Page 209 of 329

Rijden en bediening207
achtersensoren van de geavan‐
ceerde parkeerhulp zijn geconsta‐
teerd.
Ook verschijnt 9 op de bovenste re‐
gel van het Info-Display met de waar‐ schuwing om de omgeving van de
auto te controleren.
Deactivering De camera wordt gedeactiveerd wan‐ neer een bepaalde snelheid vooruit
wordt overschreden of als de achter‐
uitversnelling gedurende ong.
10 seconden niet is ingeschakeld.
U kunt de achteruitkijkcamera in het
menu Persoonlijke instellingen op het
Colour-Info-Display in- of uitschake‐
len.
Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen , I Voertuig op het Colour-
Info-Display.
Colour-Info-Display 3 121.
Persoonlijke instellingen 3 125.
Storing
Storingsmeldingen worden weerge‐
geven met een 9 op de bovenste re‐
gel van het Info-Display.De achteruitkijkcamera werkt moge‐
lijkerwijs niet goed:
■ in een donkere omgeving,
■ als de zon of koplampen van an‐ dere auto's direct in de lens van decamera schijnen,
■ als de cameralens door ijs, sneeuw, modder of iets anders is
vervuild. Reinig de lens, spoel deze
af met water en wrijf na met een
zachte doek,
■ de achterklep niet goed gesloten is,
■ de auto een aanhangwagen trekt,
■ de auto een aanrijding aan de ach‐
terzijde heeft gehad,
■ bij extreme temperatuurwisselin‐ gen.
Waarschuwing kruisend verkeer achter
Naast de achteruitkijkcamera 3 205
waarschuwt de waarschuwing krui‐
send verkeer achter bij het achteruit
rijden voor kruisend verkeer van links of rechts. Bij het herkennen van krui‐send verkeer na activeren van de
achteruitkijkcamera, verschijnt er op
het Colour-Info-Display een gevaren‐
driehoek met een pijltje K dat de
richting van het verkeer aangeeft.
Verder klinken er drie pieptonen uit de luidspreker aan de betreffende kant.
De radarafstandssensoren zitten aan
de zijkant in de achterbumper.
9 Waarschuwing
De waarschuwing kruisend ver‐
keer achter vervangt niet het kij‐
ken door de bestuurder. Let op:
Page 210 of 329

208Rijden en bedieningobjecten buiten het bereik van de
sensoren, bijv. onder de bumper
of onder de auto, worden niet
weergegeven.
Voetgangers, kinderen of dieren
worden niet gedetecteerd.
Rijd nooit achteruit als u alleen op het Info-Display hebt gekeken.
Controleer eerst de omgeving aan
de achterzijde en rondom de auto
voordat u achteruit rijdt.
Activering
De waarschuwing kruisend verkeer
achter wordt bij het inschakelen van
de achteruitversnelling automatisch
samen met de achteruitkijkcamera
geactiveerd.
Detectiezones
De systeemsensoren bestrijken een
zone van ongeveer 20 meter links of
rechts achter de auto.
Deactivering
De waarschuwing kruisend verkeer
achter wordt gedeactiveerd bij het
overschrijden van een bepaalde snel‐ heid voorwaarts of als de achteruit‐
versnelling gedurende ongeveer
10 seconden niet wordt ingeschakeld.
U kunt de waarschuwing voor krui‐
send verkeer achter in het menu Per‐ soonlijke instellingen op het Colour-
Info-Display in- of uitschakelen.
Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen , I Voertuig op het Colour-
Info-Display.
Colour-Info-Display 3 121.
Persoonlijke instellingen 3 125.
Storing
Het systeem werkt wellicht niet goed wanneer:
■ als sensoren door ijs, sneeuw, modder of iets anders bedekt zijn.
■ de auto een aanhangwagen trekt,
■ de auto een aanrijding aan de ach‐
terzijde heeft gehad,
■ bij extreme temperatuurwisselin‐ gen.
Verkeersbordherkenning WerkingHet verkeersbordherkenningssys‐
teem herkent bepaalde borden via
een frontcamera en toont deze in het
Driver Information Center.
Page 211 of 329

Rijden en bediening209
Verkeersborden die worden herkend,zijn:
Verkeersborden met beperkingen en
geen doorgang ■ maximumsnelheid
■ inhaalverbod
■ einde maximumsnelheid
■ einde inhaalverbodBewegwijzering
begin en eind van:
■ snelwegen
■ A-wegen
■ speelstratenOnderborden ■ bijkomende hints bij verkeersbor‐ den
■ verbod op aanhanger trekken
■ waarschuwing bij nat wegdek■ waarschuwing bij ijzel
■ richtingspijlen
Snelheidsbeperkingsborden worden
in het Driver Information Center ge‐
toond tot het volgende snelheidsbe‐ perkingsbord of het einde van de
snelheidsbeperking wordt gedetec‐
teerd, of totdat een bepaalde time-out
van het verkeersbord is verstreken.
In het display zijn combinaties van
meerdere borden mogelijk.
Een uitroepteken in een kader bete‐
kent dat er een onderbord werd ge‐
detecteerd dat niet door het systeem
kan worden herkend.
Het systeem is actief tot een snelheid
van 200 km/u, afhankelijk van de
lichtomstandigheden. 's Nachts is het systeem actief tot een snelheid van
160 km/u.
Zodra de snelheid onder 55 km/u
komt, wordt het display gereset en
wordt de inhoud van de pagina met
verkeersborden gewist, bijv. bij het
betreden van een stadsgebied. De
volgende herkende snelheidsindica‐
tie zal worden weergegeven.
Displayweergave
Verkeersborden worden weergege‐
ven op de pagina
Verkeersbordherkenning op het Dri‐
ver Information Center.
Page 212 of 329
210Rijden en bediening
Selecteer op het Baselevel-display
Instellingen X met de toets Menu
en selecteer de optie
Verkeersbordherkenning via het stel‐
wiel op de richtingaanwijzer 3 113.Selecteer op een Midlevel- en Uple‐
vel-display het menu Info met de
knoppen rechts op het stuurwiel en druk op P om
Verkeersbordherkenning te selecte‐
ren 3 113.
Wanneer u een andere functie op het Driver Information Cent er-menu hebt
gekozen en u daarna weer de pagina Verkeersbordherkenning kiest, wordt
het laatst herkende verkeersbord ge‐
toond.
Na het wissen van de verkeersbor‐
denpagina door het systeem ver‐
schijnt het volgende symbool:
De inhoud van de pagina met ver‐
keersborden wordt ook teruggezet
wanneer u onderweg de knop
SET/CLR op de richtingaanwijzer‐
hendel of 9 rechts op het stuurwiel
langer indrukt.
Page 213 of 329

Rijden en bediening211
Pop-upfunctieMaximumsnelheden en inhaalverbo‐
den verschijnen als pop-up op elke
pagina van het Driver Information
Center.
De popup-functie kan worden uitge‐
zet op de verkeersbordenpagina door op de knop SET/CLR van de rich‐
tingaanwijzerhendel of de knop 9 op
het stuurwiel te drukken.
Illustratie toont Baselevel-DIC.
Illustratie toont Midlevel- of Uplevel-
DIC.
Selecteer wanneer de pagina Instel‐ lingen verschijnt Uit of stel waarschu‐
wingen I in om de pop-upfunctie te
deactiveren. Activeer deze weer door Aan of waarschuwingen J te selec‐
teren.
Wanneer u het contact aanzet, wordt
de pop-upfunctie uitgeschakeld.
Het pop-upvenster wordt gedurende
ca. 8 seconden in het Driver Informa‐
tion Center weergegeven.
Storing
De verkeersbordherkenning werkt
eventueel niet goed wanneer:
■ de voorruit ter hoogte van de front‐ camera niet schoon is
■ verkeersborden geheel of gedeel‐ telijk bedekt zijn of lastig waar‐neembaar zijn
■ de omgevingsomstandigheden on‐ gunstig zijn, bijv. harde regen,
sneeuw, direct zonlicht of schadu‐
wen. In dat geval verschijnt Geen
verkeersbordherk. door het weer op het display
Page 214 of 329

212Rijden en bediening
■ de verkeersborden incorrect ge‐monteerd of beschadigd zijn
■ verkeersborden voldoen niet aan de Conventie van Venetië over ver‐keersborden (Wiener Übereinkom‐men über Straßenverkehrszei‐chen)Voorzichtig
Het systeem is bedoeld om de be‐ stuurder binnen een vast snel‐
heidsbereik te helpen bij de waar‐
neming van bepaalde verkeers‐
borden. Negeer geen verkeers‐
borden die het systeem niet weer‐
geeft.
Het systeem herkent geen andere
verkeersborden dan de conventi‐
onele versies die een maximum‐
snelheid aangeven of beëindigen.
Laat u door dit speciale systeem
niet verleiden tot een roekeloze rij‐ stijl.
Pas uw snelheid altijd aan de staat
van het wegdek aan.
De hulpsystemen ontnemen de
bestuurder niet zijn verantwoorde‐ lijkheid voor het besturen van de
auto.
Lane Departure Warning
Het Lane Departure Warning-sys‐
teem houdt via een frontcamera de
belijning in het oog van de rijstrook
waarop u rijdt. Het systeem herkent
veranderingen van rijstrook en waar‐
schuwt u met visuele en akoestische
signalen wanneer u onbedoeld van
rijstrook verandert.
De criteria voor een onbedoelde ver‐
andering van rijstrook zijn:
■ geen gebruik van de richtingaan‐ wijzers
■ geen gebruik van het rempedaal ■ geen gebruik van het gaspedaal of snelheidsverhoging
■ geen actieve stuurbeweging
Wanneer de bestuurder actief is,
waarschuwt het systeem niet.
Activering
U activeert het Lane Departure War‐
ning System door de toets ) in te
drukken. De brandende LED in de
toets geeft aan dat het systeem is in‐
geschakeld. Wanneer de controle‐ lamp ) in de instrumentengroep
groen brandt, is het systeem klaar
voor gebruik.
Het systeem werkt alleen bij snelhe‐
den van meer dan 56 km/u en wan‐ neer een wegbelijning aanwezig is.
Page 215 of 329

Rijden en bediening213
Wanneer het systeem een onbe‐
doelde verandering van rijstrook her‐
kent, dan wordt de controlelamp )
geel en knippert deze. Tegelijkertijd
hoort u een geluidssignaal.
Deactivering
U deactiveert het systeem door de
toets ) in te drukken: de LED in de
knop gaat dan uit.
Bij snelheden van minder dan
56 km/u werkt het systeem niet.
Storing
Het Lane Departure Warning-sys‐ teem werkt mogelijkerwijs niet goed
wanneer:
■ de voorruit niet schoon is
■ de omgevingsomstandigheden on‐ gunstig zijn, bijv. harde regen,
sneeuw, direct zonlicht of schadu‐
wen
Het systeem werkt niet als geen weg‐ belijning wordt gedetecteerd.Brandstof
Brandstof voor
benzinemotoren Gebruik uitsluitend ongelode brand‐
stof die voldoet aan de Europese
norm EN 228 of E DIN 51626-1 of
gelijkwaardig.
Uw motor is geschikt voor E10 brand‐
stof die aan deze normen voldoet.
E10 brandstof bevat maximaal 10 %
bioethanol.
Brandstof met het aanbevolen oc‐ taangetal gebruiken 3 283. Het ge‐
bruik van brandstof met een te laag
octaangetal resulteert mogelijk in een
lager motorvermogen en motorkop‐
pel en kan een lichte stijging van het
brandstofverbruik tot gevolg hebben.Voorzichtig
Gebruik geen brandstof of brand‐
stofadditieven die metalen be‐
standdelen bevatten, zoals addi‐
tieven op mangaanbasis. Dat kan
motorschade veroorzaken.
Page 216 of 329

214Rijden en bedieningVoorzichtig
Gebruik van brandstof die niet vol‐doet aan EN 228 of E DIN 51626-1
of soortgelijk, kan leiden tot neer‐ slag of motorschade en kan vaninvloed zijn op de garantie.
Voorzichtig
Het gebruik van brandstof met een te laag octaangetal kan ongecon‐
troleerde verbranding en daarmee
motorschade tot gevolg hebben.
Brandstof voor
dieselmotoren Alleen loodvrije dieselbrandstof ge‐
bruiken die voldoet aan EN 590.
In landen buiten de Europese Unie
Euro dieselbrandstof met een zwa‐ velgehalte van minder 50 ppm gebrui‐ ken.
Voorzichtig
Gebruik van brandstof die niet vol‐ doet aan EN 590 of soortgelijk,kan leiden tot een verminderd mo‐ torvermogen, meer slijtage of mo‐
torschade en kan van invloed zijn
op de garantie.
Gebruik geen scheepsdieseloliën,
lichte stookoliën, Aquazole en soort‐
gelijke diesel-water emulsies. Het is
niet toegestaan om dieseloliën aan te lengen met brandstoffen voor benzi‐nemotoren.
Brandstof voor rijden op
LPG Vloeibaar gas staat bekend als LPG
(Liquefied Petroleum Gas ofwel vloei‐
baar petroleumgas) of onder de
Franse naam GPL (Gaz de Pétrole
Liquéfié). LPG staat ook bekend als
autogas.
LPG bestaat voornamelijk uit propaan
en butaan. Het octaangetal ligt tussen 105 en 115, afhankelijk van de pro‐
paanverhouding. LPG wordt vloei‐
baar opgeslagen bij een druk van 5 -
10 bar.
Het kookpunt hangt af van de druk en
mengverhouding. Bij omgevingsdruk
ligt deze tussen -42 °C (zuiver pro‐
paan) en -0,5 °C (zuiver butaan).Voorzichtig
Het systeem werkt bij een omge‐
vingstemperatuur van ong. -8 °C
tot 100 °C.
De volledige werking van het LPG-
systeem kan alleen worden gegaran‐ deerd met vloeibaar gas dat aan de
minimale eisen van DIN EN 589 vol‐
doet.