Page 97 of 340

95
2008_nl_Chap05_conduite_ed01-2015
Stop & Start-systeem
Werking
Overgang naar de STOP-stand
Het verklikkerlampje "ECO" op het
instrumentenpaneel gaat branden en de
motor wordt in de STOP-stand gezet:
-
e
-HDi-diesel motor:
● als
u, bij een handgeschakelde
versnellingsbak, bij een snelheid lager
dan 20
km/h de versnellingshendel in
de neutraalstand zet en vervolgens het
koppelingspedaal loslaat.
● als
u, bij een elektronisch gestuurde
versnellingsbak bij een snelheid lager
dan 6
km/h het rempedaal intrapt of de
selectiehendel in de stand N zet,
-
e
-VTi- en e-THP-benzinemotor en
BlueHDi-dieselmotor : als de auto
stilstaat. Tank nooit als de motor door het Stop &
Start-systeem in de STOP-stand
is gezet. Zet in dat geval altijd het
contact af en neem de sleutel uit het
contactslot. Het systeem werkt de eerste
10
seconden na het inschakelen van de
achteruitversnelling niet.
Als de motor door het systeem in de
STOP-stand wordt gezet, blijven alle
andere componenten zoals de remmen
en de stuurbekrachtiging normaal
functioneren.
Bijzonderheden: STOP-stand niet
beschikbaar
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:
- he t bestuurderportier geopend is,
-
de
veiligheidsgordel van de bestuurder
losgemaakt is,
-
d
e auto sinds de laatste start met de sleutel
niet sneller dan 10
km/h heeft gereden,
-
d
e klimaatregeling in het interieur dat niet
toelaat,
-
d
e voorruitontwaseming is ingeschakeld,
-
e
r bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur...).
Een teller telt de duur van de
momenten dat de motor afgezet
is, op. Elke keer als u het contact
opnieuw aanzet, wordt deze
teller op 0
gezet. Het verklikkerlampje
"ECO" knippert
een paar seconden en gaat
vervolgens uit.
Deze werking van het systeem is volkomen
normaal.
Het Stop & Start-systeem zet de motor tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch gestart
(START-stand) als u weer weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel en stil.
Het Stop & Start-systeem is per fect afgestemd op stadsgebruik en zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en
een aangename rust in het interieur tijdens het wachten.
5
Rijden
Page 98 of 340

96
2008_nl_Chap05_conduite_ed01-2015
Overgang naar de START-stand
Het verklikkerlampje "ECO" gaat
uit en de motor wordt automatisch
gestart:
-
b
ij een handgeschakelde
versnellingsbak , als u het
koppelingspedaal intrapt,
-
b
ij een elektronisch gestuurde
versnellingsbak :
● met
de selectiehendel in de stand A of M ,
wanneer u het rempedaal loslaat,
● met
de selectiehendel in de stand N en
het rempedaal niet ingetrapt, wanneer u
de selectiehendel in de stand A of M zet,
● of
wanneer u de ach teruitversnelling
i
nschakelt. Uit veiligheids- of comfortover wegingen kan de
START-stand automatisch worden geactiveerd
als:
Bijzonderheden: automatisch
activeren van de START-stand
- het bestuurderportier wordt geopend,
- de
veiligheidsgordel van de bestuurder
wordt losgemaakt,
-
e
r bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, instelling
airconditioning...).
Als het systeem in de STOP-stand
wordt uitgeschakeld, dan wordt de
motor direct weer gestart.
U kunt deze functie op elk willekeurig moment
uitschakelen door de schakelaar "ECO OFF" in
te drukken.
Het verklikkerlampje in de schakelaar gaat
branden en er verschijnt een melding op het
display.
Uitschakelen
Het verklikkerlampje "ECO"
knippert een paar seconden en gaat
vervolgens uit.
Dat onder deze omstandigheden de START-
stand wordt geactiveerd, is volkomen
normaal.
Rijden
Page 99 of 340

97
2008_nl_Chap05_conduite_ed01-2015
Het systeem wordt automatisch
ingeschakeld zodra u het contact
opnieuw aanzet.
Inschakelen
Druk nogmaals op de schakelaar "ECO OFF".
Het systeem is dan weer ingeschakeld; het
verklikkerlampje in de schakelaar gaat uit en er
wordt een melding op het display weergegeven.
Storingen
Bij een storing in het systeem gaat het
verklikkerlampje in de schakelaar "ECO OFF"
knipperen en vervolgens constant branden.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing zou
optreden, kan het zijn dat de motor niet
meer wil aanslaan of direct afslaat. Alle
verklikkerlampjes op het instrumentenpaneel
gaan branden. Zet in dat geval het contact af
en start de auto dan met behulp van de sleutel. Schakel omwille van de veiligheid het
Stop & Start-systeem altijd uit als u
handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren.
Dit systeem heeft specifieke kenmerken en
maakt gebruik van een speciale accu (raadpleeg
voor meer informatie het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats).
Het gebruik van een andere dan de door
PEUGEOT voorgeschreven accu's kan leiden
tot storingen in het systeem.
Onderhoud
Het Stop & Start -systeem maakt
gebruik van geavanceerde technologie.
Laat eventuele werkzaamheden
aan dit type accu uitvoeren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
5
Rijden
Page 100 of 340

98
2008_nl_Chap05_conduite_ed01-2015
Hill Holder
Dit systeem houdt uw auto bij het wegrijden op
een helling ongeveer 2 seconden op zijn plaats.
In die tijd kunt u uw voet van het rempedaal
naar het gaspedaal verplaatsen.
Deze functie is alleen actief:
-
a
ls de auto volledig stilstaat ter wijl u het
rempedaal intrapt,
-
a
ls de hellingshoek aan bepaalde
voor waarden voldoet,
-
a
ls het bestuurdersportier is gesloten.
De Hill Holder kan niet worden uitgeschakeld.
Als de auto bergopwaar ts stilstaat, wordt
deze even op zijn plaats gehouden als u het
rempedaal loslaat:
-
i
n de eerste versnelling of in de
neutraalstand bij een handgeschakelde
versnellingsbak*,
-
i
n de stand A of M bij een 2Tronic
versnellingsbak,
-
i
n de stand D of M bij een automatische
transmissie.Werking
Als de auto bergafwaar ts stilstaat en de
achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt
de auto even op zijn plaats gehouden als u
het rempedaal loslaat.
Verlaat de auto niet in de korte periode
dat u de Hill Holder gebruikt.
Als u de auto moet verlaten ter wijl de
motor draait, trek dan de parkeerrem
met de hand aan. Controleer of het
verklikkerlampje van de parkeerrem
op het instrumentenpaneel permanent
brandt.
Storing
Bij een storing in het systeem gaan deze
verklikkerlampjes branden. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats om het systeem te laten controleren.
* Volgens uitvoering.
Rijden
Page 101 of 340

99
2008_nl_Chap05_conduite_ed01-2015
Snelheidsbegrenzer
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat de
auto de door de bestuurder ingestelde
maximumsnelheid overschrijdt.
Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt,
heeft het dieper intrappen van het gaspedaal
geen effect.
Het inschakelen van de snelheidsbegrenzer
geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid
dient minimaal 30
km/h te bedragen.
Het uitschakelen van de snelheidsbegrenzer
geschiedt eveneens handmatig met de hendel.
Door het gaspedaal tot voorbij het zware punt
in te trappen, kan de ingestelde snelheid
tijdelijk worden overschreden.
Als het gaspedaal vervolgens geleidelijk weer
wordt losgelaten en de wagensnelheid onder
de ingestelde maximumsnelheid komt, wordt de
snelheidsbegrenzer weer geactiveerd.
Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer
moet de bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen en zijn
aandacht op het verkeer blijven vestigen. 1.
S
electeren van de snelheidsbegrenzerStuurkolomschakelaars
De informatie van de snelheidsbegrenzer
wordt weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
5.
Sn
elheidsbegrenzer in-/uitgeschakeld.
6.
S
nelheidsbegrenzer geselecteerd
7.
I
ngestelde snelheid
8.
O
pgeslagen snelheid geselecteerd.
Weergave op het display
De ingestelde maximumsnelheid blijft na het
afzetten van het contact opgeslagen in het
geheugen. 2.
V
erhogen van de ingestelde snelheid.
3.
V
erlagen van de ingestelde snelheid.
4.
In
-/uitschakelen van de snelheidsbegrenzer.
5
Rijden
Page 102 of 340

100
2008_nl_Chap05_conduite_ed01-2015
F Draai de knop 1 in de stand "LIMIT":
de snelheidsbegrenzer is geselecteerd,
maar nog niet ingeschakeld (PAUSE).
Er kan een snelheid worden ingesteld
zonder de begrenzer in te schakelen.
Programmeren
Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet
verhoogd.
Als het gaspedaal met kracht wordt ingetrapt, tot voorbij het zware
punt , wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld en gaat de ingestelde
snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als het
gaspedaal wordt losgelaten.
Uitschakelen van de
snelheidsbegrenzer
F Draai de knop 1 in de stand "0": de
selectie van de snelheidsbegrenzer wordt
ongedaan gemaakt. Op het display wordt
weer de kilometerteller weergegeven.
Storing
F Stel de snelheid in door op de toets 2 of 3 te drukken.
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 e n 3:
-
+
/- 1 km = kort indrukken,
-
+
/- 5 km = lang indrukken,
-
+
/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
Overschrijden van de ingestelde snelheid
F Weer inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de toets 4 .
F
I
nschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op de toets 4
.
F
U
itschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de
toets 4 : het uitschakelen wordt bevestigd op het display (PAUSE). In het geval van een storing in de
snelheidsbegrenzer wordt de ingestelde
snelheid gewist en knipperen de streepjes op
het display.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Bij een steile afdaling of bij het krachtig
intrappen van het gaspedaal kan de
snelheidsbegrenzer niet voorkomen
dat de ingestelde snelheid wordt
overschreden.
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
-
c
ontroleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
-
l
eg nooit meerdere matten op
elkaar.
Rijden
Page 103 of 340

101
2008_nl_Chap05_conduite_ed01-2015
Snelheidsregelaar
Met behulp van de snelheidsregelaar kan
de bestuurder met een constante ingestelde
snelheid rijden zonder gas te hoeven geven.
Het uitschakelen van de snelheidsregelaar
geschiedt handmatig met de hendel, door het
rem- of koppelingspedaal in te trappen of, uit
veiligheidsoverwegingen, door activering van
de "dynamische stabiliteitscontrole".
Door het gaspedaal in te trappen, kan
de ingestelde snelheid tijdelijk worden
overschreden.
Om weer terug te keren naar de ingestelde
snelheid is het voldoende het gaspedaal los te
laten.
Na het afzetten van het contact worden alle
ingestelde snelheden gewist. 1.
Sel
ecteren van de snelheidsregelaar.Stuurkolomschakelaars
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar
moet de bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen en
zijn aandacht op het verkeer blijven
vestigen.
De informatie van de snelheidsregelaar
wordt weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
5.
Sn
elheidsregelaar in-/uitgeschakeld.
6.
Sn
elheidsregelaar geselecteerd
7.
I
ngestelde snelheid
8.
S
electeren van een opgeslagen snelheid.
Weergave op het display
2. Verhogen van de ingestelde snelheid.
3. V erlagen van de ingestelde snelheid.
4.
I
n-/uitschakelen van de snelheidsregelaar.
Het inschakelen
van de snelheidsregelaar
geschiedt handmatig waarbij de wagensnelheid
minimaal 40
km/h dient te bedragen en:
-
d
e vierde versnelling moet zijn ingeschakeld
bij een handgeschakelde versnellingsbak,
-
d
e tweede versnelling moet zijn ingeschakeld
bij rijden in de handmatige stand bij een
elektronisch gestuurde versnellingsbak of
een automatische transmissie,
-
bij
een elektronisch gestuurde versnellingsbak
de stand A moet zijn geselecteerd en bij een
automatische transmissie de stand D moet
zijn geselecteerd.
5
Rijden
Page 104 of 340

102
2008_nl_Chap05_conduite_ed01-2015
F Draai de knop 1 in de stand "CRUISE" :
de snelheidsregelaar is geselecteerd,
maar nog niet ingeschakeld (PAUSE).
Programmeren
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 e n 3:
- + /- 1 km = kort indrukken,
-
+
/- 5 km = lang indrukken,
-
+
/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de ingestelde
snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als de
snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid. Let tijdens het gebruik van de
snelheidsregelaar op wanneer u de
snelheid met de toetsen instelt; dit kan
een plotselinge verandering van de
wagensnelheid veroorzaken.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op
gladde wegen of bij zeer druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen
dat de ingestelde snelheid wordt
overschreden.
Om te voorkomen dat de werking van
de pedalen wordt geblokkeerd:
-
c
ontroleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
-
g
ebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
Storing
Uitschakelen van de snelheidsregelaar
F Draai de knop 1 in de stand "0": de selectie van de
snelheidsregelaar wordt ongedaan gemaakt. Op het display wordt
weer de kilometerteller weergegeven.
Overschrijden van de ingestelde snelheid
F Stel de snelheid in door de wagensnelheid op het gewenste niveau te brengen en
vervolgens op de toets 2
o
f 3
t
e drukken.
F
U
itschakelen van de snelheidsregelaar: druk op de toets 4 : het
uitschakelen wordt bevestigd op het display (PAUSE).
F
W
eer inschakelen van de snelheidsregelaar: druk nogmaals op de
toets 4 . In het geval van een storing in de
snelheidsregelaar wordt de ingestelde snelheid
gewist en knipperen de streepjes op het
display. Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Rijden