Page 177 of 340
175
2008_nl_Chap09_info-pratiques_ed01-2015
F Zet de schakelaar in de stand "O".
F V erwijder de set.
F
M
aak direct een rit van ongeveer vijf
kilometer met matige snelheid (tussen
20
en 60 km/h), zodat het afdichtmiddel het
lek kan dichten.
F
Z
et de auto stil en controleer de reparatie
en de bandenspanning met de set.
Controle en aanpassen van de bandenspanning
Procedure voor het controleren en aanpassen
van de bandenspanning:
F
V
er wijder het dopje van het ventiel van de
band en bewaar het op een schone plaats.
F
R
ol de slang uit die onder de compressor is
opgeborgen.
F
S
luit de slang aan op het ventiel en zet
hem stevig vast. F
C ontroleer of de schakelaar van de
compressor in de stand " O" staat.
F
R
ol de elektrische kabel, die onder de
compressor is opgeborgen, volledig uit.
F
S
luit de stekker van de compressor aan op
de 12V-aansluiting van de auto.
F
Z
et het contact aan.
9
Praktische informatie
Page 178 of 340
176
2008_nl_Chap09_info-pratiques_ed01-2015
F Schakel de compressor in door de schakelaar in de stand " I" te zetten en
breng de band op de spanning die is
aangegeven op de bandenspanningssticker
van de auto.
O
m de bandenspanning te verlagen:
druk op de zwarte knop op de slang van
de compressor, bij de aansluiting op het
ventiel.
F
Z
et, zodra de gewenste spanning is
bereikt, de schakelaar in de stand " O".
F
V
er wijder de set en berg deze op.
Controlesysteem
bandenspanning
Het verklikkerlampje voor te lage
bandenspanning zal na het repareren
van een wiel blijven branden tot het
systeem is gereset.
Raadpleeg voor meer
informatie de rubriek
"Bandenspanningscontrolesysteem".
Als de spanning van een of meer
banden is aangepast, moet
het controlesysteem van de
bandenspanning worden gereset.
Zie de rubriek
"Bandenspanningscontrole".
Praktische informatie
Page 179 of 340

177
2008_nl_Chap09_info-pratiques_ed01-2015
Wiel verwisselen
Het gereedschap bevindt zich onder de vloer.
van de bagageruimte:
F
o
pen de achterklep,
F
t
il de vloerplaat op en ver wijder deze,
F
v
erwijder het vulstuk van polystyreen,
F
h
aal de houder met het gereedschap er uit.
Toegang tot het gereedschap
Beschikbaar gereedschap*
3. Gereedschap voor het ver wijderen van sierdoppen.
H
iermee kunnen bij lichtmetalen velgen
de sierdoppen van de wielbouten worden
verwijderd.
4.
D
op voor het verwijderen van slotbouten
(in het dashboardkastje).
H
iermee kunnen met behulp van de
wielsleutel de speciale slotbouten worden
verwijderd.
5.
A
fneembaar sleepoog.
In het geval van een lekke band kunt u het wiel met het bij de auto geleverde gereedschap ver wisselen volgens de onderstaande procedure.
Dit gereedschap is specifiek voor uw auto
en kan, afhankelijk van de uitvoering van uw
auto, verschillen. Gebruik het niet voor andere
doeleinden.
1.
Wielsleutel.
H
iermee kan de wieldop worden verwijderd
en kunnen de wielbouten worden losgedraaid.
2.
K
rik met geïntegreerde slinger.
H
iermee kan de auto worden opgekrikt. * Volgens land van bestemming. Raadpleeg voor meer informatie over het
afneembare sleepoog de rubriek "Slepen van
de auto".
9
Praktische informatie
Page 180 of 340
178
2008_nl_Chap09_info-pratiques_ed01-2015
Wiel met wieldop
Monteren: plaats de wieldop, begin bij
de ventielopening en druk de wieldop
rondom met de hand vast.
Het reservewiel bevindt zich onder de vloer van
de bagageruimte.
Het betreft een noodreservewiel.
Zie de paragraaf "Toegang tot het
gereedschap" voor meer informatie.
Toegang tot het reservewiel*
Verwijderen van het reservewiel
F Draai de gele centrale bout los.
F T il het reservewiel aan de achterzijde op
en trek het naar u toe.
F
V
er wijder het wiel uit de bagageruimte.
* Volgens land van bestemming.
Praktische informatie
Page 181 of 340
179
2008_nl_Chap09_info-pratiques_ed01-2015
Terugplaatsen van het reservewiel
F Plaats de houder met het gereedschap in het hart van het reservewiel en maak de
houder vast.
F
P
laats het vulstuk van polystyreen zodat de
houder op zijn plaats blijft.
F
L
eg het reservewiel in de reservewielbak.
F
D
raai de gele centrale bout een aantal
omwentelingen los en plaats de bout in het
hart van het reservewiel.
F
D
raai de centrale bout vast tot deze klikt en
het reservewiel goed vastzit.
9
Praktische informatie
Page 182 of 340

180
2008_nl_Chap09_info-pratiques_ed01-2015
F Plaats het voetstuk van de krik 2 op de
grond en controleer of deze zich loodrecht
onder het steunpunt A aan de voorzijde of
het steunpunt B aan de achterzijde bevindt.
Gebruik het steunpunt dat zich het dichtste
bij het te verwisselen wiel bevindt.
Demonteren van het wiel
Stilzetten van de auto
Zet de auto op een plaats waar het
verkeer niet gehinderd wordt en zorg
ervoor dat de auto op een horizontale,
stabiele en stroeve ondergrond staat.
Trek de handrem aan.
Zet het contact af.
Handgeschakelde versnellingsbak:
schakel de eerste versnelling in om de
wielen te blokkeren.
Elektronisch gestuurde versnellingsbak:
zet de selectiehendel in de stand R om
de wielen te blokkeren.
Automatische transmissie: zet de
selectiehendel in de stand P om de
wielen te blokkeren.
Controleer of de verklikkerlampjes van
de handrem op het instrumentenpaneel
branden.
Controleer of de inzittenden de auto
hebben verlaten en zich op een veilige
plaats bevinden.
Ga nooit onder een auto liggen die alleen
op de krik steunt; gebruik een bok.
Procedure
F Ver wijder de sierdop van de wielbouten met het gereedschap 3 (volgens
uitvoering).
F
Be
vestig de moer 4 op de wielsleutel 1 en
draai de slotbout een omwenteling los
(volgens uitvoering).
F
D
raai de overige wielbouten een
omwenteling los met alleen de wielsleutel 1 .
Gebruik:
-
d
e krik uitsluitend voor het
opkrikken van de auto,
-
g
een andere krik dan de bij de auto
geleverde krik.
Praktische informatie
Page 183 of 340
181
2008_nl_Chap09_info-pratiques_ed01-2015
F Krik de auto op tot er voldoende ruimte tussen het wiel en de grond is om het (niet
lekke) reservewiel te monteren.
F
D
raai de krik 2
uit tot de kop van de krik
het gebruikte steunpunt A of B raakt; het
contactvlak van het steunpunt A of B van
de auto moet goed in het centrale gedeelte
van de kop van de krik steken.
Zorg ervoor dat de krik stabiel staat
op een stroeve en harde ondergrond.
Plaats de krik uitsluitend onder de
steunpunten A of B onder de auto
en controleer of het contactvlak van
het steunpunt correct in de kop van
de krik steekt. Zo niet, dan kan de
auto beschadigd raken en/of de krik
wegzakken of zelfs wegschuiven: kans
op letsel!
F
V er wijder de wielbouten en leg ze op een
schone plaats weg.
F
V
erwijder het wiel.
9
Praktische informatie
Page 184 of 340
182
2008_nl_Chap09_info-pratiques_ed01-2015
Monteren van het wiel
Bevestiging van het
noodreservewiel
Indien uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen is het normaal
dat bij het monteren van het
noodreservewiel de ringen van de
bouten de velg niet raken. Als de
bouten volledig zijn aangedraaid, zorgt
het conische deel van de bouten voor
de bevestiging van het reservewiel (zie
schema).
Zorg er tijdens het weer monteren van
de lichtmetalen velg voor dat de ringen
van de wielbouten schoon zijn.
Na het verwisselen van het
wiel
Ver wijder de naafdop van het wiel
om het op de juiste manier in de
bagageruimte op te bergen.
Rijd met een noodreservewiel niet
sneller dan 80 km/h.
Laat zo snel mogelijk het
aanhaalmoment van de wielbouten en
de bandenspanning van het reservewiel
controleren door het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Laat de lekke band zo spoedig mogelijk
repareren en verwissel hem met het
reservewiel.
Praktische informatie