Page 129 of 340

127
2008_nl_Chap06_visibilite_ed01-2015
Panoramadak
Openen
F Beweeg de schakelaar A naar achteren. Zodra u de schakelaar loslaat, houdt het
zonnescherm op te bewegen.
Elektrisch bedienbaar zonnescherm
Sluiten
F Beweeg de schakelaar A naar voren. Z odra u de schakelaar loslaat, houdt het
zonnescherm op te bewegen. Als er iets of iemand bekneld
raakt tijdens de beweging van
het zonnescherm, moet u de
bewegingsrichting van het scherm
omdraaien. Druk daartoe op de
desbetreffende schakelaar.
Wanneer de bestuurder het
zonnescherm bedient, moet hij er zeker
van zijn dat niemand het sluiten van het
zonnescherm kan hinderen.
De bestuurder moet ervoor zorgen dat
de passagiers het zonnescherm op de
juiste wijze gebruiken.
Let op kinderen in de auto wanneer u
het scherm bedient.
U hebt de beschikking over een panoramadak met regelbare sfeerverlichting en getint glas,
waardoor de lichtinval en het zicht in het interieur worden vergroot.
Voor een aangenaam thermisch comfort en om geluiden te dempen is het dak voorzien van een
elektrisch bedienbaar zonnescherm.
6
Zicht
Page 130 of 340

128
2008_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Richtingaanwijzers
F Links: duw de hendel helemaal omlaag.
F R echts: duw de hendel helemaal omhoog.
Drie keer knipperen
Beweeg de hendel iets omhoog of omlaag,
zonder het zware punt te passeren; de
desbetreffende richtingaanwijzers knipperen
vervolgens drie keer.
Wanneer de richtingaanwijzers na
meer dan 20
seconden nog niet zijn
uitgeschakeld, wordt bij een snelheid
van meer dan 60
km/h automatisch het
knippergeluid versterkt.
Alarmknipperlichten
F Druk deze knop in: de richtingaanwijzers knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als het
contact is afgezet.
Deze functie kunt u bij elke snelheid
gebruiken, maar komt vooral van pas bij
het wisselen van rijstrook op wegen met
meerdere rijstroken per rijbaan. Gebruik de alarmknipperlichten om het overige
verkeer te waarschuwen in het geval van file,
pech, slepen of een ongeval.
Automatisch inschakelen
van de alarmknipperlichten
Bij een noodstop worden de
alarmknipperlichten, afhankelijk van de mate
van remvertraging, automatisch ingeschakeld.
Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de
alarmknipperlichten uit.
F
U k
unt de alarmknipperlichten echter ook
uitschakelen door de knop in te drukken.
Veiligheid
Page 131 of 340
129
2008_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Claxon
F Druk op het middelste gedeelte van het stuur met bedieningstoetsen.
Systeem om uw medeweggebruikers met een
geluidssignaal te waarschuwen voor direct
g eva a r.
Beperk het gebruik van de claxon tot
de gevallen die zijn toegestaan volgens
de regelgeving van het land waar u zich
bevindt.
Urgence-oproep of
Assistance-oproep
Hiermee kunt u een noodoproep of
hulpoproep doen naar de hulpdiensten of de
desbetreffende PEUGEOT-helpdesk.
Raadpleeg de rubriek "Audio en telematica"
voor meer informatie over het gebruik van deze
voorziening.
7
Veiligheid
Page 132 of 340

130
2008_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Het bandenspanningscontrolesysteem
is niet meer dan een hulpmiddel,
hetgeen inhoudt dat de waakzaamheid
van de bestuurder niet door het
systeem kan worden vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand
de bandenspanning te controleren (ook
die van het reservewiel). Doe dit ook
voordat u een lange rit gaat maken.
Het rijden met een te lage
bandenspanning heeft een nadelige
invloed op het weggedrag en de remweg
van de auto en veroorzaakt vroegtijdige
bandenslijtage, vooral onder zware
omstandigheden (zware belading, hoge
snelheden, een lange rit).De voor uw auto voorgeschreven
bandenspanning vindt u op de sticker
met de bandenspanningen.
Zie de rubriek "Identificatie".
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn
(de auto staat langer dan een uur stil
of er is minder dan 10
km gereden met
een beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden
(bij warme banden) moet de
bandenspanning ten opzichte van de
op de sticker vermelde spanning met
0,3
bar worden verhoogd.
Het rijden met een te lage
bandenspanning veroorzaakt bovendien
een hoger brandstofverbruik.
Bandenspanningscontrolesysteem
Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
ver wisselen van een wiel moeten worden
gereset
.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is.
Veiligheid
Page 133 of 340

131
2008_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Waarschuwing te lage bandenspanning
U krijgt deze waarschuwing als dit
lampje blijft branden in combinatie
met een geluidssignaal en, volgens
uitvoering, een melding.
F
V
erminder onmiddellijk uw snelheid en
vermijd plotselinge stuurbewegingen en
krachtig remmen.
F
S
top zodra dit mogelijk is op een veilige
plaats.
Een te lage bandenspanning is niet
altijd aan de band te zien. Een visuele
controle is dus niet voldoende.
Controleer voordat u het systeem
gaat resetten of de spanning van
de vier banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto
en de voorschriften op de sticker met
de bandenspanningen is.
Het bandenspanningscontrolesysteem
geeft geen meldingen als de
bandenspanning bij het resetten onjuist
is.
De waarschuwing blijft actief tot het
systeem is gereset.
F
G ebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(volgens uitvoering),
of
F
c
ontroleer als u een compressor in de
auto hebt, bijvoorbeeld die van de set voor
tijdelijke bandenreparatie, de spanning van
de vier banden als deze zijn afgekoeld,
of
F
r
ijd voorzichtig verder als het niet mogelijk
is om deze controle onmiddellijk uit te
voeren.
Resetten
Elke keer nadat u een of meer banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen
van een of meer wielen, moet u het systeem
resetten.
Er is een sticker op de middenstijl aan de
bestuurderszijde aangebracht om u hierop
attent te maken.
7
Veiligheid
Page 134 of 340

132
2008_nl_Chap07_securite_ed01-2015
F Druk met aangezet contact en stilstaande auto gedurende
ongeveer drie seconden op deze
knop en laat de knop vervolgens
los; het resetten wordt bevestigd
door een geluidssignaal.
Het bandenspanningscontrolesysteem
werkt alleen betrouwbaar als bij het
resetten van het systeem de vier
banden de correcte spanning hebben.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset
te worden na het aanbrengen of
verwijderen van sneeuwkettingen. Controleer na werkzaamheden aan
het systeem altijd de spanning van
de vier banden en reset het systeem
vervolgens.
Storing
Als het waarschuwingslampje te lage
bandenspanning gaat knipperen en vervolgens
blijft branden in combinatie met het lampje
Service, wijst dit op een storing in het systeem.
In dat geval werkt de bandenspanningscontrole
mogelijk niet goed.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Het resetten van het systeem moet gebeuren
bij afgezet contact en stilstaande auto.
F
D
ruk op de toets MENU voor
toegang tot de verschillende
menu's.
F
S
electeer het menu " Rijden ".
F
D
ruk op " Initialisatie
bandenspanningscontrole ".
De nieuw opgeslagen drukwaarden
worden door het systeem beschouwd
als referentiewaarden.
Met touchscreen
F Bevestig het resetten door op de toets " Ja " te
drukken. Als het resetten is voltooid, klinkt een
geluidssignaal en wordt een melding weergegeven.
Zonder touchscreen
Veiligheid
Page 135 of 340

133
2008_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Elektronisch stabiliteitsprogramma dat de
volgende systemen omvat:
-
h
et antiblokkeersysteem (ABS) en de
elektronische remdrukregelaar (EBD),
-
d
e noodremassistentie (AFU),
-
d
e antislipregeling (ASR),
-
de
dynamische stabiliteitscontrole (ESP).
Elektronisch stabiliteitsprogramma
Begrippen
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(EBD)
Deze systemen zorgen tijdens het remmen
voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid
van uw auto en voor een betere controle in
bochten, vooral op een slecht of glad wegdek.
Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen
in het geval van een noodstop.
De EBD verdeelt de remdruk over de wielen.
Noodremassistentie (AFU)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen
de optimale remdruk sneller wordt bereikt,
zodat de remafstand kleiner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt ervoor
dat de benodigde bedieningskracht wordt
verminderd en de effectiviteit van het remmen
wordt vergroot.
Antislipregeling (ASR)
Dit systeem past de aandrijfkracht aan om
het doorspinnen van de wielen te voorkomen
via de remmen van de aangedreven wielen
en de motor. De ASR zorgt ook voor meer
koersstabiliteit bij het accelereren.
Dynamische stabiliteitscontrole
(ESP)
Dit systeem houdt de vier wielen in de gaten
en grijpt, als de koers van de auto afwijkt van
de door de bestuurder gewenste richting,
automatisch in via de remmen van een of
meerdere wielen en het motorkoppel om de
auto voor zover mogelijk weer in de juiste koers
te brengen.
7
Veiligheid
Page 136 of 340

134
2008_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Werking
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(REF)
Trap het rempedaal bij een noodstop
krachtig en volledig in en laat het
niet los. Zorg er bij vervanging van de wielen
(banden en velgen) voor dat wielen
worden gemonteerd die voor uw auto
zijn gehomologeerd.
De normale werking van het
antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn
door het trillen van het rempedaal.
Als dit lampje gaat branden in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display,
duidt dit op een storing in het ABS-
systeem, waardoor u tijdens het remmen de
controle over uw auto zou kunnen verliezen.
Als dit lampje gaat branden in
combinatie met het lampje STOP ,
een geluidssignaal en een melding
op het display, duidt dit op een
storing in de elektronische remdrukregelaar
waardoor u tijdens het remmen de controle
over uw auto zou kunnen verliezen.
Stop onmiddellijk.
Raadpleeg in beide gevallen het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Veiligheid