichtschakelaar moet in de standAUTOof
.
Wanneer het grootlicht is ingeschakeld,
gaat tegelijkertijd het lampje/pictogram
op het instrumentenpaneel branden.
Het grootlicht wordt uitgeschakeld door
nogmaals de linker hendel naar voren te
trekken. Controlelampje
gaat uit op
het instrumentenpaneel.
Grootlichtsignaal
Het knipperen van de koplampen wordt
ingeschakeld door de linkerhendel naar
het stuurwiel te trekken, de lampen
blijven aan terwijl u de hendel bedient.Automatische inschakeling grootlicht
(indien aanwezig)
Om andere weggebruikers niet te
verblinden, worden de lichten
automatisch uitgeschakeld wanneer er
voertuigen naderen die uit de
tegengestelde richting komen of
wanneer u achter een voertuig in
dezelfde richting rijdt.
Deze functie wordt ingeschakeld via het
Connectsysteem en met de
lichtschakelaar op AUTO gedraaid.
De eerste keer dat het grootlicht wordt
ingeschakeld (door de linkerhendel naar
voren te duwen), wordt de functie
ingeschakeld (groen controlelampje
of hetsymbool gaat branden op
het instrumentenpaneel).
Als het grootlicht daadwerkelijk brandt,
gaat ook het blauwe controlelampje/
pictogram
op het instrumentenpaneel
branden.
RICHTINGAANWIJZERS
Beweeg de linker hendel fig. 30 zo ver
mogelijk (onstabiele stand):
omhoog: rechter richtingsignaal
ingeschakeld, het waarschuwingslampje
knippert op het instrumentenpaneel;
omlaag: linker richtingsignaal
ingeschakeld, het waarschuwingslampje
knippert op het instrumentenpaneel;
De richtingaanwijzers wordenautomatisch uitgeschakeld als het
stuurwiel weer wordt rechtgezet.
"Rijbaanwissel"-functie
Wanneer u een wijziging van rijstrook wilt
signaleren, beweeg de hendel dan tot aan
de eerste impuls (ongeveer halverwege
de slag).
De richtingaanwijzer aan de gekozen kant
knippert vijf maal en wordt vervolgens
automatisch uitgeschakeld.
SBL-FUNCTIE (Statische
bochtverlichting)
(indien aanwezig)
De SBL-LEDs schakelen in om de weg
beter te verlichten en de lichthoek bij het
draaien te vergroten. Deze functie wordt
ingeschakeld door de lichtschakelaar te
draaien naar stand
ofAUTODe
SBL-LEDs schakelen in als de snelheid
hoger is dan 20 km/h en de stuurradius
onder de 500 m is.
HOOGTEREGELING KOPLAMPEN
Hoogteregeling koplampen
(indien aanwezig)
Dit apparaat is niet beschikbaar op
voertuigen uitgerust met Xenon
koplampen (Bi-Xenon 35 W
koplampversie), omdat deze een
automatisch
hoogteregelingscorrectiesysteem
vereisen.
3004126S0020EM
28
KENNISMAKING MET DE AUTO
Page 31 of 204

Dit werkt alleen met de startinrichting in
de stand ON.
Om deze te verstellen, draai aan de
ringmoer fig. 31.
Stand 0: een of twee personen op de
voorstoelen;
Stand 1: 4 of 5 passagiers;
Stand 2: 4 of 5 passagiers + bagage in
de bagageruimte
Stand 3: bestuurder + maximum
toegestane lading uitsluitend in de
bagageruimte.
BELANGRIJK Controleer de afstelling
van de koplampen elke keer als het
gewicht van de te vervoeren lading
verandert.INSTELLING LICHTSTERKTE
INSTRUMENTENPANEEL EN
SYMBOLEN BEDIENINGSTOETSEN
Draai, met ingeschakeld stadslicht of
koplampen, bedien de ringmoer
fig. 32 omhoog om de lichtsterkte van
het instrumentenpaneel en de symbolen
op de bedieningstoetsen te verhogen, of
draai de ring omlaag om de lichtsterkte te
verlagen. De bediening wordt gepulseerd
zodat voor elke actie de niveau-
intensiteit toeneemt/afneemt, tot een
maximum van zeven.
BELANGRIJK
17)De dagverlichting is een alternatief voor
het dimlicht in landen waarin het verplicht is
om de lichten overdag in te schakelen, waar
dit niet verplicht is, is het gebruik van de
dagverlichting toegestaan.18)De dagverlichting mag het dimlicht niet
vervangen tijdens het rijden in het donker en
in tunnels. Het gebruik van de dagverlichting
wordt geregeld door de
wegenverkeerswetgeving van het land waar
u rijdt. Neem de wettelijke voorschriften in
acht.
3104126S0015EM
3204126S0016EM
29
Page 32 of 204

INTERIEURVERLICHTING
PLAFONDVERLICHTING VOOR
Schakelaar 1 fig. 33 schakelt lampje
8 aan/uit.
Schakelaar 2 wordt gebruikt om de
plafondverlichting aan en uit te
schakelen.
Schakelaar 3 schakelt alle verlichting
in de plafondverlichting (voor en achter)
in het passagiersgedeelte aan/uit.
Schakelaar 4 activeert of deactiveert
het aan-/uitschakelen van de
plafondverlichtingen 6, 7, 8 bij het
openen/sluiten van de portieren. De
verlichting gaat geleidelijk aan/uit.
Schakelaar 5 schakelt lampje
6 aan/uit.Tijdregeling plafondverlichting
Bij sommige versies zijn er om het
in-/uitstappen in het donker en op slecht
verlichte plaatsen te vergemakkelijken
twee tijdregelingen voorzien.
RUITENWISSER
RUITENWISSER/-SPROEIER
7) 8)
Dit werkt alleen met de contactsleutel in
de stand ON.
Draaiknopje fig. 34 kan in de volgende
standen gezet worden:
ruitenwisser uit.
door het draaiknopje naar de eerste
stand te draaien wordt het eerste
sensitiviteitsniveau van de
regensensor geactiveerd.
door het draaiknopje naar de
tweede stand te draaien wordt het
tweede sensitiviteitsniveau van de
regensensor geactiveerd.
door het draaiknopje naar de derde
stand te draaien wordt het eerste
continue snelheidsniveau van de
ruitenwissers geactiveerd.
door het draaiknopje naar de vierde
stand te draaien, wordt het tweede
continue snelheidsniveau van de
ruitenwissers in handmatige modus
geactiveerd.
3304136S0001EM
30
KENNISMAKING MET DE AUTO