Page 185 of 329

Rijden en bediening183
Door via de knop m de cruise control
of adaptieve cruise control te active‐ ren of door het contact uit te schake‐
len wordt de snelheidsbegrenzer ook
gedeactiveerd en de opgeslagen
snelheid gewist.
Adaptieve cruise control
Adaptieve cruise control (ACC) is een
verbetering van de traditionele cruise
control, en biedt als aanvullende
functie het aanhouden van een be‐
paalde afstand tot de voorligger.
Adaptieve cruise control verlaagt au‐
tomatisch de snelheid van de auto als deze een langzamer rijdende auto
nadert. Vervolgens wordt de rijsnel‐
heid op de geselecteerde volgafstand aangepast aan die van de voorligger.De rijsnelheid neemt toe of af met die
van de voorligger, maar zal de inge‐
stelde snelheid niet overschrijden. De cruise control kan beperkt remmen,met geactiveerde remlichten.
De adaptieve cruise control kan snel‐
heden van meer dan ongeveer
25 km/u opslaan en handhaven. Bij
het volgen van een voorligger meteen lagere snelheid dan 25 km/u
wordt de lagere snelheid ingesteld.
Bij auto's met een automatische ver‐
snellingsbak remt het systeem af tot‐
dat de auto stilstaat.
De adaptieve cruise control gebruikt
een radarsensor voor de detectie van
voorliggers. Als er zich geen voertuig
voor u bevindt, zal de adaptieve
cruise control zich als een traditionele
cruise control gedragen.
Om veiligheidsredenen kan het sys‐
teem pas worden ingeschakeld nadat het rempedaal of het koppelingspe‐
daal eenmaal is ingetrapt na het in‐
schakelen van het contact.
De adaptieve cruise control is voor‐
namelijk bedoeld voor gebruik op lange rechte wegen, zoals snelwegen of provinciale wegen met een regel‐
matige verkeersstroom. Het systeem
niet inschakelen als het aanhouden
van een constante snelheid onver‐
standig is.
Controlelamp A 3 112, m 3 112, C
3 112.9 Waarschuwing
Bij het rijden met de adaptieve
cruise control dient de bestuurder
altijd zijn of haar volledige aan‐
dacht bij het verkeer te houden.
De bestuurder behoudt de volle‐
dige controle over de auto omdat
rempedaal, gaspedaal en de on‐
derbrekingsschakelaar voorrang
hebben op de adaptieve cruise
control.
Page 186 of 329

184Rijden en bediening
Inschakelen
Druk op de knop C om de adaptieve
cruise control te activeren. De contro‐
lelamp m of C op de instrumenten‐
groep brandt wit.
Activeren door het instellen van de snelheid De adaptieve cruise controle kan wor‐
den geactiveerd bij snelheden tussen de 25 km/u en 180 km/u.
Accelereer tot de gewenste snelheid
en draai het stelwiel naar SET/-, de
huidige snelheid wordt opgeslagen
en vastgehouden. De controlelamp
m of C op de instrumentengroep
brandt groen.
Het symbool voor de adaptieve cruise
control, de instelling voor afstand tot
voorligger en de ingestelde snelheid
worden weergegeven op het Driver
Information Center.
U kunt het gaspedaal loslaten. De
adaptieve cruise control blijft inge‐
schakeld tijdens het schakelen.
Ingestelde snelheid
overschrijden
Het blijft altijd mogelijk om harder dan de ingestelde snelheid te rijden door
het gaspedaal in te trappen. Als het
gaspedaal wordt losgelaten, keert de
auto terug naar de gewenste afstand
als er een voorligger is die langzamer
rijdt. Is dit niet het geval, dan keert het systeem terug naar de opgeslagen
snelheid.
Na activering van het systeem ver‐
traagt of remt de adaptieve cruise
control als een voorligger met een la‐
gere snelheid wordt gedetecteerd, of
als de afstand tot de voorligger kleiner
is dan gewenst.9 Waarschuwing
Als de bestuurder de snelheid op‐
voert, deactiveert het systeem het remmen. Dit wordt aangegeven
als een pop-upwaarschuwing in
het Driver Information Center.
Snelheid verhogen
Houd, terwijl de adaptieve cruise con‐
trol geactiveerd is, het stelwiel naar
RES/+ gedraaid: de snelheid wordt dan continu met grote stappen ver‐
hoogd. Of draai het stelwiel meerdere malen kort naar RES/+: de snelheid
wordt dan met kleine stappen ver‐
hoogd.
Page 187 of 329

Rijden en bediening185
Als de auto met geactiveerde adap‐
tieve cruise control veel harder rijdt
dan de gewenste snelheid, bijv. nadat
het gaspedaal is ingetrapt, dan kan de huidige snelheid worden opgesla‐ gen en aangehouden door het stel‐
wiel naar SET/- te draaien.
Snelheid verlagen
Houd, terwijl de adaptieve cruise con‐ trol geactiveerd is, het stelwiel naar
SET/- gedraaid: de snelheid wordt
dan continu met grote stappen ver‐
laagd. Of draai het stelwiel meerdere
malen kort naar SET/-: de snelheid
wordt dan met kleine stappen ver‐
laagd.
Als de auto met geactiveerde adap‐
tieve cruise control veel langzamer
rijdt dan de gewenste snelheid, bijv.
vanwege een langzame voorligger,
dan kan de huidige snelheid worden
opgeslagen en aangehouden door
het stelwiel naar SET/- te draaien.Opgeslagen snelheid hervatten
Als het systeem ingeschakeld, maar
niet geactiveerd is, het stelwiel naar
RES/+ draaien bij een snelheid hoger
dan 25 km/u om de opgeslagen snel‐
heid te hervatten.
Adaptieve cruise control met volledig snelheidsbereik bij
auto's met automatische
versnellingsbak Bij de adaptieve cruise control metvolledig snelheidsbereik wordt een
volgafstand achter een gedetec‐
teerde voorligger aangehouden en
zal uw auto afremmen totdat het stil‐
staat achter dit voertuig.
Wanneer de voorligger binnen twee
minuten wegrijdt, draait u het stelwiel
naar RES/+ of trapt u het gaspedaal
in tot een snelheid van 10 km/u om de adaptieve cruise control met volledigsnelheidsbereik weer in te schakelen.
Als de stilstaande voorligger begint te
rijden en de adaptieve cruise control
met volledig snelheidsbereik niet is
ingeschakeld, zal de groene contro‐
lelamp Voorligger gedetecteerd Aknipperen en zal een waarschuwings‐
zoemer te horen zijn om aan te geven
dat de voorligger wegrijdt.
Wanneer de voorligger langer dan
twee minuten stilstaat, zal de elektri‐
sche handrem automatisch worden
ingeschakeld. De adaptieve cruise
control met volledig snelheidsbereik
wordt dan gedeactiveerd. In dat geval trapt u gewoon het gaspedaal in om
weg te rijden. Draai, zodra de snel‐
heid boven de 10 km/u ligt, het stel‐
wiel naar RES/+ om de adaptieve
cruise control met volledig snelheids‐ bereik weer in te schakelen.9 Waarschuwing
Wanneer de adaptieve cruise con‐
trol met volledig snelheidsbereik
wordt gedeactiveerd of geannu‐
leerd, zorgt het systeem er niet
langer voor dat de auto stil blijft
staan, waardoor de auto kan gaan rijden. Wees er altijd op voorbereid
Page 188 of 329

186Rijden en bedieningdat u zelf de rem moet intrappen
om ervoor te zorgen dat de auto
stil blijft staan.
Verlaat de auto niet als deze tot
stilstand is gebracht door de adap‐ tieve cruise control met volledig
snelheidsbereik. Zet de keuze‐
hendel altijd in de parkeerstand P
en schakel het contact uit voordat
u de auto verlaat.
Afstand tot voorligger instellen
Als de adaptieve cruise control een
voorligger met een lagere snelheid
constateert, zal deze de rijsnelheid
aanpassen om de geselecteerde af‐
stand tot de voorligger te behouden.
De afstand tot de voorligger kan op
kort, gemiddeld en ver worden inge‐ steld.Druk op de knop E, de huidige in‐
stelling verschijnt op het Driver Infor‐
mation Center. Druk opnieuw op E
om de afstand tot voorligger te wijzi‐
gen. De instelling verschijnt ook op
het Driver Information Center.De geselecteerde afstand tot voorlig‐
ger wordt aangegeven via de af‐
standsbalken in de adaptieve cruise
control-pagina.
Let op: de instelling voor afstand tot
voorligger wordt gedeeld met de ge‐ voeligheid van het alarm van de fron‐ taanrijdingswaarschuwing 3 191.
Voorbeeld: Als stand 3 (ver) is gese‐ lecteerd, wordt de bestuurder snellergewaarschuwd voor een mogelijke
aanrijding, ook als de adaptieve
cruise control niet geactiveerd of in‐
geschakeld is.
Page 189 of 329

Rijden en bediening1879Waarschuwing
De bestuurder aanvaardt de volle
verantwoordelijkheid voor het be‐
waren van een veilige onderlinge
afstand bij de betreffende ver‐
keers-, weers- en zichtomstandig‐ heden. Indien de situatie zulks
vereist, moet de afstand tot voor‐
ligger worden aangepast of het
systeem worden uitgeschakeld.
Detectie van voorligger
Het controlelampje voorligger gede‐
tecteerd A verschijnt wanneer het
systeem een voorligger heeft gede‐
tecteerd.
Frontaanrijdingswaarschuwing
3 191.
Als dit symbool niet verschijnt of
slechts korte tijd oplicht, zal de adap‐ tieve cruise control niet reageren op
voorliggers.
Deactivering De bestuurder deactiveert de adap‐tieve cruise control door:
■ de knop y in te drukken,
■ te remmen,
■ het koppelingspedaal langer dan vier seconden ingedrukt te houden,
■ de keuzehendel van de automati‐ sche transmissien naar N te zetten.
Het systeem wordt ook automatisch
gedeactiveerd als:
■ de rijsnelheid boven 190 km/u of onder 15 km/u komt (bij auto's metautomatische versnellingsbak
wordt afgeremd tot stilstand, zon‐
der binnen twee minuten te deacti‐
veren),
■ het Traction Control-systeem werkt,
■ de elektronische stabiliteitsregeling
werkt,■ er gedurende een aantal minuten geen ander verkeer of object langs
de weg wordt aangetroffen. In dit
geval zijn er geen radarecho's en
kan de sensor melden dat deze ver‐ vuild is,
■ het preventief remsysteem in wer‐ king treedt,
■ de radarsensor vervuild is door ijs of waterfilm,
■ er een storing wordt geconstateerd
in de radar, motor of het remsys‐
teem.
Daarnaast wordt het systeem auto‐
matisch gedeactiveerd bij auto's met
een automatische versnellingsbak
(adaptieve cruise control met volledig snelheidsbereik) wanneer:
■ Elektrische handrem is aangetrok‐ ken,
■ de auto langer dan twee minuten door het systeem heeft stilgestaan,
■ de auto stopt, de veiligheidsgordel van de bestuurder is losgemaakt enhet bestuurdersportier is geopend.
Page 190 of 329

188Rijden en bediening
Als de adaptieve cruise control auto‐
matisch wordt gedeactiveerd, brandt
de controlelamp m of C wit en ver‐
schijnt er een waarschuwingsbericht
op het Driver Information Center.
De opslagen snelheid wordt aange‐
houden.9 Waarschuwing
Na het deactiveren van de adap‐
tieve cruise control moet de be‐
stuurder de controle over het rem‐
men en gas geven overnemen.
Uitschakelen
Druk op de knop C om de adaptieve
cruise control uit te schakelen. De controlelamp m of C dooft. De op‐
slagen snelheid wordt gewist.
Door het uitschakelen van het con‐
tact, wordt ook de adaptieve cruise
control uitgeschakeld en wordt de op‐
geslagen snelheid gewist.
Aandacht van de bestuurder
■ Let op met de adaptieve cruise con‐
trol in bochten of op heuvelachtige
wegen, het systeem kan contact
met de voorligger verliezen en
heeft de tijd nodig om deze op‐ nieuw te detecteren.
■ Gebruik het systeem niet op gladde
wegen omdat het snelle verande‐
ringen in de tractie (doorslaan) van
de banden kan veroorzaken, waar‐
door u de macht over het stuur zou kunnen verliezen.
■ Gebruik de adaptieve cruise control
niet bij regen, sneeuw of modder,
omdat de radarsensor door water‐
film, stof, ijs of sneeuw bedekt kan
worden. Het zicht wordt dan geheel of gedeeltelijk onderdrukt. Bij een
vervuilde sensor, de sensorafdek‐
king reinigen.
Systeembeperkingen ■ Het automatische remsysteem kan niet krachtig remmen en de rem‐
kracht kan onvoldoende zijn om
een een aanrijding te voorkomen.■ Na aan plotselinge rijstrookwissel, heeft het systeem enige tijd nodig
om de volgende voorligger te de‐
tecteren. Als dus een nieuwe voor‐
ligger wordt gedetecteerd, kan het
systeem de snelheid verhogen in
plaats van te remmen.
■ De adaptieve cruise control negeert
tegemoetkomend verkeer.
■ De adaptieve cruise control remt niet voor voetgangers, dieren, zeerlangzaam rijdende of gestopte
voertuigen.
■ Gebruik de adaptieve cruise control
niet bij het trekken van een aan‐ hanger.
Bochten
Page 191 of 329

Rijden en bediening189
De adaptieve cruise control berekent
aan de hand van de centrifugale
kracht een voorspelde koers. Deze voorspelde koers neemt de kenmer‐
ken van de huidige bocht in aanmer‐
king, maar kan geen veranderingen incalculeren. Het systeem kan de hui‐ dige voorligger verliezen of zich op
een voertuig in een andere rijstrook
richten. Dit kan gebeuren tijdens het inzetten of uitrijden van een bocht of
als de bocht scherper of minder
scherp wordt. Als het systeem geen
voorligger meer detecteert, dooft de
controlelamp A.
Als de centrifugale kracht in een bocht te groot is, zal het systeem de rijsnelheid enigszins verlagen. Deze
remactie is niet ontworpen om te
voorkomen dat de auto uit de bocht
vliegt. De bestuurder is verantwoor‐
delijk voor het verlagen van de snel‐
heid bij het ingaan van een bocht en
in het algemeen voor het aanpassen
van de snelheid aan het wegtype en
de geldende maximumsnelheid.
Snelwegen
Op snelwegen moet u de ingestelde
snelheid aanpassen aan de omstan‐
digheden en het weer. Bedenk altijd
dat de adaptieve cruise control een
beperkt zichtbereik, een beperkte
remkracht en een bepaalde reactietijd
heeft waarin wordt geverifieerd of een
voertuig zich al dan niet voor u be‐
vindt. De adaptieve cruise control is
mogelijk niet in staat om de auto tijdig af te remmen, om aanrijdingen te ver‐ mijden met veel langzamer rijdende
voorliggers of na een rijstrookwissel.
Dit geldt met name bij hoge snelhe‐ den of als het zicht door de weersom‐
standigheden beperkt is.
Bij het oprijden of verlaten van een
snelweg kan de adaptieve cruise con‐
trol de voorligger uit het zicht verlie‐
zen en naar de instelde snelheid ac‐
celereren. Verlaag daarom de snel‐ heid voor het oprijden of verlaten van
de snelweg.
Koersveranderingen
Als een ander voertuig voor u invoegt, zal de adaptieve cruise control dit
voertuig pas incalculeren op het mo‐
ment dat deze zich volledig op uw pad
bevindt. Wees alert en gereed om te
remmen als sneller remmen noodza‐
kelijk is.
Bij heuvels en aanhangers
Page 192 of 329

190Rijden en bediening
De systeemprestaties onder heuvel‐
achtige omstandigheden hangen af
van de rijsnelheid, de belading, de
verkeersomstandigheden en het hel‐
lingspercentage. In heuvelachtige
omstandigheden worden voorliggers
mogelijk niet gedetecteerd. Op steile
hellingen moet u mogelijk gas bijge‐
ven om de rijsnelheid te behouden.
Bij het naar beneden rijden kan het
nodig zijn om te remmen om uw snel‐ heid te behouden of te verlagen.
Let op: door te remmen deactiveert u
het systeem. Het wordt niet aanbevo‐
len om de adaptieve cruise control op
steile hellingen te gebruiken.Radareenheid
De radareenheid bevindt zich achter
de radiateurgrille onder het embleem.
9 Waarschuwing
De radareenheid is tijdens de fa‐
bricage zorgvuldig uitgelijnd. Na een frontale aanrijding het sys‐teem daarom niet gebruiken. De
voorbumper kan nog intact lijken,
maar de sensor die erachter ligt,
kan verschoven zijn en onjuist re‐
ageren. Na een aanrijding een
werkplaats raadplegen om de po‐
sitie van de adaptieve cruise con‐
trol sensor te controleren en corri‐ geren.
Instellingen
Instellingen kunnen in het menu Per‐ soonlijke instellingen op het Colour-
Info-Display worden gewijzigd.
Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen , I Voertuig op het Colour-
Info-Display.
Colour-Info-Display 3 121.
Persoonlijke instellingen 3 125.
Storing
Als de adaptieve cruise control door
tijdelijke omstandigheden (bijv. door
ijsafzetting) niet werkt, of als er een permanente systeemfout is, dan ver‐
schijnt er een melding in het Driver
Information Center.