Page 113 of 347
Instrumenten en bedieningsorganen111Aansteker
De aansteker bevindt zich in de voor‐ste console.
Aansteker induwen. Zodra de spiraal
gloeit, wordt de aansteker automa‐
tisch uitgeschakeld. Aansteker uit‐
trekken.
Asbakken
Voorzichtig
Alleen voor as en niet voor brand‐ baar afval.
De losse asbak kan in de bekerhou‐
ders geplaatst worden.
Waarschuwingslam‐
pen, meters en
controlelampen
Instrumentengroep Bij sommige uitvoeringen draaien de
naalden van de instrumenten even tot tegen de eindaanslag wanneer het
contact wordt ingeschakeld.
Snelheidsmeter
Aanduiding van de rijsnelheid.
Page 114 of 347
112Instrumenten en bedieningsorganenKilometerteller
Op de onderste regel staat de afge‐
legde afstand in kilometer.
Dagteller
Op de bovenste regel ziet u de afge‐
legde weg sinds de laatste reset.
Zet deze terug door enkele seconden op de knop SET/CLR te drukken
3 124.
Sommige versies zijn uitgevoerd met
een terugzetknop tussen snelheids‐
meter en Driver Information Center:
zet het systeem terug door de knop
met het contact aan ingedrukt te hou‐
den.
De dagteller telt tot een afstand van
2000 km en start dan weer op 0.
Toerenteller
Geeft het motortoerental aan
In elke versnelling zo veel mogelijk met een laag toerental rijden.
Voorzichtig
Als de naald in het rode gebied
komt, betekent dit dat het maxi‐
maal toegestane toerental wordt
overschreden. Gevaar voor de
motor.
Brandstofmeter
Weergave van het brandstof- of gas‐
peil in de tank, afhankelijk van de ge‐
selecteerde brandstof.
Bij een te laag brandstofpeil brandt
controlelamp i. Meteen tanken
wanneer deze knippert.
Page 115 of 347
Instrumenten en bedieningsorganen113
Tijdens het rijden op LPG schakelt hetsysteem automatisch over op rijden
op benzine als de gastanks leeg zijn 3 113.
Tank nooit leegrijden.
Door brandstofresten in de tank kan
de hoeveelheid brandstof die kan
worden bijgetankt kleiner zijn dan de
gespecificeerde tankinhoud.
Brandstofkeuzeschake‐
laarDruk op de toets LPG om te wisselen
tussen het gebruik van benzine en
LPG. De LED 1-status toont de hui‐
dige werkingsmodus.1 uit=rijden op benzine1 brandt=rijden op LPG1 knippert=omschakelen is niet
mogelijk, één van de
brandstofsoorten is
leeg
Zodra de LPG-tank leeg is, wordt tot
aan het uitschakelen van de ontste‐
king automatisch op benzine overge‐
schakeld.
Brandstof voor het rijden op LPG
3 220.
Koelvloeistoftemperatuur‐
meter
Geeft de koelvloeistoftemperatuur
aan.
linker gedeelte=motor nog niet op
bedrijfstempera‐
tuurmiddelste
gedeelte=normale bedrijfs‐
temperatuurrechter
gedeelte=koelvloeistoftem‐
peratuur te hoog
Page 116 of 347

114Instrumenten en bedieningsorganenVoorzichtig
Stop en zet de motor af wanneer
de koelvloeistoftemperatuur te
hoog is. Kans op motorschade.
Controleer het koelvloeistofpeil
meteen.
Service-display
Het controlesysteem van de oliekwa‐
liteit laat u weten wanneer de motor‐
olie en het oliefilter moeten worden
vervangen. Afhankelijk van de rijom‐
standigheden, kan het aangegeven vervangingsinterval van de motorolie
en het oliefilter aanzienlijk variëren.
Het Uplevel-Combi-display geeft de
resterende levensduur van de olie
aan in het Informatie- menu voertuig .
In het Midlevel-display wordt de res‐
terende levensduur van de motorolie
aangegeven door controlelamp I,
waarbij het contact moet aanstaan, terwijl de motor niet draait.
U selecteert het menu en de functie met de toetsen op de richtingaanwij‐
zerhendel.
Om de resterende levensduur van de
motorolie te bekijken:Druk op de knop MENU om
Informatie- menu voertuig te kiezen.
Draai het stelwiel naar de stand
Resterende levensduur olie .
Bij het verversen van de olie moet het systeem altijd worden teruggezet om
goed te kunnen werken. De hulp van
een werkplaats inroepen.
Druk voor het resetten op de toets
SET/CLR . Daarom moet het contact
aanstaan terwijl de motor niet draait.
Wanneer het systeem heeft berekend
dat de gebruiksduur van de motorolie is verstreken, verschijnt Motorolie
Page 117 of 347
Instrumenten en bedieningsorganen115
spoedig verversen of een waarschu‐
wingscode op het Driver Information
Center. Laat de motorolie en het olie‐ filter binnen een week of 500 km door een werkplaats vervangen (wat het
eerst voorkomt).
Driver Information Center 3 124.
Service-informatie 3 295.
Controlelampen
De beschreven controlelampen zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze be‐
schrijving geldt voor alle instrument‐
uitvoeringen. Afhankelijk van de uit‐
rusting kan de plaats van de contro‐
lelampjes variëren. Bij het inschake‐
len van de ontsteking lichten de
meeste controlelampen korte tijd op
bij wijze van functietest.
Betekenis kleuren controlelampen:rood=gevaar, belang‐
rijke herinneringgeel=waarschuwing,
aanwijzing, storinggroen=inschakelbevesti‐
gingblauw=inschakelbevesti‐
gingwit=inschakelbevesti‐
ging
Page 118 of 347
116Instrumenten en bedieningsorganen
Controlelampen in de instrumentengroep
Page 119 of 347

Instrumenten en bedieningsorganen117
Controlelampen in de
middenconsole
Richtingaanwijzer
O brandt of knippert groen.
Brandt korte tijd De parkeerlichten zijn ingeschakeld.
Knippert Een richtingaanwijzer of de alarm‐
knipperlichten zijn geactiveerd.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering defect, rich‐
tingaanwijzer aanhanger defect.
Gloeilamp vervangen 3 240, zeke‐
ringen 3 260.
Richtingaanwijzers 3 149.
Gordelverklikker
Gordelverklikker op de voorstoelen X van de bestuurdersstoel brandt of
knippert rood.
k van de passagiersstoel voorin
brandt of knippert rood wanneer de stoel bezet is.
Brandt
Na het inschakelen van de ontste‐
king, totdat de veiligheidsgordel is
omgedaan.
Knippert
Na het starten van de motor gedu‐
rende maximaal 100 seconden totdat
de gordel is vastgemaakt.
Airbag en gordelspanners
v brandt rood.Bij het inschakelen van de ontsteking
brandt de controlelamp ca.
4 seconden. Brandt deze niet, dooft
deze niet na 4 seconden of licht deze
tijdens het rijden op, dan is er een storing in het airbagsysteem. De hulp van een werkplaats inroepen. De air‐
bags en gordelspanners gaan moge‐
lijkerwijs niet af tijdens een ongeval.
Geactiveerde gordelspanners of air‐ bags worden aangeduid door aan‐
houdend branden van v.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
Gordelspanners, airbagsysteem
3 49, 3 53.
Airbag-deactivering V brandt geel.
Brandt na het inschakelen van het
contact ongeveer 60 seconden. Air‐
bag voorpassagier is geactiveerd.
Page 120 of 347

118Instrumenten en bedieningsorganen
* brandt geel.
Airbag voorpassagier is gedeacti‐
veerd 3 55.9 Gevaar
Levensgevaar voor kinderen in
een kinderveiligheidssysteem te‐
zamen met een geactiveerde air‐
bag op de passagiersstoel voorin.
Levensgevaar voor volwassenen
bij een buiten werking gestelde
airbag van de passagiersstoel
voorin.
Laadsysteem
p brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐
steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motorStoppen, motor afzetten. Accu wordt
niet opgeladen. Motorkoeling wordt
mogelijk onderbroken. De rembekr‐
achtiger werkt eventueel niet meer.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Storingsindicatielamp
Z brandt of knippert geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐
steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motor
Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐ teem. De toegestane emissiewaar‐
den worden mogelijk overschreden.
Onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen.
Knippert bij een draaiende
motor Storing die schade aan de katalysatorkan veroorzaken. Gas terugnemen
totdat de lamp niet meer knippert. On‐
middellijk hulp van een werkplaats in‐
roepen.
Service-indicatie
g brandt geel.
Er wordt bovendien een waarschu‐
wingstekst of een waarschuwings‐
code weergegeven.De auto heeft een onderhoudsbeurt
nodig.
De hulp van een werkplaats inroepen. Boordinformatie 3 130.
Rem- en
koppelingssysteem R brandt rood.
Het rem- en koppelingsvloeistofpeil is
te laag 3 237.9 Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Brandt nadat de ontsteking is inge‐
schakeld en de handbediende hand‐
rem is aangetrokken 3 179.
Pedaal intrappen
- brandt of knippert geel.