Page 73 of 204
35)Voor een goede werking van het ABS
moeten de banden van alle wielen van
hetzelfde merk zijn, in perfecte conditie
verkeren en vooral van het voorgeschreven
type en maat zijn.
36)Er kan een korte vertraging zijn bij het
schuiven naar de AWD modus nadat er een
band geslipt is.
37)Wanneer een storingssymbool van het
DTC-systeem verschijnt, moet de bestuurder
zich bewust zijn van de andere rijreactie en
daarom snelheid minderen. Het symbool
waarschuwt de bestuurder niet in
gebieden te rijden waar vierwielaandrijving
vereist is en ook niet op met sneeuw bedekte
wegen.
38)Het ESC kan niet de door het wegdek
geboden grip boven de limieten van de
natuurkundige wetten laten toenemen.
39)Het ESC-systeem kan geen ongelukken
voorkomen, waaronder ongelukken wegens
overmatige snelheid in bochten, rijden op
wegdek met weinig grip of aquaplaning.
40)De capaciteiten van het ESC-systeem
mogen nooit op onverantwoorde en
gevaarlijke wijze worden uitgetest,
waardoor de persoonlijke veiligheid en die
van anderen in gevaar komt.
41)Voor de goede werking van het
ESC-systeem moeten de banden van alle
wielen van hetzelfde merk zijn, in perfecte
conditie verkeren en vooral van het
voorgeschreven type en maat zijn.
42)Neem nooit onnodige risico's en risico's
waarvoor geen garantie is, ook al is het
voertuig voorzien van het ESC-systeem. Uw
rijstijl moet altijd aangepast zijn aan de
conditie van het wegdek, het zicht en het
verkeer. De bestuurder is in elk geval
verantwoordelijk voor een veilige rijstijl.43)Voor de goede werking van het
TC-systeem moeten de banden van alle
wielen van hetzelfde merk zijn, in perfecte
conditie verkeren en vooral van het
voorgeschreven type en maat zijn.
44)Neem nooit onnodige risico's of risico's
die niet binnen de garantie vallen, ook al is
het voertuig voorzien van het TC-systeem.
Uw rijstijl moet altijd aangepast zijn aan de
conditie van het wegdek, het zicht en het
verkeer. De bestuurder is in elk geval
verantwoordelijk voor een veilige rijstijl.
45)Het TC-systeem kan niet de door het
wegdek geboden grip boven de limieten van
de natuurkundige wetten laten toenemen.
46)Het TC-systeem kan geen ongelukken
voorkomen, waaronder ongelukken wegens
overmatige snelheid in bochten, rijden op
wegdek met weinig grip of aquaplaning.
47)De capaciteiten van het TC mogen nooit
op onverantwoorde en gevaarlijke wijze
worden uitgetest, waardoor de persoonlijke
veiligheid en die van anderen in gevaar komt.
48)Het PBA-systeem kan niet de door het
wegdek geboden grip boven de limieten van
de natuurkundige wetten laten toenemen.
49)Het PBA-systeem kan geen ongelukken
voorkomen, waaronder ongelukken wegens
overmatige snelheid in bochten, rijden op
wegdek met weinig grip of aquaplaning.
50)De capaciteiten van het PBA-systeem
mogen nooit op onverantwoorde en
gevaarlijke wijze worden uitgetest,
waardoor de veiligheid van de bestuurder, de
overige inzittenden van het voertuig en
andere weggebruikers in gevaar komt.51)Het HSA-systeem is geen parkeerrem;
laat het voertuig dus nooit achter zonder de
elektrische parkeerrem te hebben
aangetrokken, de motor te hebben
uitgeschakeld en de eerste versnelling te
hebben ingeschakeld, zodat de geparkeerde
auto in veilige omstandigheden verkeert.
52)Er kunnen situaties op kleine hellingen
(minder dan 8%) voorkomen waarin, bij
beladen voertuig, het Hill Start
Assist-systeem niet in werking treedt en de
auto zich iets naar achteren verplaatst,
waardoor het risico op een botsing met een
ander voertuig of voorwerp toeneemt. De
bestuurder is in elk geval verantwoordelijk
voor een veilige rijstijl.
53)Het DST-systeem is een hulp voor bij het
rijden en ontheft de bestuurder niet van de
verantwoordelijkheid om het voertuig te
besturen.
71
Page 74 of 204
RIJHULPSYSTEMEN
In het voertuig kunnen de volgende
rijhulpsystemen aanwezig zijn:
BSM (Blind Spot Monitoring);
FCW (Forward Collision Warning);
TPMS (Tyre Pressure Monitoring
System).
Zie de volgende pagina's voor de
beschrijving van de werking van deze
systemen.
BSM-SYSTEEM (Blind Spot
Monitoring)
Het BSM-systeem (Blind Spot
Monitoring) maakt gebruik van twee
radarsensoren, die zich in de
achterbumper bevinden (aan elke kant
een - zie fig. 66 ), om de aanwezigheid van
voertuigen (auto's, vrachtwagens,
motorfietsen, enz.) in de blinde hoeken
aan de achterkant van de auto te
detecteren.Het systeem waarschuwt de bestuurder
voor de aanwezigheid van voertuigen in
de detectiezone door het aangaan, aan de
betreffende zijde, van het
waarschuwingslampje op de
buitenspiegel fig. 67.
Wanneer de motor gestart wordt, gaat
het waarschuwingslampje branden om de
bestuurder te melden dat het systeem
ingeschakeld is.
Sensoren
54)
De sensoren worden ingeschakeld
wanneer willekeurig welke versnelling
vooruit wordt ingeschakeld bij een
snelheid hoger dan ongeveer 10 km/h, of
wanneer de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld.
De sensoren zijn tijdelijk gedeactiveerd
wanneer het voertuig stationair draait en
de P (Park) modus actief is.De detectiezone van het systeem dekt
ongeveer een rijbaan aan beide kanten
van het voertuig (ongeveer 3 meter).
Deze zone begint bij de buitenspiegel en
strekt zich over een lengte van ongeveer
6 meter uit naar de achterkant van het
voertuig.
Wanneer de sensoren actief zijn, bewaakt
het systeem de detectiezones aan beide
kanten van de auto en waarschuwt de
bestuurder voor eventuele aanwezigheid
van voertuigen in deze zones.
Tijdens het rijden bewaakt het systeem
de detectiezone vanuit drie verschillende
punten (zijkant, achter en voor) om te
controleren of er een melding naar de
bestuurder moet worden gezonden. Het
systeem kan de aanwezigheid van een
voertuig in een van deze drie zones
detecteren.
BELANGRIJK Het systeem geeft de
aanwezigheid van een niet-bewegend
voorwerp (bijv. vangrails, palen, muren,
enz.) niet aan. Onder sommige
omstandigheden kan het systeem echter
in werking treden bij aanwezigheid van
dergelijke voorwerpen. Dit is normaal en
duidt niet op een storing van het
systeem.
BELANGRIJK Het systeem waarschuwt
de bestuurder niet over de aanwezigheid
6606016S0001EM
6706016S0002EM
72
VEILIGHEID
Page 75 of 204
van voertuigen die uit de tegengestelde
richting komen, in naastgelegen rijbanen.
Belangrijke opmerkingen
Als er een aanhanger aan de auto is
gekoppeld, wordt het systeem
automatisch buiten werking gesteld.
Om het systeem correct te laten werken
moet de zone van de achterbumper waar
de radarsensoren zich bevinden vrij
blijven van sneeuw, ijs en vuil afkomstig
van het wegdek.
Dek de zone van de achterbumper waar
de radarsensoren zich bevinden met geen
enkel voorwerp af (bijv. stickers,
fietsenrek, enz.).
Als na het kopen van het voertuig u het
sleepoog wilt installeren, moet u het
systeem deactiveren via het
Connectsysteem. Om toegang te krijgen
tot de functie moeten in het hoofdmenu
de volgende items in volgorde worden
geselecteerd: "Instellingen", "Veiligheid"
en "Alarm Blinde Hoek".
Achteraanzicht
Het systeem detecteert voertuigen die
uw voertuig van achteren aan beide
kanten naderen en de detectiezone aan
de achterkant binnenkomen met een
verschil in snelheid van minder dan
50 km/h ten opzichte van uw voertuig.Inhalen van voertuigen
Als een voertuig langzaam wordt
gepasseerd (met een verschil in snelheid
van minder dan ongeveer 25 km/h) en dit
voertuig gedurende ongeveer 1,5 seconde
in de blinde hoek blijft, gaat het
waarschuwingslampje op de buitenspiegel
aan de betreffende kant branden.
Als het verschil in snelheid tussen beide
voertuigen hoger is dan ongeveer
25 km/h, gaat het lampje niet branden.
RCP (Rear Cross Path detection)
systeem
Dit systeem assisteert de bestuurder
tijdens achteruitrijmanoeuvres in geval
van beperkt zicht.
Het RCP-systeem bewaakt de
detectiezones aan beide zijden aan de
achterkant, om bewegende voorwerpen
die de zijkanten van het voertuig naderen
op een minimumsnelheid tussen
ongeveer 1 km/h en 3 km/h en
voorwerpen die bewegen op een
maximumsnelheid van 35 km/h, zoals
gebruikelijk is in parkeerzones.
De inwerkingtreding van het systeem
wordt de bestuurder gemeld met een
visuele en akoestische waarschuwing.
BELANGRIJK Indien de sensoren
afgedekt worden door voorwerpen of
voertuigen, zal het systeem de
bestuurder niet waarschuwen.
Bedieningswijze
Het systeem kan via het Connectsysteem
in- en uitgeschakeld worden. Om toegang
te krijgen tot de functie moeten in het
hoofdmenu de volgende items in
volgorde worden geselecteerd:
"Instellingen", "Veiligheid" en "Alarm
Blinde Hoek".
"Blind spot alert", "Visuele" modus
Wanneer het systeem is ingeschakeld,
wordt er een visuele waarschuwing
verzonden naar de deurspiegel aan de
zijde van het gedetecteerde voorwerp.
De visuele waarschuwing op de spiegel
zal knipperen als de bestuurder de
richtingaanwijzers aanzet, en daarmee de
intentie aangeeft om van rijstrook te
wisselen.
Deze waarschuwing wordt vast als de
bestuurder op dezelfde rijstrook blijft.
Uitschakeling "Blind spot alert" functie
Wanneer het systeem wordt
uitgeschakeld ("Blind spot alert" op
"OFF"), zullen de BSM- of RCP-systemen
noch akoestische noch visuele
waarschuwingen verzenden.
Het BSM-systeem zal de actieve
werkingsmodus opslaan die in gebruik
was tijdens het afzetten van de motor.
Elke keer dat de motor wordt gestart,
wordt de eerder opgeslagen
werkingsmodus opgeroepen en gebruikt.
73
Page 76 of 204
FORWARD COLLISION WARNING
SYSTEEM (FCW)
54) 55) 56) 57) 58) 59)
19) 20) 21) 22) 23) 24) 25) 26) 27)
Dit is een rijhulpsysteem dat bestaat uit
een radar die zich achter de voorbumper
bevindt fig. 68 en een camera die zich op
het middelste deel van de voorruit
bevindt fig. 69.
In het geval van een dreigende botsinggrijpt het systeem in door de auto
automatisch af te remmen om een
botsing te voorkomen of de gevolgen
daarvan te beperken.
Het systeem geeft akoestische en
visuele meldingen aan de bestuurder
door middel van weergave van speciale
berichten op het scherm van het
instrumentenpaneel.
Het systeem kan licht remmen om de
bestuurder te waarschuwen als een
mogelijke frontale aanrijding
gedetecteerd wordt (beperkte
remwerking). De meldingen en het lichte
remmen zijn bedoeld om de bestuurder
tijdig te laten reageren, om een mogelijke
aanrijding te voorkomen of de gevolgen
daarvan te beperken.
In situaties met risico op een botsing, als
het systeem geen interventie van de
bestuurder detecteert, zorgt het voor
automatische remwerking om de auto af
te remmen en de gevolgen van een
potentieel ongeval af te zwakken
(automatische remwerking). Als
gedetecteerd wordt dat de druk die de
bestuurder op het gaspedaal uitoefent
onvoldoende is, kan het systeem
ingrijpen om de reactie van het
remsysteem te verbeteren, zodat de
snelheid van het voertuig verder wordt
verlaagd (extra assistentie tijdens de
remfase).Het systeem treedt automatisch in
werking in het geval van een imminente
aanrijding of botsing tegen een
overstekende voetganger (snelheid
onder de 50 km/h).
BELANGRIJK Nadat de auto is gestopt
kunnen de remklauwen uit veiligheid circa
2 seconden geblokkeerd blijven. Zorg
ervoor dat u het rempedaal intrapt als de
auto iets vooruit mocht rijden.
Inschakelen/uitschakelen
Het Forward Collision Warning-systeem
kan uitgeschakeld worden (en weer
worden ingeschakeld) via het
Connect-systeem. Om deze functie te
gebruiken moeten in het hoofdmenu
achtereenvolgens de items “Instellingen”,
“Veiligheid”, “Forward Collision Warning”
en "Status" worden geselecteerd.
Het systeem kan alleen worden
uitgeschakeld met de startinrichting in
stand AAN.
BELANGRIJK De status van het systeem
kan alleen worden gewijzigd bij stilstaand
voertuig.
Inschakelen/uitschakelen
Het Forward Collision Warning-systeem
wordt geactiveerd wanneer de motor
wordt gestart onafhankelijk van wat op
het Connect-systeem wordt getoond.
Na uitschakeling zal het systeem de
6806016S0003EM
6906016S0004EM
74
VEILIGHEID
Page 77 of 204
bestuurder niet waarschuwen voor een
mogelijke botsing met een vooroprijdend
voertuig, ongeacht de instelling via het
Connect-systeem.
BELANGRIJK Elke keer dat de motor
wordt gestart, wordt het systeem
geactiveerd, onafhankelijk van waar hij
was toen hij werd uitgeschakeld.
Deze functie is niet actief bij een snelheid
lager dan 7 km/h of hoger dan 200 km/h.
Het systeem is actief wanneer:
elke keer dat de motor wordt gestart;
het actief (AAN) is op het
Connect-systeem;
de startinrichting op AAN staat;
de voertuigsnelheid tussen 7 en
200 km/h ligt;
de veiligheidsgordels van de
voorstoelen zijn omgelegd;
de "Alfa DNA™ Pro" kiesschakelaar
niet in RACE-positie is (waar aanwezig).
De gevoeligheid van het systeem
wijzigen
De gevoeligheid van het systeem kan
gewijzigd worden via het Connect-
systeemmenu, door een van de volgende
drie opties te kiezen: "Nabij", "Med" of
"Ver". Zie voor het wijzigen van de
instellingen de beschrijving in het
Connect-systeem supplement.
De van te voren ingestelde optie is "Med".
Met deze instelling, waarschuwt hetsysteem de bestuurder voor een
mogelijke botsing met de voorligger
wanneer dat voertuig zich op een
standaard afstand, tussen die van de
andere twee instellingen, bevindt.
Met de gevoeligheid van het systeem
ingesteld op "Ver", zal het systeem de
bestuurder voor een mogelijke botsing
met het vooroprijdende voertuig
waarschuwen wanneer dat voertuig zich
op een grotere afstand bevindt,
waardoor de mogelijkheid wordt
geboden om de remmen lichter en
geleidelijker te bedienen. Deze instelling
biedt de bestuurder de grootst mogelijke
reactietijd om een
mogelijk ongeval te
voorkomen.
Met de optie ingesteld op "Nabij", zal het
systeem de bestuurder voor een
mogelijke botsing met het
vooroprijdende voertuig waarschuwen
wanneer dat voertuig zich dichtbij
bevindt. Deze instelling biedt de
bestuurder bij een mogelijke botsing een
kortere reactietijd in vergelijking met de
instellingen "Med" en "Ver", maar staat
een meer dynamische rijstijl van de auto
toe.
De instelling van de gevoeligheid van het
systeem wordt in het geheugen bewaard
wanneer de motor wordt afgezet.Melding beperkte werking van het
systeem
Als het speciale bericht wordt
weergegeven, kan een toestand zijn
opgetreden die de werking van het
systeem beperkt. De mogelijke redenen
voor deze beperking zijn een blokkering
van het zicht van de camera of een
storing.
In deze toestand kan normaal met de
auto gereden worden, alleen is het
automatisch remmen in geval van een
dreigende botsing niet beschikbaar.
Wanneer er een belemmering wordt
aangegeven, de zone van de voorruit
reinigen die wordt aangegeven bij fig. 69.
Wanneer de omstandigheden die de
werking van het systeem hebben beperkt
ophouden, zal het systeem naar een
normale en volledige werking terugkeren.
Als de fout aanhoudt, contact op nemen
met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
Melding storing van het systeem
Als het systeem wordt uitgeschakeld en
een speciaal bericht op het display wordt
weergegeven, dan is er een storing in
systeem aanwezig.
In dit geval kan er nog steeds met de auto
gereden worden, maar wordt toch
geadviseerd zo spoedig mogelijk contact
op te nemen met het Alfa Romeo
Servicenetwerk.
75
Page 78 of 204
Melding radar niet beschikbaar
Als de omstandigheden zodanig zijn dat
de radar niet correct obstakels kan
detecteren, wordt het systeem
uitgeschakeld en verschijnt er een
speciaal bericht op het display. Dit
gebeurt meestal in het geval van slecht
zicht, zoals wanneer het sneeuwt of
zwaar regent.
De werking van het systeem kan ook
tijdelijk zijn verstoord door de
aanwezigheid van hindernissen op de
bumper, zoals modder, vuil of ijs. In die
gevallen verschijnt er een speciaal
bericht op het display en wordt het
systeem uitgeschakeld. Dit bericht kan
soms verschijnen onder omstandigheden
met hoge lichtreflectie (bijvoorbeeld in
tunnels met reflecterende wanden, of bij
ijs en/of sneeuw). Wanneer de
omstandigheden die de werking van het
systeem hebben beperkt ophouden, zal
het systeem naar een normale en
volledige werking terugkeren.
In enkele uitzonderlijke gevallen kan dit
speciaal bericht verschijnen als er in het
gezichtsveld van de radar geen voertuig
of object wordt gedetecteerd.
Als weersomstandigheden niet de echte
reden zijn achter dit bericht, controleer
dan of de sensor vuil is. Het kan namelijk
nodig zijn te reinigen of een eventuele
belemmering te verwijderen in de zonedie wordt getoond in fig. 68.
Als het bericht vaak verschijnt, zelfs in
afwezigheid van weersomstandigheden
als sneeuw, regen, modder of andere
belemmeringen, neem dan contact op
met het Alfa Romeo Servicenetwerk om
de sensoruitlijning te laten controleren.
Bij afwezigheid van zichtbare
belemmeringen, kan het reinigen van het
radaroppervlak, door handmatig de
decoratieve kapbekleding te verwijderen,
vereist zijn. Laat deze werkzaamheden
uitvoeren door het Alfa Romeo
Servicenetwerk.
BELANGRIJK Het wordt aanbevolen geen
toestellen, accessoires of
aerodynamische bevestigingen te
installeren voor de sensor of deze te
verduisteren op enige wijze, omdat dit de
correcte werking van het systeem in
gevaar kan brengen.
Alarm frontale botsing met actieve
remwerking
(indien aanwezig)
Als deze functie wordt geselecteerd,
worden de remmen bediend om de
snelheid van het voertuig te verminderen
bij mogelijke frontale botsingen.
Deze functie oefent extra remdruk uit als
de remdruk die de bestuurder uitoefent
niet volstaat om een potentiële frontale
botsing te voorkomen.De functie is actief bij snelheden hoger
dan 7 km/h.
Rijden onder bijzondere
omstandigheden
Onder bepaalde rijomstandigheden, zoals
bijvoorbeeld:
rijden in de buurt van een bocht;
Het voertuig voor u is een rotonde aan
het verlaten;
voertuigen van kleine afmetingen
en/of niet met de rijstrook uitgelijnd;
andere voertuigen die van rijstrook
veranderen;
voertuigen die in dwarsrichting ten
opzichte van het voertuig rijden.
kan de activering van het systeem
onverwachts of vertraagd zijn. De
bestuurder moet daarom bijzonder
voorzichtig zijn en de controle over het
voertuig behouden om in alle veiligheid te
blijven rijden.
BELANGRIJK In bijzonder complexe
verkeerssituaties kan de bestuurder het
systeem handmatig uitschakelen via het
Connect-systeem.
Rijden in de buurt van een bocht
Bij het in- of uitrijden van een ruime bocht
kan het systeem een voorligger
waarnemen die echter niet op dezelfde
rijstrook zit fig. 70. In dergelijke gevallen
kan het systeem geactiveerd worden.
76
VEILIGHEID
Page 79 of 204
Het voertuig voor u is een rotonde aan
het verlaten.
Op een rotonde kan het systeem de
aanwezigheid detecteren van een
voertuig dat de rotonde aan het verlaten
is en gesneden in fig. 71.
Voertuigen van kleine afmetingen
en/of niet met de rijstrook uitgelijnd
Het systeem kan geen voertuigen
waarnemen die zich weliswaar voor hetvoertuig bevinden, maar zich buiten het
bereik van de radarsensor bevinden of
niet reageren op kleine voertuigen zoals
fietsen of motorfietsen fig. 72.
Andere voertuigen die van rijstrook
veranderen
Voertuigen die plotseling van rijstrook
wisselen en op de rijstrook van het eigen
voertuig of binnen het bereik van de
radarsensor komen, kunnen ervoor
zorgen dat het systeem in werking treedt
fig. 73.Voertuigen die in dwarsrichting ten
opzichte van het voertuig rijden
Het systeem kan tijdelijk reageren op een
voertuig dat het bereik van de
radarsensor kruist en zich dwars hierop
verplaatst fig. 74.
Waarschuwingen
Het systeem is niet ontworpen om
botsingen te voorkomen en kan mogelijke
omstandigheden die tot een ongeval
7006016S0005EM
7106016S0010EM
7206016S0006EM
7306016S0007EM
7406016S0008EM
77
Page 80 of 204
leiden niet van te voren detecteren. Het
niet in acht nemen van deze
waarschuwing kan leiden tot ernstig of
dodelijk letsel.
Het systeem kan in werking treden,
door de door de auto gevolgde baan te
beoordelen, vanwege de aanwezigheid
van reflecterende metalen voorwerpen
die geen voertuigen zijn, zoals vangrails,
verkeersborden, slagbomen voor
parkeerzones, tolpoorten,
spoorwegovergangen, poorten,
spoorwegen, voorwerpen in de buurt van
wegwerkzaamheden of voorwerpen die
zich hoger dan de auto bevinden (bijv. een
viaduct). Op dezelfde manier kan het
systeem in werking treden binnen
parkeergarages met meerdere
verdiepingen of tunnels, of wegens een
schittering op het wegdek. Deze
mogelijke activeringen zijn een gevolg
van de werkelijke rijscenariodekking door
het systeem en mogen niet worden
beschouwd als fouten.
Het systeem is uitsluitend ontworpen
voor gebruik op verharde wegen. Als de
auto wordt gebruikt op een traject, dan
moet het systeem uitgeschakeld worden,
om onnodige waarschuwingen te
voorkomen. Automatische uitschakeling
wordt aangegeven door het aangaan van
het speciale lampje/symbool op het
instrumentenpaneel (zie de aanwijzingen
in de paragraaf "Lampjes en berichten",hoofdstuk "Kennismaking met het
instrumentenpaneel").
TPMS (Tyre Pressure Monitoring
System)
60) 61) 62) 63) 64) 65) 66)
28)
De auto is uitgerust met het
controlesysteem van de bandenspanning
TPMS (Tyre Pressure Monitoring
System), dat de bestuurder een
onvoldoende bandenspanning meldt op
basis van de koude spanning aangegeven
in het hoofdstuk "Technische gegevens".
Dit systeem omvat een RF-zendersensor
die op elk wiel is gemonteerd (op de velg
in de band) en die gegevens over de
spanningswaarde van elke band naar de
regeleenheid stuurt fig. 75.
De spanning varieert op basis van de
temperatuur met ongeveer 0,07 bar elke
6,5°C. Dit betekent dat een afname vande buitentemperatuur overeenkomt met
een afname van de bandenspanning. Pas
altijd de bandenspanning bij koude
banden aan. De koude bandenspanning is
de spanning na minstens 3 uur stilstand
van het voertuig of een rit van minder dan
1,6 km na dit interval van 3 uur.
De koude bandenspanning mag de
maximale bandenspanning aangegeven
op de schouder van de band niet
overschrijden: zie voor meer informatie
de aanwijzingen in de paragraaf "Velgen
en banden", in het hoofdstuk "Technische
gegevens".
De bandenspanning neemt toe tijdens het
rijden in de auto. Dit is normaal en vereist
geen regeling van de spanning.
Het TPMS-systeem informeert de
bestuurder over mogelijk onvoldoende
bandenspanning als deze om welke reden
ook onder de waarschuwingslimiet zakt,
waaronder de effecten van lage
temperatuur en normaal verlies van
bandenspanning.
Het TPMS zal stoppen met het aangeven
van onvoldoende bandenspanning
wanneer deze gelijk of hoger is dan de
voorgeschreven koude bandenspanning.
Dus als een onvoldoende
bandenspanning wordt gemeld (
waarschuwingslampje op
instrumentenpaneel brandt), verhoog dan
de bandenspanning tot de
7506016S0009EM
78
VEILIGHEID