Page 81 of 288

RESETPROCEDURE
Het iTPMS-systeem heeft een
"inleerfase" nodig (met een duur die
afhangt van de rijstijl en de
wegcondities: b
ij
resetprocedure wordt uitgevoerd.
De resetprocedure moet worden
uitgevoerd:
❒elke keer dat de bandenspanning
wordt gewijzigd;
❒wanneer ook maar een wiel
verwisseld wordt;
❒wanneer de banden worden gedraaid
of omgewisseld;
❒wanneer het noodreservewiel wordt
gemonteerd.
Pomp, voordat de RESET wordt
uitgevoerd, de banden met de juiste
bandenspanning op, vermeld in de
bandenspanningstabel (zie de
paragraaf "Wielen" in het hoofdstuk
"Technische gegevens").
Als de RESET niet wordt uitgevoerd in
alle bovenstaande gevallen, kan het
waarschuwingslampje
verkeerde
aanduidingen over een of meer banden
geven.Druk, voor het uitvoeren van de RESET
bij stilstaande auto en contactsleutel
op MAR, 2 seconden op de knop
fig.
86 op het dashboard; na de RESET
toont het display een speciaal bericht
dat aangeeft dat het "inleren" is gestart.
WERKINGSCONDITIES
50) 51) 52) 53) 54) 55)
Het systeem is actief bij snelheden van
meer dan 15 km/h.
In enkele situaties zoals sportief rijden,
bijzondere omstandigheden van het
wegdek (bijv. ijs, sneeuw, onverharde
wegen) kan de signalering vertraagd
worden Onder speciale omstandigheden (bijv.
auto asymmetrisch beladen aan één
kant, trekken van een aanhanger,
beschadigde of versleten band,
montage van het noodreservewiel,
gebruik van de snelle
bandenreparatieset "Fix&Go", gebruik
van sneeuwkettingen, verschillende
banden op de assen gemonteerd) kan
het systeem onjuiste indicaties geven of
tijdelijk uitgeschakeld zijn.
Als het systeem tijdelijk uitgeschakeld
is, knippert het waarschuwingslampje
ongeveer 75 seconden en blijft
daarna vast branden; tegelijkertijd
wordt op het display een speciaal
bericht weergegeven.
Deze aanduiding wordt ook
aangegeven na het afzetten en opnieuw
starten van de motor, als de correcte
werkingscondities niet hersteld worden.
86A0K0608
77
die begint wanneer de
optimale omstandigheden
wordt gereden op een rechte weg bij 80
km/h voor minstens 20 minuten)
of gedeeltelijk blijken voor wat
betreft het gelijktijdig verlies van spanning
van meerdere banden.
Page 82 of 288

BELANGRIJKE
INFORMATIE
BELANGRIJK
50) Als het systeem een
spanningsafname van een
bepaalde band aangeeft, wordt
geadviseerd om de spanning van
alle vier de banden te controleren.
51) Het iTPMS ontslaat de
bestuurder niet van de
verplichting om de
bandenspanning elke maand te
controleren en mag niet
beschouwd worden als een
systeem dat het onderhoud of de
veiligheid vervangt.
52) De bandenspanning moet bij
koude banden gecontroleerd
worden. Als de bandenspanning
om welke reden dan ook bij
warme banden moet worden
gecontroleerd, dan mag de
spanning niet worden verlaagd,
ook wanneer de gemeten waarde
hoger is dan de voorgeschreven
spanningswaarde. Controleer
de bandenspanning nadien
nogmaals bij koude banden.53) Het iTPMS-systeem waarschuwt
niet bij een plotselinge afname
van de bandenspanning
(bijvoorbeeld bij een klapband).
Breng in dergelijke gevallen de
auto tot stilstand en voorkom
bruuske stuurbewegingen.
54) Het systeem waarschuwt alleen
dat de bandenspanning laag is:
het is niet in staat om de banden
op te blazen.
55) Een te lage bandenspanning
verhoogt het brandstofverbruik,
verlaagt de duur van het loopvlak
en kan het vermogen om de auto
op veilige manier te besturen
beïnvloeden.
EOBD-SYSTEEM
(European On
Board Diagnosis)
(voor bepaalde versies/markten)
Werking
Het EOBD-systeem (European On
Board Diagnosis) voert een
voortdurende diagnose uit op
autocomponenten die met emissies
verband houden.
Bovendien waarschuwt het systeem de
bestuurder door het inschakelen van
een waarschuwingslampje
op
het instrumentenpaneel (en het
verschijnen van een bericht op het
display) wanneer deze componenten
niet langer in uitstekende staat verkeren
(zie paragraaf "Lampjes en berichten"
in het hoofdstuk "Kennismaking met
het instrumentenpaneel").
Het doel van het EOBD-systeem
(European On Board Diagnosis) is:
❒de werking van het systeem
controleren;
❒signaleren wanneer de
emissiewaarden stijgen;
❒de noodzaak voor het vervangen van
beschadigde onderdelen aangeven.
78
WEGWIJS IN UW AUTO
Page 83 of 288

De auto beschikt ook over een stekker
waarmee, na aansluiting van speciale
apparatuur, de door de regeleenheid
opgeslagen storingscodes en de
specifieke parameters voor diagnose en
werking van de motor kunnen worden
uitgelezen. Deze controle kan ook door
de verkeerspolitie worden verricht.
BELANGRIJK Na de storing te hebben
verholpen moet het Alfa Romeo
Servicenetwerk, om het systeem
volledig te controleren, tests uitvoeren
en zo nodig tests op de weg die ook
een lange afstandsrit kunnen vereisen.DUAL PINION
STUURBEKR
Werking
Dit systeem werkt alleen als de
contactsleutel in de stand MAR-ON
staat en bij draaiende motor. De
stuurinrichting zorgt ervoor dat de
benodigde kracht voor het verdraaien
van het stuurwiel wordt aangepast aan
de rijomstandigheden. Met de
DNA-standen van de “Alfa DNA
Systeem” hendel kunnen verschillende
soorten stuurbekrachtiging worden
gekozen (zie de paragraaf “Alfa
DNA-Systeem”).
56)
BELANGRIJK Na loskoppeling van de
accu moet de stuurbekrachtiging
geïnitialiseerd worden. Het lampje gaat
branden om dit aan te geven. Ga
hiervoor als volgt te werk: draai het
stuurwiel van het ene uiteinde naar het
andere of rijd circa honderd meter op
een rechtlijnig stuk weg.
BELANGRIJK
56) After-market werkzaamheden
waarbij wijzigingen van de
stuurinrichting of de stuurkolom
betrokken zijn (bv. bij montage
van een alarmsysteem) zijn ten
strengste verboden. Dergelijke
werkzaamheden kunnen de
prestaties van het systeem, de
garantie en de veiligheid in gevaar
brengen waardoor de auto niet
meer aan de typegoedkeuring
voldoet.
79
ACHTIGING
Page 84 of 288

INBOUWVOOR-
VOOR AUTORADIO
(voor bepaalde versies/markten)
Als er bij de auto geenUconnect™5"
Radio ofUconnect™6.5" Radio
Nav is aangevraagd, wordt de auto
geleverd met een dubbel opbergvak in
het dashboard fig. 87.
De inbouwvoorbereiding voor een
autoradio bestaat uit:
❒voedingskabels autoradio, speakers
voor en achter en een antenne;
❒vak voor autoradio;
❒antenne op dak.De autoradio moet in het hiervoor
bestemde vak A fig. 87 gemonteerd
worden; toegang tot dit vak wordt
verkregen door te drukken op de twee
borglipjes in het vak zelf; de
voedingskabels kunnen hier gevonden
worden.
57)
BELANGRIJK
57) Neem voor verbinding van de
radio met de inbouwvoorbereiding
contact op met het Alfa Romeo
Servicenetwerk om elk probleem
te voorkomen dat de veiligheid
van de auto in gevaar brengt.
OPTIONELE
ACCESSORIES
Als men na aanschaf van het voertuig
accessoires wil monteren die constante
elektrische voeding nodig hebben
(radio, diefstalalarm, satellietbewaking
via GPS enz.) of veel stroom verbruiken,
dient men contact op te nemen met
het gespecialiseerde personeel van het
Alfa Romeo Servicenetwerk. Zij kunnen
de meest geschikte apparatuur uit
het assortiment Lineaccessori
Alfa Romeo aanbevelen en controleren
of de elektrische installatie berekend
is op de vereiste belasting en of het
noodzakelijk is een accu met een
grotere capaciteit te monteren.
58)
MONTAGE VAN
ELEKTRISCHE/
ELEKTRONISCHE
SYSTEMEN
Elektrische/elektronische systemen die
na aanschaf van de auto door de
aftersales-service worden gemonteerd,
moeten van het volgende merkteken
zijn voorzien:fig. 8887A0K0665
80
WEGWIJS IN UW AUTO
BEREIDING
88DISPOSITIVI-ELETTRONICI
Page 85 of 288

Fiat Group Automobiles S.p.A.
autoriseert de montage van zend-/
ontvangstapparatuur op voorwaarde
dat deze door een gespecialiseerd
bedrijf op vakkundige wijze en
overeenkomstig de aanwijzingen van de
fabrikant wordt uitgevoerd.
BELANGRIJK In geval van montage van
systemen waarbij de kenmerken van
de auto worden gewijzigd, kan het
kentekenbewijs door de bevoegde
instanties ingenomen worden. Dit kan
ook de ongeldigheid van de garantie
met zich meebrengen voor defecten
veroorzaakt door voornoemde wijziging
of die direct of indirect hierop terug te
voeren zijn.
Fiat Group Automobiles S.p.A. wijst
elke aansprakelijkheid af voor schade
die het gevolg is van montage van
accessoires die niet door Fiat Group
Automobiles S.p.A. zijn geleverd of
aanbevolen en die niet conform de
verschafte aanwijzingen zijn
gemonteerd.RADIOZENDAPPARATUUR
EN MOBIELE TELEFOONS
Radiozendapparatuur (autotelefoons,
CB-zenders, radioamateurs e.d.) mag
alleen in het voertuig worden gebruikt
met een aparte antenne die op het dak
is gemonteerd.
BELANGRIJK Het gebruik van deze
apparaten in de auto (zonder
buitenantenne) kan storingen in de
elektronische systemen van de auto
veroorzaken. Dit kan de veiligheid van
de auto in gevaar brengen en een
potentieel gevaar voor de gezondheid
van de passagiers opleveren.
Voor wat betreft het gebruik van
mobiele telefoons (GSM, GPRS, UMTS)
met het officiële EU-keurmerk, wordt
verwezen naar de gebruiksaanwijzingen
van de fabrikant van de mobiele
telefoon.
BELANGRIJK
58) Let op bij het monteren van
aanvullende spoilers of niet-
standaard lichtmetalen velgen:
daardoor kan de ventilatie van de
remmen namelijk beperkt worden,
wat invloed heeft op de efficiëntie
van de remmen bij bruusk,
herhaaldelijk remmen of op lange
afdalingen. Let erop dat de slag
van de pedalen nergens door
wordt belemmerd (matten, enz.).
81
Page 86 of 288

PARKEERSENSOREN
(voor bepaalde versies/markten)
Deze sensoren bevinden zich in de
voorbumper fig. 89 en de
achterbumper fig. 90 en detecteren de
aanwezigheid van obstakels achter
het voertuig en waarschuwen de
bestuurder met een geluidssignaal.INSCHAKELING
Versie met sensoren
achter
Bij de versie met sensoren achter wordt
het systeem automatisch ingeschakeld
wanneer de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld.
Versie met sensoren
voor en achter
Bij de versie met sensoren voor en
achter, wordt het systeem ingeschakeld
wanneer de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld of de knop
fig. 91
wordt ingedrukt.Wanneer de achteruit wordt
uitgeschakeld, blijven de sensoren voor
en achter geactiveerd totdat een
snelheid van circa 15 km/h wordt
overschreden, om voltooiing van de
parkeermanoeuvre toe te staan.
Het systeem kan ook ingeschakeld
worden door op de knop
op de
tunnelconsole te drukken: in de knop
gaat een led branden wanneer het
systeem ingeschakeld is.
Elke keer dat de contactsleutel naar
MAR wordt gedraaid, knippert de led
op de knop
even om aan te geven
dat het systeem een diagnose uitvoert.
Het aangaan van de led duidt niet op
een storing.
De sensoren worden uitgeschakeld
door opnieuw op de knop
te
drukken of wanneer een snelheid van
15 km/h wordt overschreden: de led in
de knop is uit wanneer het systeem
niet actief is.89A0K0360
90A0K0060
91A0K0361
82
WEGWIJS IN UW AUTO
Page 87 of 288

Versie met sensoren achter
Wanneer de sensor is ingeschakeld,
wordt het volgende schermbeeld op de
"Herconfigureerbare multifunctionele
display" (voor bepaalde versies/
markten) weergegeven fig. 92.
Versie met sensoren voor en achter
Wanneer de sensoren worden
ingeschakeld, verschijnt het scherm van
fig. 93 op het herconfigureerbare
multifunctionele display.Wanneer er meerdere obstakels zijn,
wordt het dichtstbijzijnde obstakel
weergegeven. Bij de versie met
sensoren voor en achter, wordt het
dichtstbijzijnde obstakel in de zone voor
en achter de auto weergegeven.
GELUIDSSIGNAAL
De informatie over de aanwezigheid en
afstand van een obstakel ten opzichte
van de auto wordt gegeven door
middel van geluidssignalen uit zoemers
die in het interieur zijn gemonteerd:
❒bij de versies met sensoren achter,
meldt een zoemer in de
dashboardzone de aanwezigheid van
obstakels achter de auto. Het
volume van het geluidssignaal kan
worden ingesteld via de optie"Geluidssterkte waarschuwingen"
van het "Set-up menu" (zie de
paragraaf "Menuopties" in het
hoofdstuk "Kennismaking met het
bedieningspaneel").
❒bij de versies met sensoren voor en
achter, meldt een zoemer voorin de
aanwezigheid van obstakels vóór
de auto en een zoemer achterin de
aanwezigheid van obstakels achter
de auto. Dit informeert de bestuurder
over de plaats (voor/achter) van de
obstakels.
Afhankelijk van de plaats van het
obstakel (voor of achter) wordt het
geluid door de bijbehorende zoemers
(voor of achter) geproduceerd. Het
obstakel dat zich het dichtst bij de auto
bevindt wordt gesignaleerd.
Zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld, wordt automatisch een
geluidsmelding ingeschakeld wanneer
er zich een obstakel achter de auto
binnen het meetbereik bevindt.
92A0K0059
93A0K0814
83
AANWIJZINGEN OP DE
DISPLAY
(Voor bepaalde versies/markten)
Informatie over de aanwezigheid en de
afstand van obstakels wordt gegeven
door middel van een zoemer (het
volume van het geluidssignaal kan niet
worden ingesteld) en een aanduiding
op het display.
Page 88 of 288

❒neem toenaarmate de afstand
tussen de auto en het obstakel
afneemt;
❒wordt ononderbrokenwanneer de
afstand tussen de auto en het
obstakel minder dan 30 cm bedraagt
en stopt onmiddellijk als de afstand
toeneemt;
❒blijft constantals de afstand
ongewijzigd blijft; als deze situatie de
zijsensoren betreft, zal de zoemer
na circa 3 seconden stoppen om
bijvoorbeeld signalen te voorkomen
tijdens manoeuvres langs muren.
WERKING MET
AANHANGER
De werking van de parkeersensoren
wordt automatisch uitgeschakeld zodra
de elektrische stekker van de
aanhanger in het stopcontact van de
trekhaak van de auto wordt gestoken.
11)
De sensoren worden automatisch
ingeschakeld zodra de stekker van de
aanhangerkabel verwijderd wordt.
59)
60)
ALGEMENE
WAARSCHUWINGEN
Let tijdens parkeermanoeuvres in
bijzondere mate op obstakels die zich
boven of onder de sensoren kunnen
bevinden.
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen voorwerpen achter de auto niet
gedetecteerd worden en kunnen zo
schade aan de auto veroorzaken of zelf
beschadigd raken.
De volgende omstandigheden kunnen
de werking van de parkeersensoren
beïnvloeden:
❒verminderde gevoeligheid van de
sensoren en afname van de
prestaties van het systeem kunnen te
wijten zijn aan de aanwezigheid van
ijs, sneeuw, modder, dikke verf op de
sensoren;
❒de sensor kan een onbestaand
voorwerp (echogeluid) wegens
mechanische geluiden detecteren,
bijvoorbeeld tijdens het wassen van
de auto, in geval van regen, sterke
wind, hagel;
❒De door de sensoren verzonden
signalen kunnen ook gewijzigd
worden door ultrasoonsystemen (bijv.
pneumatisch remsysteem of
pneumatische hamers) in de buurt
van de auto.❒de prestaties van het
parkeerhulpsysteem kunnen ook
beïnvloed worden door de positie van
de sensoren. Als bijvoorbeeld de
geometrie gewijzigd wordt (door
slijtage van de schokdempers,
wielophanging), de auto te veel
beladen is, of speciale afstellingen
worden uitgevoerd die de auto lager
zetten;
❒De detectie van obstakels in het hoge
gedeelte van de auto kan niet
gegarandeerd zijn, aangezien het
systeem obstakels detecteert die de
auto in het lage gedeelte kunnen
raken.
84
WEGWIJS IN UW AUTO
Het geluidssignaal: