Page 16 of 329
14Kort en bondigWis-/wasinstallatieVoorruitwissers2=snel1=langzaamP=intervalwissen of automatisch
wissen met regensensor§=uit
Hendel omlaag duwen om wissers
één slag te laten maken wanneer de
voorruitwisser uitgeschakeld is.
Voorruitwisser 3 89, wisserblad
vervangen 3 234.
Voorruit- en koplampsproeiers
Hendel naar u toe trekken.
Voorruitsproeiers en koplampsproei‐
ers 3 89, sproeiervloeistof 3 231.
Achterruitwisser
Druk de wipschakelaar in om de ach‐
terruitwisser aan te zetten:
schakelaar
boven=continue werkingschakelaar
onder=onderbroken wer‐
kingmiddenstand=uit
Page 35 of 329

Sleutels, portieren en ruiten33
de functie gedeactiveerd. In dat gevalmoet u de achterklep met de hand
openen of sluiten.
De elektrische achterklep heeft be‐
knellingssensoren langs de zijran‐
den. Herkennen deze sensoren een
obstakel tussen de achterklep en de
carrosserie, dan opent de achterklep
tot u deze weer activeert of handma‐ tig sluit.
De beveiligingsfunctie wordt kenbaar
gemaakt door een geluidssignaal.
Verwijder alle obstakels voordat u
verdergaat met de elektrische bedie‐
ning.
Als het voertuig in de fabriek is uitge‐
rust met een trekhaak en er een aan‐
hanger elektrisch wordt aangesloten,
kan de elektrische achterklep uitslui‐
tend worden geopend met de tip‐
toetsschakelaar of gesloten met toets
G in de geopende achterklep. Zorg
ervoor dat er geen obstakels in het
bewegingsgebied staan.Algemene tips voor de
achterklepbediening9 Gevaar
Niet met een geopende of op een
kier staande achterklep rijden,
bijv. bij het vervoer van omvang‐
rijke bagage, omdat er dan giftige, onzichtbare en reukloze uitlaat‐
gassen de auto kunnen binnen‐
dringen. Hierdoor kunt u bewuste‐ loos raken en zelfs sterven.
Voorzichtig
Voordat u de achterklep opent,
moet u belemmeringgen in de
hoogte controleren, zoals een ga‐
ragedeur, om schade aan de ach‐ terklep te voorkomen. Controleer
altijd de plaats boven en achter de achterklep.
Let op
Elektrische achterklep: Als het ope‐ ningsmechanisme van de open ach‐
terklep druk verliest, zakt de achter‐
klep iets en wordt dan gestopt door
het systeem. Vervolgens wordt de
achterklep elektrisch geopend en
gesloten. Hierbij knipperen de ach‐ terlichten en klinkt er een geluidssig‐
naal. Na het sluiten mag de achter‐
klep niet worden bediend totdat
deze door een werkplaats nageke‐
ken is.
Let op
De elektrische achterklep wordt ge‐
deactiveerd wanneer de accu bijna
ontladen is. In dat geval kunt u de
achterklep zelfs niet met de hand be‐ dienen.
Let op
Wanneer de elektrische achterklep
niet werkt en alle portieren ontgren‐ deld zijn, kunt u de achterklep alleen
met de hand bedienen. In dit geval kost het aanzienlijk meer moeite om de achterklep met de hand te sluiten.
Let op
Afhankelijk van het gewicht van
eventueel gemonteerde accessoi‐ res blijft de achterklep mogelijk niet
in geopende stand staan.
Page 37 of 329

Sleutels, portieren en ruiten35
■ Handzender of elektronische sleu‐tel: rechtstreeks door e twee keer
binnen 5 seconden in te drukken.
■ Elektronisch sleutelsysteem met in‐
geschakelde passieve vergrende‐ ling: werkt kort na passieve ver‐grendeling.
Let op
Wijzigingen in het interieur, zoals het aanbrengen van stoelhoezen en het
openen van de ruiten of het zonne‐
dak, zijn mogelijk van invloed op de
interieurbewaking.
Inschakelen zonder interieur- en
hellingshoekbewaking
Schakel de bewaking van het interi‐
eur en de hellingshoek van de auto uit
als u dieren in de auto achterlaat, om te voorkomen dat hoge ultrasone to‐
nen of bewegingen het alarm active‐
ren. Schakel ze ook uit wanneer de
auto op een veerboot of een trein
staat.
1. Sluit de achterklep, de motorkap, de ruiten en het zonnedak.
2. Druk op toets o. De LED in toets
o brandt maximaal 10 minuten.
3. Portieren sluiten.
4. Diefstalalarmsysteem inschake‐ len.
Het statusbericht verschijnt in het Dri‐
ver Information Center.
Status-LED
De status-LED is geïntegreerd in de
sensor boven op het instrumentenpa‐
neel.
Page 42 of 329

40Sleutels, portieren en ruitenAutomatische dimfunctie
Verblinding door achterliggers 's
nachts wordt automatisch tegenge‐
gaan door de binnenspiegel te dim‐
men.
Ruiten
Voorruit
Warmtereflecterende voorruit
De warmtereflecterende voorruit
heeft een coating die zonnestralen
weerkaatst. Ook kunnen gegevens‐ signalen, bijv. van tolstations, worden
weerkaatst.
De gemarkeerde gebieden op de
voorruit zijn niet bedekt met de coa‐
ting. Apparaten voor het registreren
van elektronische gegevens en beta‐ ling van gelden moeten op deze plek‐
ken worden bevestigd. Anders is het
mogelijk dat gegevens over ongeval‐
len niet worden geregistreerd.
Voorruitstickers Plak geen stickers, zoals bijvoorbeeld tolvignetten, rondom de binnenspie‐
gel op de voorruit. Anders kunnen de
detectiezone van de sensor en het
zichtveld van de camera in de spie‐
gelbehuizing kleiner worden.
Elektrisch bediende ruiten9 Waarschuwing
Wees voorzichtig bij het gebruik
van de elektrische ruitbediening.
Er bestaat verwondingsgevaar,
met name voor kinderen.
Als er achterin kinderen zitten,
moet u de kinderbeveiliging van
de elektrische ruitbediening in‐
schakelen.
Page 87 of 329

Opbergen85
Open alle portieren.
De bevestigingspunten zitten aan weerskanten in de portieropeningen.
Maak de kap van elk bevestigings‐
punt los en zet de dakdrager vast met
de bijgeleverde bouten.
Sports Tourer, Country Tourer met
dakreling
Ter bevestiging van het dakdrager‐
systeem de montagepennen in de op
de afbeelding weergegeven openin‐
gen steken.
Beladingsinformatie
■ Zware voorwerpen in de bagage‐ ruimte tegen de rugleuningen leg‐
gen. Zorg dat de rugleuningen
goed vastklikken. D.w.z. dat de
rode merktekens dichtbij de ont‐
grendelingshendel aan de zijkant
mogen niet meer zichtbaar mogen
zijn. Bij stapelbare voorwerpen de
zwaarste voorwerpen onderop leg‐
gen.
■ Voorwerpen met spanbanden aan de sjorogen vastzetten 3 78.
■ Losse voorwerpen in de bagage‐
ruimte vastzetten om glijden tegen
te gaan.
■ Bij het vervoeren van voorwerpen in de bagageruimte mogen de rug‐
leuningen van de achterbank niet
schuin naar voren geklapt zijn.
■ Bagage niet boven de rugleuningen
laten uitsteken.
■ Leg niets op de bagageruimte- afdekking of op het instrumenten‐paneel en dek de sensor boven ophet instrumentenpaneel niet af.
■ De bagage mag de bediening van pedalen, handrem, schakelhendel
en de bewegingsvrijheid van de be‐ stuurder niet belemmeren. Geen
losse voorwerpen in het interieur leggen.
■ Niet met een geopende achterklep rijden.
Page 91 of 329
Instrumenten en bedieningsorganen89Wis-/wasinstallatie voorruit
Voorruitwissers2=snel1=langzaamP=intervalwissen§=uit
Hendel omlaag duwen om wissers
één slag te laten maken wanneer de
voorruitwisser uitgeschakeld is.
Niet inschakelen wanneer de voorruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Instelbaar wisinterval
Wisserhendel in stand P.
Draai aan het stelwiel om het gewen‐
ste wisinterval in te stellen:
kort interval=draai het stelwiel
omhooglang interval=draai het stelwiel
omlaagAutomatische wisfunctie met
regensensorP=automatische wisfunctie met re‐
gensensor
De regensensor registreert de hoe‐
veelheid neerslag op de voorruit en
stuurt automatisch de wissnelheid
van de voorruitwisser aan.
Page 92 of 329
90Instrumenten en bedieningsorganen
Instelbare gevoeligheid van de
regensensor
Draai aan het stelwiel om de gevoe‐
ligheid in te stellen:
lage gevoelig‐
heid=draai het stelwiel
omlaaghoge gevoelig‐
heid=draai het stelwiel
omhoog
Sensor vrijhouden van stof, vuil en ijs.
Regensensorfunctie kan worden ge‐
activeerd of gedeactiveerd in de Per‐
soonlijke instellingen.
Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen , I Voertuig op het Colour-
Info-Display.
Colour-Info-Display 3 121.
Persoonlijke instellingen 3 125.
Voorruit- en koplampsproeiers
Hendel naar u toe trekken. Er wordt
sproeiervloeistof op de voorruit ge‐
spoten en de ruitenwisser maakt een
paar slagen.
Als de koplampen branden, wordt er
ook sproeiervloeistof op de koplam‐
pen gesproeid als u lang genoeg aan
de hendel trekt. Daarna kan het was‐ systeem van de koplampen niet wor‐
den gebruikt gedurende 5 wascycli of
tot de motor of de koplampen uit- en
opnieuw werden aangezet.
Page 111 of 329

Instrumenten en bedieningsorganen109
het ABS-systeem. Het remsysteem
blijft normaal werken, maar zonder
ABS-regeling.
Antiblokkeersysteem 3 172.
Opschakelen [ erschijnt als een symbool op het
Driver Information Center wanneer opschakelen onwille van een zuinig
verbruik wordt aanbevolen.
Bij sommige versies verschijnt de in‐
geschakelde versnelling als volledige
pagina op het Driver Information Cen‐
ter 3 113.
Schakelen
R of S met het nummer van de naas‐
thogere of -lagere versnelling ver‐
schijnt, wanneer op- of terugschake‐
len wordt aanbevolen.
Variabele
stuurbekrachtiging c brandt geel.Storing in het variabele stuurbekrach‐
tigingssysteem. Hierdoor kan de auto zwaarder of lichter gaan sturen. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Afstand tot voorligger E geeft de ingestelde afstand tot
voorligger van de adaptieve cruise control of de waarschuwingstijdge‐
voeligheid van de frontaanrijdings‐
waarschuwing door middel van ge‐
vulde afstandsbalken aan.
Adaptieve cruise control 3 183.
Frontaanrijdingswaarschuwing
3 191.
Lane Departure Warning
) brandt groen of knippert geel.
Brandt groen
Het systeem wordt ingeschakeld en is gebruiksklaar.
Knippert geel
Het systeem herkent een onbedoelde
verandering van rijstrook.Ultrasoonparkeerhulp
r brandt geel.
Storing in het systeem
of
Storing door vervuilde of met sneeuw of ijs bedekte sensoren
of
Storingen door externe bronnen van
ultrasoon geluid. Als de storingsbron
wordt verwijderd, dan werkt het sys‐
teem weer normaal.
Oorzaak van de systeemstoring on‐
middellijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Ultrasoonparkeerhulp 3 197.
Elektronische
stabiliteitsregeling uit n brandt geel.
Het systeem is gedeactiveerd.