Page 201 of 347
Rijden en bediening199
Druk op de knop V: de huidige instel‐
ling verschijnt op het Driver Informa‐
tion Center. Druk opnieuw op V om
de gevoeligheid van het systeem te
wijzigen.De bestuurder alarmeren
Een groene controlelamp voorligger
gedetecteerd A licht op in de instru‐
mentengroep wanneer het systeem
een voorligger heeft geconstateerd.Wanneer de afstand tot een voorlig‐
ger te kort wordt of wanneer u een
ander voertuig te snel nadert en er een botsing dreigt, verschijnt het bot‐ singswaarschuwingssymbool op het
Driver Information Center.
Tegelijkertijd klinkt er een geluidssig‐
naal. Trap het rempedaal in als de si‐ tuatie dit vereist.
Deactivering
Het systeem kan worden gedeacti‐
veerd. Druk op de knop V totdat het
volgende bericht op het Driver Infor‐
mation Center verschijnt.
Page 202 of 347

200Rijden en bediening
Algemene informatie voor beideuitvoeringen van frontaanrij‐
dingswaarschuwing
9 Waarschuwing
De frontaanrijdingswaarschuwing
is een waarschuwingssysteem dat de remmen niet activeert. Bij het
met een te hoge snelheid naderen
van een voorligger, kan er onvol‐
doende tijd zijn om een aanrijding
te voorkomen.
De bestuurder aanvaardt de volle
verantwoordelijkheid voor het be‐
waren van een veilige onderlinge
afstand bij de betreffende ver‐
keers-, weers- en zichtomstandig‐ heden.
De bestuurder moet onder het rij‐
den altijd zijn of haar onverdeelde
aandacht aan het verkeer geven.
De bestuurder moet altijd gereed
zijn om actie te ondernemen en te
remmen.
Systeembeperkingen
Het systeem is ontworpen om alleen
bij voertuigen te waarschuwen, maar
het kan ook op andere metalen struc‐
turen reageren.
In de volgende gevallen detecteert de frontaanrijdingswaarschuwing wel‐
licht geen voorliggers of kunnen de prestaties van de sensor beperkt zijn:
■ op bochtige wegen,
■ als het zicht door weersomstandig‐
heden beperkt is, zoals bijv. bijmist, regen of sneeuw,
■ als de sensor vervuild is door sneeuw, ijs, slijk, modder, vuil of als
de voorruit beschadigd is.
Indicatie afstand tot
voorligger De indicatie afstand tot voorligger
toont de afstand tot een bewegende
voorligger. Afhankelijk van de uitrus‐
ting van de auto, gebruikt het systeem
de radar achter de radiateurgrille of
de camera in de voorruit om de af‐
stand tot een voertuig in de baan voor
u te bepalen. Het systeem is geacti‐
veerd bij snelheden hoger dan
40 km/u.
Als er een voorligger wordt gedetec‐
teerd, wordt de afstand in seconden
weergegeven op een pagina in het Driver Information Centre 3 124 . Druk
op de knop MENU op de richtingaan‐
wijzerhendel om Informatie- menu
Page 203 of 347

Rijden en bediening201
voertuig X te selecteren en draai
aan het stelwiel om de volgende af‐ standsindicatiepagina te kiezen.
De minimale weer te geven afstand is 0,5 s.
Als er geen voorligger is of als de
voorligger buiten bereik is, worden er
twee streepjes getoond: -,- s.
Actieve noodrem
De actieve noodrem kan helpen om
de schade door aanrijdingen met
voorliggers of obstakels te beperken,
indien een aanrijding door remmen of
sturen niet langer kan worden verme‐
den. Voordat de actieve noodrem ac‐ tiveert, geeft de frontaanrijdingswaar‐schuwing een waarschuwing 3 196.
Deze functie maakt gebruik van input
uit vele bronnen (bijv. radarsensor,
remdruk, rijsnelheid) om de waar‐
schijnlijkheid van een frontale aanrij‐
ding te berekenen.
De actieve noodrem werkt automa‐
tisch bij snelheden boven wandel‐
snelheid, als de instelling
Voorbereiding aanrijding niet uitge‐
schakeld is in het menu Persoonlijke instellingen 3 136.
Het systeem omvat: ■ Anticiperend remsysteem
■ Automatisch noodstopsysteem
■ Anticiperend
remassistentiesysteem9 Waarschuwing
Dit systeem is niet bedoeld om de
verantwoordelijkheid van de be‐
stuurder, voor het besturen van de
auto en anticiperen op de ver‐
keerssituatie, over te nemen. De
functie is puur ondersteunend van aard. De bestuurder moet, afhan‐
kelijk van de rij-omstandigheden,
zelf het rempedaal bedienen.
Anticiperend remsysteem
Bij het naderen van een voorliggermet een zodanige snelheid dat een
aanrijding waarschijnlijk is, zet het an‐
ticiperend remsysteem een lichte
remactie in. Dit verkort de responstijd, mocht handmatig of automatisch
remmen noodzakelijk zijn.
Het remsysteem is voorbereid op
sneller remmen.
Automatisch noodstopsysteem
Na het voorbereiden van de remmen
en net voor het moment van aanrij‐
ding past deze functie automatisch
beperkte remactie toe om de snelheid
te verlagen.
Page 204 of 347

202Rijden en bediening
Anticiperend
remassistentiesysteem
Naast het anticiperend remsysteem
en het automatisch noodstopsys‐
teem, verhoogt het anticiperende re‐
massistentiesysteem de gevoelig‐
heid van de remassistentie. Een
lichte aanraking van het rempedaal
leidt dan onmiddellijk tot sterk afrem‐
men. Deze functie helpt de bestuur‐
der om sneller en harder te remmen
vóór de mogelijke aanrijding.9 Waarschuwing
De actieve noodrem is niet ont‐
worpen voor sterk autonoom rem‐ men of het automatisch vermijden
van botsingen. Het is ontworpen
om de voertuigsnelheid vooraf‐
gaand aan een aanrijding te ver‐
lagen. Het systeem reageert mo‐
gelijk niet op stilstaande auto's,
voetgangers en dieren. Na een
plotselinge verandering van rij‐
strook, heeft het systeem enige
tijd nodig om de nieuwe voorligger te detecteren.
De bestuurder moet onder het rij‐
den altijd zijn of haar onverdeelde
aandacht aan het verkeer geven.
De bestuurder moet altijd gereed
zijn om actie te ondernemen en te
remmen en sturen om aanrijdin‐
gen te voorkomen. Het systeem is ontworpen voor een situatie
waarin alle inzittenden hun veilig‐
heidsgordels dragen.
Systeembeperkingen
De actieve noodrem werkt beperkt of
niet bij regen, sneeuw of modder, om‐ dat de radarsensor door een water‐
film, stof, ijs, of sneeuw bedekt kan
zijn. Bij een vervuilde sensor, de sen‐
sorafdekking reinigen.
In zeldzame gevallen kan de actieve
noodrem kort automatisch remmen in situaties waarin dat onnodig lijkt te
zijn, bijvoorbeeld als er verkeersbor‐
den in een bocht staan of door auto's
die zich in een andere rijstrook bevin‐ den. Dit behoort bij de normale wer‐
king van het systeem, de auto behoeft
geen onderhoud. Trap het gaspedaal
stevig in om het automatisch remmen op te heffen.
Instellingen
Instellingen kunt u veranderen in het
menu Voorbereiding aanrijding in de
persoonlijke instellingen 3 136.
Storing
In geval een systeem onderhoud of
reparatie nodig heeft, ziet u een mel‐
ding op het Driver Information Centre.
Als het systeem niet naar behoren
functioneert, verschijnen er berichten
in het Driver Information Centre.
Page 205 of 347

Rijden en bediening203
Boordinformatie 3 130.
Parkeerhulp Parkeerhulp achter9 Waarschuwing
De bestuurder is zelf geheel ver‐
antwoordelijk voor het inparkeren.
Controleer bij het achteruitrijden
en het gebruik van de parkeerhulp
achter de zone rondom de auto.
De parkeerhulp achter vereenvoudigt het inparkeren door de afstand tus‐
sen de auto en eventuele obstakels
achter te meten. Deze informeert en
waarschuwt de bestuurder met ge‐
luidssignalen.
Het systeem heeft vier ultrasone par‐
keersensoren in de achterbumper.
Activering
Wanneer u de achteruitversnelling in‐ schakelt, is het systeem automatisch
klaar voor gebruik.
Een brandende LED in de parkeer‐
hulptoets r geeft aan dat het sys‐
teem klaar voor gebruik is.
Melding
Het systeem waarschuwt de bestuur‐
der tegen mogelijk gevaarlijke obsta‐
kels achter de auto. De geluidssigna‐
len volgen elkaar sneller op naarmate de afstand tot dat obstakel afneemt.
Is de afstand kleiner dan ongeveer
30 cm, dan klinkt er een continu ge‐
luid.
Ook kan de afstand tot obstakels op
het Driver Information Center worden weergegeven.
Deactivering
Het systeem schakelt automatisch uit wanneer de achteruitversnelling
wordt uitgeschakeld.
Om het systeem weer in te schakelen schakelt u de achteruitversnelling in.
Page 206 of 347

204Rijden en bediening
Handmatig deactiveren is ook moge‐
lijk door het indrukken van de par‐
keerhulptoets r.
Wanneer het systeem wordt gedeac‐
tiveerd, gaat de LED in de toets uit.
Bovendien verschijnt Parkeerhulp uit
in het Driver Information Center wan‐ neer het systeem handmatig wordt
gedeactiveerd.
Storing
Bij een storing in het systeem of als
het systeem door tijdelijke omstan‐ digheden niet operationeel is, bijv.
door sneeuw op de sensoren, licht
controlelamp r op of verschijnt er
een melding op het Driver Information
Center.
Boordinformatie 3 130.
Controlelamp r 3 120.Parkeerhulp voor-achter9 Waarschuwing
De bestuurder is zelf geheel ver‐
antwoordelijk voor het inparkeren.
Controleer bij het achteruit- en
vooruitrijden en het gebruik van de
parkeerhulp de zone rondom de
auto.
De parkeerhulp voor-achter meet de
afstand tussen de auto en voorgele‐
gen obstakels en achter de auto. Het
systeem geeft geluidssignalen en
toont berichten.
Het systeem heeft vier ultrasone par‐
keersensoren elk in de achter- en
voorbumper.
Het gebruikt twee verschillende
akoestische waarschuwingssignalen
voor de controlezones voor en achter,
elk met een andere geluidsfrequentie. Het signaal voor voorgelegen obsta‐
kels gaat af via de voorluidsprekers; voor obstakels achter de auto gaat
het af achter in de auto.
Parkeerhulpknop en
bedieningslogica
De parkeerhulp voor is uitgevoerd
met toets r. Als de auto is uitge‐
voerd met de geavanceerde parkeer‐
hulp (zie de volgende afzonderlijke
beschrijving), is het systeem uitgerust met knop D. In dat geval werken
beide systemen via knop D.
Kort indrukken van toets r of D
deactiveert of activeert de parkeer‐ hulp voor.
Lang indrukken van toets D (onge‐
veer één seconde) activeert of deac‐
tiveert de geavanceerde parkeerhulp.
Page 207 of 347

Rijden en bediening205
Via de knoplogica bedient u de sys‐
temen als volgt:
■ de parkeerhulp voor-achter is ac‐ tief: u deactiveert de parkeerhulp
voor-achter door kort indrukken van
de toets.
■ parkeerhulp voor-achter is actief; lang indrukken activeert geavan‐
ceerde parkeerhulp als een voor‐ uitversnelling geactiveerd is.
■ de geavanceerde parkeerhulp is actief: u activeert de parkeerhulp
voor-achter door kort indrukken van de toets.
■ de geavanceerde parkeerhulp is actief: u deactiveert de geavan‐
ceerde parkeerhulp door lang in‐ drukken van de toets.
■ geavanceerde parkeerhulp en par‐ keerhulp voor-achter zijn actief;
kort indrukken deactiveert beide
systemen.
Activering
Wanneer u de achteruitversnelling in‐ schakelt, is de parkeerhulp voor en
achter klaar voor gebruik.De parkeerhulp voor wordt ook auto‐
matisch geactiveerd bij een snelheid
van maximaal 11 km/u.
Een brandende LED in de parkeer‐
hulptoets r of D geeft aan dat het
systeem klaar voor gebruik is.
Als de auto sneller rijdt dan 11 km/u,
wordt de parkeerhulp voor gedeacti‐
veerd. De parkeerhulp voor wordt al‐
tijd opnieuw geactiveerd wanneer de
snelheid van de auto onder 11 km/u daalt.
Melding
Het systeem waarschuwt de bestuur‐
der tegen mogelijk gevaarlijke obsta‐
kels achter en vóór de auto. Afhanke‐
lijk van de kant waar de auto dichter
bij een obstakel is, hoort u aan de be‐ treffende zijde van de auto akoesti‐
sche waarschuwingssignalen. De ge‐ luidssignalen volgen elkaar sneller op naarmate de afstand tot dat obstakel
afneemt. Is de afstand kleiner dan on‐
geveer 30 cm, dan klinkt er een con‐
tinu geluid.Ook kan de afstand tot obstakels op
het Driver Information Center worden
weergegeven 3 124.
De afstand tot een obstakel voor en
achter wordt aangegeven door ver‐
anderende afstandslijnen rondom de
auto.
Obstakels achter de auto worden te‐
gelijkertijd akoestisch en visueel aan‐ geduid.
Obstakels voor de auto worden eerst
visueel aangeduid. Bij afstanden van
minder dan 80 cm gaat ook een
akoestisch signaal af.
Page 208 of 347

206Rijden en bediening
De afstandsaanduiding op het DriverInformation Center kan worden be‐lemmerd door boordinformatie meteen hogere prioriteit. Na het bevesti‐
gen van het bericht via de toets
SET/CLR op de richtingaanwijzer ver‐
schijnt de afstandsaanduiding weer.
Deactivering
De parkeerhulp achter schakelt auto‐
matisch uit wanneer de achteruitver‐
snelling wordt uitgeschakeld.
De parkeerhulp voor wordt ook auto‐
matisch gedeactiveerd bij een snel‐ heid boven 11 km/u.Handmatig deactiveren is mogelijk
door kort indrukken van de parkeer‐
hulptoets r of D .
Wanneer het systeem wordt gedeac‐
tiveerd, gaat de LED in de toets uit.
Bovendien verschijnt Parkeerhulp uit
in het Driver Information Center wan‐ neer het systeem handmatig wordt
gedeactiveerd.
Na een handmatige deactivering
wordt de parkeerhulp voor weer ge‐
activeerd als de parkeerhulptoets
r of D wordt ingedrukt of als de
achteruitversnelling wordt ingescha‐
keld.
Storing
Bij een storing in het systeem of als het systeem door tijdelijke omstan‐
digheden niet operationeel is, bijv.
door sneeuw op de sensoren, licht
controlelamp r op of verschijnt er
een melding op het Driver Information
Center.
Boordinformatie 3 130.
Controlelamp r 3 120.Geavanceerde parkeerhulp9 Waarschuwing
De bestuurder is geheel verant‐
woordelijk voor het accepteren
van de door het systeem voorge‐
stelde parkeerplek en het inparke‐
ren.
Controleer bij het gebruik van de geavanceerde parkeerhulp de
zone rondom de auto in alle rich‐
tingen.