Page 121 of 347

Instrumenten en bedieningsorganen119
Brandt
Rempedaal moet worden ingetrapt
om de elektrische handrem los te zet‐ ten 3 179.
Trap het koppelingspedaal in om de
motor in de stand Autostop te starten.
Stop/Start-systeem 3 169.
Knippert
Trap het koppelingspedaal in om de
motor in het algemeen te starten 3 19,
3 167.
Bij sommige versies verschijnt het be‐ richt Pedaal intrappen op het bestuur‐dersinformatiedisplay 3 130.
Elektrische handrem m brandt of knippert rood.
Brandt
Elektrische handrem is aangetrokken
3 179.Knippert
Elektrische handrem is niet helemaal
aangetrokken of losgezet. Schakel de ontsteking in, trap het rempedaal in
en probeer het systeem te resetten
door de elektrische handrem eerst los
te zetten en daarna aan te trekken.
Blijft m knipperen, rijd dan niet door
en roep de hulp van een werkplaats
in.
Storing elektrische
handrem
j brandt of knippert geel.
Brandt
Elektrische handrem werkt niet opti‐
maal 3 179.
Knippert
Elektrische handrem staat in de ser‐
vicemodus. Stop de auto, trek de
elektrische handrem aan en zet deze
los om de rem te resetten.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
Antiblokkeersysteem
(ABS) u brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐
steking enkele seconden. Het sys‐
teem is na het doven van het contro‐
lelampje klaar voor gebruik.
Als de controlelamp na enkele secon‐ den niet dooft of als deze tijdens de rit
gaat branden, dan zit er een storing in het ABS-systeem. Het remsysteem
blijft normaal werken, maar zonder
ABS-regeling.
Antiblokkeersysteem 3 178.
Page 122 of 347

120Instrumenten en bedieningsorganenOpschakelen[ brandt groen als een controlelamp
of verschijnt als een symbool op het
Driver Information Center met Uple‐ vel-Combi-display wanneer opscha‐
kelen voor een zuinig verbruik wordt
aanbevolen.
Bij sommige versies verschijnt de in‐
geschakelde versnelling als pop-up
op het Driver Information Center.
Rijhulp EcoFlex 3 134.
Stuurbekrachtiging c brandt geel.
Gaat branden met verminderde
stuurbekrachtiging De stuurbekrachtiging wordt vermin‐
derd door oververhitting van het sys‐
teem. De controlelamp gaat uit wan‐
neer het systeem is afgekoeld.
Stop-startsysteem 3 169.Gaat branden met
uitgeschakelde
stuurbekrachtiging
Storing in het stuurbekrachtigings‐
systeem. De hulp van een werkplaats inroepen.
Lane Departure Warning ) brandt groen of knippert geel.
Brandt groen Systeem wordt ingeschakeld en is
gebruiksklaar.
Knippert geel
Systeem herkent een onbedoelde
verandering van rijstrook.
Ultrasoonparkeerhulp r brandt geel.
Storing in het systeem
of
Storing door vervuilde of met sneeuw of ijs bedekte sensoren
ofStoringen door externe bronnen van
ultrasoon geluid. Als de storingsbron
wordt verwijderd, dan werkt het sys‐
teem weer normaal.
Oorzaak van de systeemstoring on‐
middellijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Ultrasoonparkeerhulp 3 203.
Elektronische
stabiliteitsregeling UIT
n brandt geel.
Het systeem wordt gedeactiveerd.
Elektronische
stabiliteitsregeling (ESC)
en Traction Control-
systeem
b brandt of knippert geel.
Brandt
Er zit een storing in het systeem. Ver‐
der rijden is mogelijk. De rijstabiliteit
kan echter afhankelijk van de staat
van het wegdek verslechteren.
Page 123 of 347

Instrumenten en bedieningsorganen121
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Knippert
Het systeem is actief ingeschakeld.
Het motorvermogen kan worden be‐
grensd en de auto kan automatisch
iets worden afgeremd.
Elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) 3 181, Traction Control-sys‐
teem 3 181.
Traction Control-systeem
UIT k brandt geel.
Het systeem wordt gedeactiveerd.
Voorverwarming
! brandt geel.
De voorverwarming is geactiveerd.
Wordt alleen bij lage buitentempera‐
turen ingeschakeld.
Roetfilter
% brandt of knippert geel.Het dieselpartikelfilter moet gerege‐
nereerd worden.
Blijven rijden totdat % dooft. Laat het
motortoerental zo mogelijk niet onder 2000 omw/min dalen.
Brandt
Het dieselpartikelfilter is vol. Start het regeneratieproces zo spoedig moge‐
lijk.
Knippert
Het maximale vulniveau van het filter
is bereikt. Start het regeneratieproces onmiddellijk om schade aan de motor
te voorkomen.
Roetfilter 3 172, Stop-startsysteem
3 169.
Bandenspanningscontro‐
lesysteem
w brandt of knippert geel.
Brandt
Banden verliezen spanning. Meteen
stoppen en bandenspanning contro‐
leren.Knippert
Storing in het systeem of montage
van een wiel zonder druksensor (bijv. reservewiel). Na 60–90 seconden
brandt de controlelamp continu. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Motoroliedruk I brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motorVoorzichtig
Motorsmering wordt mogelijk on‐
derbroken. Dit kan aanleiding ge‐
ven tot motorschade en/of tot het
blokkeren van de aandrijfwielen.
1. Koppelingspedaal intrappen.
2. Versnellingsbak in neutrale stand zetten, keuzehendel in stand N
zetten.
Page 124 of 347

122Instrumenten en bedieningsorganen
3. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐stroom verlaten zonder hierbij an‐dere weggebruikers te hinderen.
4. Ontsteking uitschakelen.9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder. Tijdens een Autostop
werkt de rembekrachtigingseen‐
heid nog altijd.
Verwijder de sleutel niet voordat de auto stilstaat, anders kan het
stuurslot onverwacht ingescha‐
keld worden.
Het oliepeil controleren alvorens de hulp van een werkplaats in te roepen
3 234.
Te laag brandstofpeil i brandt of knippert geel.
Brandt
Peil in brandstoftank is te laag.
Knippert
Brandstofvoorraad opgebruikt. On‐
middellijk bijtanken. Tank nooit leeg‐
rijden.
Katalysator 3 173.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 239.
Startbeveiliging d knippert geel.
Storing in de startbeveiliging. De mo‐
tor kan niet worden gestart.
Motorvermogen
verminderd
# brandt geel.
Het motorvermogen is beperkt. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Rijverlichting
8 brandt groen.
De rijverlichting is ingeschakeld
3 142.Grootlicht
C brandt blauw.
Brandt wanneer het grootlicht aan is
of tijdens een lichtsignaal 3 143 of
wanneer het grootlicht aan is met
grootlichtassistentie of intelligent ver‐
lichtingssysteem 3 145.
Grootlichtassistentie l brandt groen.
De grootlichtassistentie of het intelli‐
gent verlichtingssysteem is geacti‐
veerd 3 143, 3 145.
Adaptive Forward Lighting f brandt of knippert geel.
Brandt
Storing in het systeem.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Knippert
Systeem overgeschakeld op symme‐ trisch dimlicht.
Page 125 of 347

Instrumenten en bedieningsorganen123
Controlelamp f knippert na het in‐
schakelen van de ontsteking ca. 4 seconden om u eraan te herinneren
dat het systeem is geactiveerd
3 145.
Automatische verlichting 3 143.
Mistlamp
> brandt groen.
De voorste mistlampen zijn ingescha‐ keld 3 150.
Mistachterlicht
r brandt geel.
Het mistachterlicht is ingeschakeld 3 150.
Niveau sproeiervloeistof te
laag
G brandt geel.
Het niveau van de sproeiervloeistof is te laag.
Sproeiervloeistof 3 237.Cruise control
m brandt wit of groen.
Brandt wit
Het systeem is ingeschakeld.
Brandt groen De cruise control is actief.
Cruise control 3 186.
Adaptieve cruise control
m brandt wit of groen.
Brandt wit Het systeem is ingeschakeld.
Brandt groen Adaptieve cruise control is actief.
Adaptieve cruise control 3 189.
Voorligger gedetecteerd A brandt groen.
Er is een voertuig in dezelfde rijstrook gedetecteerd.
Adaptieve cruise control 3 189, fron‐
taanrijdingswaarschuwing 3 196.Portier open
h brandt rood.
Een portier of de achterklep is ge‐
opend.
Page 126 of 347

124Instrumenten en bedieningsorganenInformatiedisplaysDriver Information Center
Het Driver Information Centre (DIC)
zit in de instrumentengroep tussen
snelheidsmeter en toerenteller. Het
wordt geleverd als Midlevel-display of Uplevel-Combi-display.
Midlevel-Display bevat:
■ dagteller algemeen
■ dagteller
■ een aantal controlelampen
■ boordinformatie
■ informatiemenu dagteller/brandstof
■ boordinformatie, in de vorm van cij‐
fercodes 3 130.
In het Uplevel-combi-display kunnen
via de toets MENU menupagina's
worden geselecteerd. Menusymbo‐
len verschijnen op de bovenste regel
van het display:
■ X Informatie- menu voertuig
■ W Informatiemenu dagteller/
brandst.
■ s Informatiemenu ECO
■ C Menu prestaties
Sommige functies op het display ver‐
schillen tussen onderweg of in stil‐
stand. Sommige functies zijn alleen onderweg beschikbaar.
Persoonlijke instellingen 3 136. Op‐
geslagen instellingen 3 24.
Menu’s en functies selecteren U selecteert de menu's en functiesmet de toetsen op de richtingaanwij‐
zerhendel.
Druk op de toets MENU om tussen de
menu's te schakelen of om vanuit een
submenu één niveau terug te gaan.
Page 127 of 347
Instrumenten en bedieningsorganen125
Draai aan het stelwiel om een menu-
optie te markeren of om een nume‐
rieke waarde in te stellen.
Druk op de toets SET/CLR om een
functie te kiezen of om een melding te
bevestigen.
Informatie- menu voertuig
Druk op de toets MENU om de
Informatie- menu voertuig te selecte‐
ren, of selecteer X op het Uplevel-
Combi-display.
Draai aan het stelwiel om een sub‐
menu te kiezen. Druk ter bevestiging
op de toets SET/CLR.
Volg de instructies in de submenu's.
Afhankelijk van de versie kunnen mo‐ gelijke submenu's zijn:
■ Eenheid : u kunt de weergegeven
eenheden veranderen
■ Bandenspanning : controleert de
bandenspanning van alle banden
onder het rijden 3 270
■ Bandenbelasting : selecteer de
bandenspanningscategorie vol‐
gens de huidige werkelijke banden‐ spanning 3 270
■ Resterende levensduur olie : geeft
aan wanneer de motorolie ververst
en het filter vervangen moet wor‐
den 3 114
Page 128 of 347

126Instrumenten en bedieningsorganen
■Snelheidswaarschuwing : bij over‐
schrijden van de ingestelde snel‐
heidslimiet klinkt er een geluidssig‐ naal
■ Verkeersbordherkenning : geeft
herkende verkeersborden weer
voor het huidige gedeelte van de
route 3 214
■ Volgafstand : toont de afstand tot
een voorligger 3 200
Selectie en aanduiding kunnen afwij‐
ken in Midlevel- en Uplevel-Combi-
display.
Informatiemenu dagteller/
brandst. Druk op de knop MENU om de
Informatiemenu dagteller/brandst. te
selecteren, of selecteer W op het
Uplevel-Combi-display.
Draai aan het stelwiel om een sub‐
menu te kiezen. Druk ter bevestiging op de toets SET/CLR.
■ Dagteller 1
■ Dagteller 2
■ Digitale snelheid
Dagteller 2 en digitale snelheid zijn alleen beschikbaar op auto's met
Uplevel-Combi-display.
Zet de dagteller terug door gedu‐
rende enkele seconden op de knop
SET/CLR op de richtingaanwijzer‐
hendel te drukken of door met het
contact aan op de resetknop tussen
de snelheidsmeter en het Driver In‐
formation Center te drukken.
Bij auto’s met een boordcomputer zijn
meer submenu’s beschikbaar.
Selectie en aanduiding kunnen afwij‐
ken in Midlevel- en Uplevel-Combi-
display.
Informatiemenu dagteller/brandstof,
tripcomputer 3 134.
Informatiemenu ECO Druk op de knop MENU om de s
op de bovenste regel op het Uplevel- Combi-Display te selecteren.
Draai aan het stelwiel om een sub‐
menu te kiezen. Druk ter bevestiging op de toets SET/CLR.