Page 185 of 347

Rijden en bediening183
■knop b kort indrukken: alleen Trac‐
tion Control-systeem is inactief,
ESC blijft actief, k licht op
■ knop b twee keer binnen
2 seconden kort indrukken: TC is
inactief, ESC werkt zonder verlies
aan motorvermogen, k en n lichten
op
■ knop b gedurende min.
5 seconden ingedrukt houden: TC
en ESC zijn geheel inactief, k en
n lichten op.
Ook verschijnt de geselecteerde mo‐
dus als statusbericht op het Driver In‐
formation Center.
Bij de OPC-versie blijven TC en ESC gedeactiveerd zelfs als de auto door
onstabiel rijgedrag de drempel‐
waarde overschrijdt.
U kunt de ESC weer activeren door
nogmaals op de toets b te drukken.
Wanneer de TC voorheen was uitge‐
schakeld, worden zowel TC als ESC
opnieuw geactiveerd.
De ESC wordt ook opnieuw geacti‐
veerd wanneer u de ontsteking de
volgende keer weer inschakelt.Interactief rijsysteem
Flex Ride
Het Flex Ride-systeem laat u uit drie
rijmodi kiezen:
■ SPORT-modus: druk op de toets SPORT , de LED brandt.
■ TOUR-modus: druk op de toets TOUR , de LED brandt.
■ NORMAL modus: beide toetsen SPORT en TOUR zijn niet inge‐
drukt, geen enkele LED brandt.
U deactiveert de SPORT- en TOUR-
modus door de bijbehorende toets
nogmaals in te drukken.
In elke rijmodus maakt Flex Ride een
netwerkverbinding met de volgende systemen:
■ Elektronische dempingsregeling (CDC).
■ Gaspedaalbediening.
■ Stuurinrichting.
■ Elektronische stabiliteitsregeling (ESC).■ Antiblokkeersysteem (ABS) met cornering brake control (CBC)
(remcontrole in de bochten).
■ Automatische versnellingsbak.
SPORT-modus
De instellingen van deze systemen
worden afgestemd op een sportie‐
vere rijstijl:
■ De schokdempers worden stijver om een beter contact met het weg‐
dek te houden.
■ De motor reageert sneller op bewe‐
gingen van het gaspedaal.
■ De stuurbekrachtiging is vermin‐ derd.
Page 186 of 347

184Rijden en bediening
■ De automatische versnellingsbakschakelt later.
■ Als de SPORT-modus is geacti‐ veerd, wordt de witte verlichting
van de hoofdtellers rood.
TOUR-modus
De instellingen van deze systemen
worden afgestemd op een comforta‐
bele rijstijl:
■ De schokdempers worden zachter.
■ Het gaspedaal reageert volgens de
standaardinstellingen.
■ De stuurbekrachtiging staat in de standaardmodus.
■ De automatische versnellingsbak schakelt volgens de comfortmodus.
■ De verlichting van de hoofdtellers is
wit.
NORMALE modus
Alle instellingen van de systemen
staan op de standaardwaarden.
Drive Mode Control Nadat u handmatig de rijmodus
SPORT, TOUR of NORMAL hebt ge‐
selecteerd, detecteert en analyseertde Drive Mode Control (DMC) continu
het daadwerkelijke rijgedrag, de re‐
acties van de bestuurder en de ac‐
tieve dynamische toestand van de
auto. De DMC-regeleenheid zal zo
nodig automatisch de instellingen van de geselecteerde rijmodus verande‐
ren, of in geval van sterke variaties de rijmodus veranderen zolang deze va‐
riaties duren.
Hebt u bijvoorbeeld de NORMAL mo‐
dus geselecteerd, maar detecteert de DMC een sportief rijgedrag, dan ver‐
andert de DMC diverse instellingen
van de normale modus in sportieve
instellingen. Wanneer u erg sportief
rijdt, selecteert de DMC de SPORT-
modus.
Hebt u bijvoorbeeld de TOUR-modus
geselecteerd terwijl u op een bochtige weg rijdt en plotseling hard moet rem‐
men, dan detecteert de DMC de dy‐
namische toestand van de auto en
worden de instellingen van de wiel‐
ophanging in de SPORT-modus ge‐
zet om de auto te stabiliseren.Wanneer het rijgedrag of de dynami‐
sche toestand van de auto weer als
voorheen worden, verandert de DMC
in de instellingen weer in de rijmodus
die u oorspronkelijk had geselec‐
teerd.
Persoonlijke instellingen in de
Sport-modus
U kunt de functies van de SPORT-
modus selecteren wanneer u op de
SPORT -knop drukt. U kunt deze in‐
stellingen wijzigen in het menu Instel‐ lingen op het Info-display. Persoon‐
lijke instellingen 3 136.
Flex Ride - OPC-versie De OPC-versie van het Flex Ride-
systeem werkt op dezelfde manier als het standaard Flex Ride-systeem,
met dit verschil dat de modi sportiever
zijn.
Page 187 of 347

Rijden en bediening185
Het OPC Flex Ride-systeem laat u uitdrie rijmodi kiezen:
■ OPC-modus: druk op de toets OPC , de LED brandt.
■ SPORT-modus: druk op de toets SPORT , de LED brandt.
■ NORMAL-modus: toets SPORT of
OPC zijn niet ingedrukt, er brandt
geen LED.
U deactiveert de SPORT- en OPC-
modus door de bijbehorende toets
nogmaals in te drukken.
In elke rijmodus maakt
OPC Flex Ride een netwerkverbin‐
ding met de volgende systemen:
■ Elektronische dempingsregeling (CDC).
■ Gaspedaalbediening.
■ Stuurinrichting.
■ Elektronische stabiliteitsregeling (ESC).
■ Antiblokkeersysteem (ABS) met cornering brake control (CBC)
(remcontrole in de bochten).
NORMALE modus
In de NORMAL-modus, wanneer de
SPORT of OPC-toetsen niet zijn in‐
gedrukt, worden alle instellingen van
het systeem aangepast aan de stan‐
daardwaarden.
SPORT-modus
De instellingen van deze systemen
worden afgestemd op een sportie‐
vere rijstijl.OPC-modus
Het dynamische rijgedrag wordt aan‐
gepast aan hoge prestatie-instellin‐
gen.
In deze modus is de verlichting van de belangrijkste instrumenten rood.
Persoonlijke instellingen in de OPC-
modus
U kunt de functies van de OPC-mo‐
dus selecteren wanneer u op de
OPC -knop drukt. U kunt deze instel‐
lingen wijzigen in het menu Instellin‐
gen op het Info-display. Persoonlijke
instellingen 3 136.
Page 188 of 347

186Rijden en bedieningBestuurdersondersteu‐
ningssystemen9 Waarschuwing
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men zijn ontwikkeld om de be‐
stuurder te ondersteunen en niet
om zijn aandacht te vervangen.
De bestuurder aanvaardt de volle‐
dige verantwoordelijkheid wan‐
neer hij de auto bestuurt.
Wanneer bestuurdersondersteu‐
ningssystemen worden gebruikt,
altijd op de huidige verkeerssitua‐
tie letten.
Cruise control
De Cruise control kan snelheden van
ca. 30 tot 200 km/u opslaan en aan‐
houden. Bij het op- en afrijden van
hellingen zijn afwijkingen van de op‐
geslagen snelheid mogelijk.
Om veiligheidsredenen kan de cruise control pas worden ingeschakeld na‐
dat het rempedaal eenmaal werd be‐
diend. Activeren in de eerste versnel‐ ling is niet mogelijk.
De cruise control niet inschakelen
wanneer het aanhouden van een constante snelheid onverstandig is.
Bij een automatische versnellingsbak activeert u de cruise control alleen in
de automatische modus.
Controlelamp m 3 123.
Inschakelen
Druk op de knop m, de controlelamp
m in de instrumentengroep brandt
wit.
Activering
Accelereer tot de gewenste snelheid
en draai het stelwiel naar SET/-, de
huidige snelheid wordt opgeslagen
en vastgehouden. De controlelamp
m in de instrumentengroep brandt
groen. U kunt het gaspedaal loslaten.
Het is mogelijk te versnellen door gas
te geven. Na het loslaten van het gas‐
pedaal wordt opnieuw de opgeslagen snelheid aangehouden.
De cruise control blijft ingeschakeld
tijdens het schakelen.
Snelheid verhogen
Houd, terwijl de cruise control actief
is, het stelwiel naar RES/+ gedraaid
of draai het meermaals kort naar
RES/+ : de snelheid loopt continu of in
kleine stappen op.
U kunt ook tot de gewenste snelheid
accelereren en deze opslaan door het stelwiel naar SET/- te draaien.
Page 189 of 347

Rijden en bediening187
Snelheid verlagen
Houd, terwijl de cruise control actief
is, het stelwiel naar SET/- gedraaid of
draai het meermaals kort naar SET/-:
de snelheid neemt continu of in kleine
stappen af.
DeactiveringDruk op de knop y, de controlelamp
m in de instrumentengroep brandt
wit. De cruise control is gedeacti‐
veerd. De laatst ingestelde snelheid
wordt voor later hervatten van de
snelheid in het geheugen opgesla‐
gen.
Automatisch uitschakelen:
■ de rijsnelheid is lager dan ca. 30 km/u,
■ de rijsnelheid is hoger dan ca. 200 km/u,
■ als het rempedaal wordt bediend,
■ het koppelingspedaal wordt een aantal seconden ingedrukt,
■ keuzehendel in N,
■ motorsnelheid is zeer laag,
■ de Traction Control of elektronische
stabiliteitsregeling (ESC) is actief.
Opgeslagen snelheid hervatten Draai het stelwiel naar RES/+ bij een
snelheid boven 30 km/u. De opgesla‐
gen snelheid wordt nu overgenomen.
Uitschakelen
Druk op de knop m, de controlelamp
m in de instrumentengroep gaat uit.
De opslagen snelheid wordt gewist.
Via de knop L voor het activeren van
de snelheidsbegrenzer of het uitscha‐ kelen van het contact, wordt ook de
cruise control uitgeschakeld en wordt
de opgeslagen snelheid gewist.Snelheidsbegrenzer
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat
de auto een vooraf ingestelde snel‐
heidslimiet overschrijdt.
De snelheidslimiet kan worden inge‐
steld op een snelheid hoger dan
25 km/u.
De bestuurder kan alleen accelereren tot de vooraf ingestelde snelheid. Bij
het afrijden van hellingen zijn afwij‐
kingen van de snelheidslimiet moge‐
lijk.
Als het systeem geactiveerd is, wordt de ingestelde snelheidslimiet in de
bovenste regel van het Driver Infor‐ mation Centre weergegeven.
Page 190 of 347

188Rijden en bediening
Activering
Toets L indrukken. Als de cruise con‐
trol of adaptieve cruise control eerder geactiveerd was, wordt deze uitge‐
schakeld als de snelheidsbegrenzer
wordt geactiveerd en de controlelamp m dooft.
Ingestelde snelheidslimiet
Als de snelheidsbegrenzer geacti‐
veerd is, het stelwiel op RES/+
draaien of herhaaldelijk kort naar
RES/+ draaien tot de gewenste snel‐
heidslimiet op het Driver Information
Centre wordt getoond.
Of accelereer tot de gewenste snel‐
heid en draai het stelwiel kort naar
SET/- : de huidige snelheid wordt als
snelheidslimiet opgeslagen. De snel‐
heidslimiet verschijnt op het Driver In‐ formation Centre.
Snelheidslimiet wijzigen
Als de snelheidsbegrenzer geacti‐
veerd is, het stelwiel naar RES/+
draaien om te verhogen of naar
SET/- om de gewenste snelheidsli‐
miet te verlagen.
Snelheidslimiet overschrijden
In noodgevallen is het mogelijk de
snelheidslimiet te overschrijden door het gaspedaal stevig door de weer‐
stand heen in te trappen.
De snelheidslimiet knippert in het Dri‐
ver Information Centre en, afhankelijk van de auto, klinkt er ook een geluids‐signaal.
Page 191 of 347

Rijden en bediening189
Gaspedaal loslaten en de functie
snelheidsbegrenzing wordt na het be‐ reiken van een lagere snelheid dan
de snelheidslimiet opnieuw geacti‐
veerd.
Deactivering Druk op de knop y: snelheidsbe‐
grenzer is gedeactiveerd en de snel‐
heid van de auto is niet meer be‐
grensd.
De snelheidslimiet wordt opgeslagen
en een bijbehorend bericht verschijnt
in het driver information center.
Snelheidslimiet hervatten
Draai het stelwiel naar RES/+. De op‐
geslagen snelheidslimiet wordt be‐
reikt.
Uitschakelen
Druk op de knop L, de snelheidsli‐
miet in het Driver Information Centre dooft. De opslagen snelheid wordt
gewist.
Door via de knop m de cruise control
of adaptieve cruise control te active‐
ren of door het contact uit te schake‐len wordt de snelheidsbegrenzer ook
gedeactiveerd en de opgeslagen
snelheid gewist.
Adaptieve cruise control
Adaptieve cruise control is een ver‐
betering van de traditionele cruise control, en biedt als aanvullende
functie het aanhouden van een be‐
paalde afstand tot de voorligger.
Adaptieve cruise control verlaagt au‐
tomatisch de snelheid van de auto als deze een langzamer rijdende auto
nadert. Vervolgens wordt de rijsnel‐
heid op de geselecteerde volgafstand aangepast aan die van de voorligger.
De rijsnelheid neemt toe of af met die van de voorligger, maar zal de inge‐
stelde snelheid niet overschrijden. De
cruise control kan beperkt remmen,
met geactiveerde remlichten.
De adaptieve cruise control kan snel‐ heden opslaan en aanhouden die ho‐
ger zijn dan ong. 50 km/u en remt au‐
tomatisch af tot de snelheid van een
langzamer rijdende voorligger, tot
een minimumsnelheid van 30 km/u.
De adaptieve cruise control gebruikt een radarsensor voor de detectie van
voorliggers. Als er zich geen voertuig
voor u bevindt, zal de adaptieve
cruise control zich als een traditionele cruise control gedragen.
Om veiligheidsredenen kan het sys‐
teem pas worden ingeschakeld nadat
het rempedaal eenmaal is ingetrapt
na het inschakelen van het contact.
Activeren in de eerste versnelling is
niet mogelijk.
De adaptieve cruise control is voor‐
namelijk bedoeld voor gebruik op lange rechte wegen, zoals snelwegen
of provinciale wegen met een regel‐
matige verkeersstroom. Het systeem
niet inschakelen als het aanhouden
van een constante snelheid onver‐
standig is.
Controlelamp A 3 123, m 3 123.
Page 192 of 347

190Rijden en bediening9Waarschuwing
Bij het rijden met de adaptieve
cruise control dient de bestuurder
altijd zijn of haar volledige aan‐
dacht bij het verkeer te houden.
De bestuurder behoudt de volle‐
dige controle over de auto omdat
rempedaal, gaspedaal en de on‐
derbrekingsschakelaar voorrang
hebben op de adaptieve cruise
control.
Inschakelen
Druk op de knop C om de adaptieve
cruise control te activeren. De contro‐
lelamp m brandt wit.
Activeren door het instellen van
de snelheid De adaptieve cruise controle kan wor‐
den geactiveerd bij snelheden tussen de 50 km/u en 180 km/u.
Accelereer tot de gewenste snelheid
en draai het stelwiel naar SET/-, de
huidige snelheid wordt opgeslagen
en vastgehouden. De controlelamp
m brandt groen.Het symbool voor de adaptieve cruise
control, de instelling voor afstand tot
voorligger en de ingestelde snelheid worden weergegeven in de bovenste
regel van het Driver Information Cen‐ tre.
U kunt het gaspedaal loslaten. Adap‐ tieve cruise control blijft tijdens het
schakelen geactiveerd.
Ingestelde snelheid overschrijden
Het blijft altijd mogelijk om de inge‐
stelde snelheid te overschrijden door
het gaspedaal in te trappen. Als het
gaspedaal wordt losgelaten, keert het
systeem terug naar de gewenste af‐
stand als er een voorligger is die lang‐
zamer rijdt. Is dit niet het geval, dan
keert het systeem terug naar de op‐
geslagen snelheid.
Na activering van het systeem ver‐
traagt of remt de adaptieve cruise
control als er een voorligger wordt
aangetroffen met een lagere snelheid of als de afstand tot de voorligger kor‐
ter is dan gewenst.