Page 241 of 416
239
308_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2015
F Ver wijder de wielbouten en leg ze op een schone plaats weg.
F
V
erwijder het wiel.
F
D
raai de krik 2
uit tot de kop van de krik het steunpunt A of B raakt; het contactvlak van het
steunpunt A of B moet goed in het middelste deel van de kop van de krik steken.
F
K
rik de auto op tot er voldoende ruimte tussen het wiel en de grond is om het (niet lekke)
reservewiel te monteren.
7
Praktische informatie
Page 242 of 416
240
308_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2015
Monteren van het wiel
Bevestiging van het
noodreservewiel
Indien uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen is het normaal
dat bij het monteren van het
noodreservewiel de ringen van de
bouten de velg niet raken. Als de
bouten volledig zijn aangedraaid,
zorgt het conische draagvlak van de
bouten voor de bevestiging van het
reservewiel.F
P
laats het wiel op de naaf.
F
D
raai de wielbouten met de hand vast.
F D raai de slotbout met de wielsleutel 1 en
de dop 4 (volgens uitvoering) enigszins
vast.
F
D
raai de overige wielbouten enigszins vast
met alleen de wielsleutel 1 .F
L
aat de krik zakken.
F
V
ouw de krik 2 op en verwijder hem.
Praktische informatie
Page 243 of 416
241
308_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2015
F Draai de slotbout vast met de wielsleutel 1 en de dop 4 (volgens uitvoering).
F
D
raai de overige wielbouten vast met
alleen de wielsleutel 1 .
F
B
evestig de doppen op de overige
wielbouten (volgens uitvoering).
F
B
erg het gereedschap op in de houder. Op deze sticker staat de bandenspanning
aangegeven.
Na het verwisselen van het wiel
Ver w
ijder de naafdop van het wiel
om het op de juiste manier in de
bagageruimte op te bergen.
Rijd met een noodreservewiel niet
sneller dan 80
km/h.
Laat zo snel mogelijk het
aanhaalmoment van de wielbouten en
de bandenspanning van het reservewiel
controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Laat de lekke band zo spoedig mogelijk
repareren en verwissel hem met het
reservewiel.
Controleer als uw auto is uitgerust met
een bandenspanningscontrolesysteem
de bandenspanning en raadpleeg
vervolgens de desbetreffende rubriek.
7
Praktische informatie
Page 244 of 416

242
308_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2015
Sneeuwkettingen
Onder winterse omstandigheden verbeteren sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag van de
auto.Uitsluitend de voor wielen mogen van
sneeuwkettingen worden voorzien.
Een noodreservewiel mag niet worden
voorzien van een sneeuwketting.
Houd u altijd aan de ter plekke
geldende regelgeving over het gebruik
van sneeuwkettingen en de maximaal
toegestane snelheid.Rijd niet met sneeuwkettingen op een
sneeuwvrij gemaakte weg om schade
aan de banden en het wegdek te
voorkomen. Als uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen, controleer dan of
de ketting en de bevestigingen de velg
niet raken.
Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn
voor het type velg van uw auto:
Het gebruik van sneeuwsokken is eveneens
mogelijk.
Neem voor meer informatie contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Montagetips
F Als u onder weg sneeuwkettingen moet
monteren, zet de auto dan langs de kant
van de weg stil op een vlakke ondergrond.
F
T
rek de handrem aan en plaats eventueel
wielblokken voor of achter de wielen om te
voorkomen dat de auto wegglijdt.
F
M
onteer de sneeuwkettingen, volg daarbij
de aanwijzingen van de fabrikant.
F
R
ijd langzaam weg en rijd een klein stukje
met een snelheid van maximaal 50
km/h.
F
Z
et de auto stil en controleer of de
kettingen correct gespannen zijn.
Maat van de af
fabriek gemonteerde banden Type sneeuwketting
195/65
R15 schakel 9
mm
205/55
R16
2 2 5 /4 5
R17
225/40
R18 K-Summit K23
Het is bijzonder raadzaam voor vertrek
het monteren van de sneeuwkettingen
te oefenen; doe dit op een vlakke en
droge ondergrond.
Praktische informatie
Page 245 of 416
243
308_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2015
Een lamp vervangen
Verlichting vóór
Uitvoering met "full LEDs"
verlichting
1. Dagrijverlichting/parkeerlicht (LEDs).
2. D imlicht ( LEDs).
3.
G
rootlicht (leds-full LEDs).
4.
R
ichtingaanwijzers (PY21-21W).
Uitvoering met halogeenlampen
1. Dimlicht (H7-55W).
2. G rootlicht (HB3).
3.
R
ichtingaanwijzers (PY21-21W).
4.
D
agrijverlichting/parkeerlicht ( LEDs).
Let er bij het monteren van H7-lampen
met nokjes op dat deze nokjes goed in de
uitsparingen komen, zodat het licht in de juiste
richting schijnt.
Mistlampen vóór (H11)
Richtingaanwijzers (GT)
Neem voor het vervangen van dit type lamp
met LED's contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Het PEUGEOT-netwerk kan u voor de LED's
een vervangingsset leveren.
7
Praktische informatie
Page 246 of 416

244
308_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2015
Onder bepaalde weersomstandigheden
(lage temperatuur, vochtigheid) kan zich
een laagje condens aan de binnenzijde
van de koplampen en de achterlichten
vormen; dit verdwijnt enkele minuten na
het ontsteken van de koplampen.
De koplampunits zijn voorzien van glas
van polycarbonaat met een speciale
vernislaag:
F
r
einig de koplampen nooit met
een droge of schurende doek en
gebruik geen oplosmiddelen,
F
g
ebruik een spons met zeepwater
of een pH-neutraal product,
F
w
anneer u met een
hogedrukreiniger hardnekkig vuil
probeert te verwijderen, houd
de straal dan nooit langdurig op
de koplampen, de achterlichten
en de randen ervan gericht, om
beschadiging van de vernislaag en
de afdichtrubbers te voorkomen.
Bij het vervangen van lampen moet de
verlichting minstens enkele minuten
uitgeschakeld zijn (risico van ernstige
verbranding).
F
R
aak de lamp niet met de vingers
aan, maar gebruik een niet-
pluizende doek.
In verband met het behoud van de kwaliteit
van de koplampen mogen uitsluitend anti-
UV-lampen worden gebruikt.
Vervang een kapotte lamp altijd
door een nieuwe lamp met dezelfde
specificaties.
Dagrijverlichting / parkeerlicht
Neem voor het vervangen van dit type lamp
met LED’s en lichtgeleiders contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Het PEUGEOT-netwerk kan u voor de LED's
een vervangingsset leveren.
Praktische informatie
Page 247 of 416

245
308_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2015
Grootlicht
(uitvoering met halogeenlampen)
F Trek aan de borglip om de plastic beschermkap te verwijderen.
F
D
raai de stekker (met de lamp) omhoog
(1/4
omwenteling).
F
T
rek de lamp uit de lamphouder en vervang
de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Dimlicht
(uitvoering met halogeenlampen)
F Trek aan de borglip om de plastic beschermkap te verwijderen.
F
N
eem de stekker van de lamp los.
F
M
aak de twee veren los
(indrukken en naar buiten bewegen).
F
T
rek de lamp uit de lamphouder en vervang
de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde. Let op het gedeelte achter de rechter
lamp, dat zo heet kan zijn dat u zich eraan
kunt branden (ontluchtingsleidingen).
Ga om de lichtunit enkele centimeters naar
voren te verplaatsen om bij de lampen te
komen als volgt te werk:
F
V
erplaats de oranje clip naar achteren en
trek vervolgens aan de stekker ter wijl u het
zwarte gedeelte (boven op de oranje clip)
ingedrukt houdt.
F
V
er wijder de twee bouten waarmee de
lichtunit is bevestigd.
F
M
aak de pen aan de achterzijde en
vervolgens de centreernok aan de
voorzijde los.
F
V
erplaats de lichtunit naar voren.
Tip voor het verplaatsen
van de lichtunit
(uitvoering met halogeenlampen)
7
Praktische informatie
Page 248 of 416

246
308_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2015
Voer voor de montage dezelfde handelingen in
omgekeerde volgorde uit.
Richtingaanwijzers
(uitvoering met halogeenlampen)
Als een verklikkerlampje (rechts of
links) van de richtingaanwijzers sneller
knippert, is een van de lampen aan de
desbetreffende zijde defect.
Dimlicht/parkeerlicht
(uitvoering met "full LEDs"
verlichting)
Neem voor het vervangen van dit type lamp
met leds "full LEDs" contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Richtingaanwijzers
(uitvoering met "full LEDs"
technologie)
De lamp van de richtingaanwijzers bevindt zich
onder de koplamp.
F
M
aak het sierdeel los door het aan de
bovenzijde los te trekken (uitsparing).
F
D
raai de lamphouder los (1/4 omwenteling).
F
V
ervang de defecte lamp.
Voer voor de montage dezelfde handelingen in
omgekeerde volgorde uit. Als een verklikkerlampje (rechts of
links) van de richtingaanwijzers sneller
knippert, is een van de lampen aan de
desbetreffende zijde defect.
F
D
raai de lamphouder los (1/4
omwenteling).
F
V
erwijder de lamphouder.
F
V
ervang de defecte lamp.
Praktische informatie