Page 89 of 223

Instrumenten en bedieningsorganen87
Knippert tijdens het rijdenHet systeem is actief ingeschakeld.
Het motorvermogen kan worden be‐
grensd en de auto kan automatisch
iets worden afgeremd 3 131.
Brandt onderweg
Het systeem is niet beschikbaar.
Kan samen met de controlelamp A
oplichten 3 85. Een bijbehorend be‐
richt verschijnt ook op het Driver In‐
formation Center 3 89.
ESP® Plus
3 131, Traction Control-
systeem 3 130.
Elektronisch stabiliteits‐
programma uit Ø brandt geel.
Als ® Plus
gedeactiveerd is met knop
Ø op het instrumentenpaneel, dan
brandt controlelamp Ø en verschijnt
een bijbehorend bericht op het Driver Information Center 3 89.
ESP® Plus
3 131, Traction Control-
systeem 3 130.Koelvloeistoftemperatuur
W brandt rood.
Brandt bij een draaiende motor Als W brandt (mogelijk in combinatie
met controlelampje C), stop dan de
auto en schakel de motor uit.Voorzichtig
Koelvloeistoftemperatuur is te
hoog.
Koelvloeistofpeil controleren 3 148.
Is het koelvloeistofpeil hoog genoeg,
dan de hulp van een werkplaats in‐
roepen.
Voorverwarming ! brandt geel.
De voorverwarming is geactiveerd.
Wordt alleen bij lage buitentempera‐
turen ingeschakeld.
Bandenspanningscontro‐
lesysteem
w brandt of knippert.
Brandt Banden verliezen spanning. Meteen
stoppen en bandenspanning contro‐
leren.
De controlelamp w brandt samen met
C 3 86 en er verschijnt een bericht
op het Driver Information Center als
een lekke band of een veel te lage
bandenspanning wordt gedetecteerd.
Knippert
Storing in het systeem. Na enige tijd
brandt de controlelamp continu. De
hulp van een werkplaats inroepen.
De controlelamp w brandt samen met
A 3 85 en er verschijnt een bericht
op het Driver Information Center als
een band zonder druksensor wordt
geplaatst (bijv. reservewiel).
Bandenspanningscontrolesysteem
3 167.
Page 90 of 223

88Instrumenten en bedieningsorganenMotoroliedrukI brandt rood.
Brandt korte tijd als het contact wordt
ingeschakeld.
Brandt bij een draaiende motorVoorzichtig
Motorsmering wordt mogelijk on‐
derbroken. Dit kan aanleiding ge‐
ven tot motorschade en/of tot het
blokkeren van de aandrijfwielen.
1. Koppelingspedaal intrappen.
2. Versnellingsbak in neutrale stand zetten, keuzehendel in stand N
zetten.
3. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij an‐dere weggebruikers te hinderen.
4. Ontsteking uitschakelen.
9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder. Tijdens een Autostop
werkt de rembekrachtigingseen‐
heid nog altijd.
Verwijder de sleutel niet voordat de auto stilstaat, anders kan het
stuurslot onverwacht ingescha‐
keld worden.
Controleer het oliepeil voordat u de hulp van een werkplaats inroept
3 147.
Te laag brandstofpeil Y brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐
steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motorBrandstofpeil in de tank is te laag. On‐
middellijk bijtanken.
Tank nooit leegrijden.
Tanken 3 140.
Katalysator 3 123.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 153.
Stop-startsysteem
\
Brandt wanneer een Autostop wordt
verhinderd als niet aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.
Ï brandt of knippert geel / groen.
Brandt
Licht groen op tijdens een Autostop.
Als Ï geel oplicht, is er sprake van
een fout in het Stop/Start-systeem.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Knippert
Knippert groen tijdens automatisch
opnieuw starten.
Stop-startsysteem 3 117.
Rijverlichting
9 brandt groen.
Brandt bij ingeschakelde buitenver‐
lichting 3 94.
Page 91 of 223

Instrumenten en bedieningsorganen89GrootlichtP brandt blauw.
Brandt bij ingeschakeld grootlicht en
bij lichtsignaal 3 95.
Mistlamp > brandt groen.
Brandt bij ingeschakelde voorste
mistlampen 3 97.
Mistachterlicht
r brandt geel.
Brandt bij ingeschakeld mistachter‐
licht 3 97.
Cruise control
m , U brandt groen of geel.
m brandt groen als een bepaalde
snelheid wordt opgeslagen.
U brandt groen als het systeem aan
is.
Snelheidsbegrenzer U brandt geel.U
brandt geel als het systeem aan is.
Cruise control, snelheidsbegrenzer
3 133.
Tachograaf
& licht op wanneer er een storing is
3 93.
Portier open y brandt rood.
Brandt bij ingeschakeld contact wan‐
neer er een portier of de achterklep
open is.
In auto's met geautomatiseerde ver‐
snellingsbak; controlelamp licht op in
versnellingsbakdisplay en geeft aan
welk portier open is.Informatiedisplays
Driver Information Center Het Driver Information Center (DIC)
zit in de instrumentengroep onder de
snelheidsmeter.
Afhankelijk van de voertuigconfigura‐ tie, verschijnen de volgende zaken in
de display:
■ Buitentemperatuur 3 75
■ Klok 3 76
■ Kilometerteller, dagteller 3 79
■ Peilsensor motorolie 3 80
■ Service-display 3 81
Page 92 of 223

90Instrumenten en bedieningsorganen
■ Boordinformatie 3 90
■ Boordcomputer 3 91
Sommige weergegeven functies ver‐
schillen onderweg ten opzichte van
stilstand van de auto. Sommige func‐ ties zijn alleen onderweg beschik‐
baar.
Triple-Info-Display
Toont de tijd, de buitentemperatuur
en de datum als het contact aan is.
Boordinformatie
Er verschijnen berichten in het Driver
Information Center, in combinatie met
controlelamp A of C.
InformatieberichtenInformatieberichtenSPAARSTAND ACCUANTISLIP-SYSTEEM UITLICHTAUTOMAAT NIET CTIEFOLIEPEIL CORRECT
Storingsmeldingen Verschijnen in combinatie met con‐
trolelampje A. Rijd voorzichtig door
en raadpleeg een werkplaats.
Druk op de knop aan het uiteinde van
de ruitenwisserhendel om de sto‐
ringsmelding te wissen. Na enkele
seconden verdwijnt de melding auto‐
matisch en blijft A in beeld. De sto‐
ring wordt daarna opgeslagen in het
on board-systeem.
StoringsmeldingenCONTROLEER ESPVERVANG DIESELFILTERTRANSMISSIE CONTROLERENCONTROLEER VERLICHTING
Waarschuwingsmeldingen
Deze kunnen verschijnen bij contro‐
lelampje C of in combinatie met an‐
dere waarschuwingsmeldingen, con‐
trolelampen of een akoestisch sig‐
naal. Motor onmiddellijk afzetten en
de hulp van een werkplaats inroepen.
WaarschuwingsmeldingenDEFECTE INSPUITINGMOTOR TE HEETTRANSMISSIE TE HEET
Page 93 of 223

Instrumenten en bedieningsorganen91GeluidssignalenBij het starten van de motor oftijdens het rijden Er klinkt slechts één geluidssignaal
tegelijk.
Het geluidssignaal voor niet gedra‐
gen veiligheidsgordels geniet de pri‐
oriteit boven alle andere geluidssig‐ nalen.
■ Als de veiligheidsgordel niet omge‐
daan is 3 48.
■ Als u met aangetrokken handrem een bepaalde snelheid overschrijdt
3 129.
■ Wanneer de parkeerhulp een ob‐ stakel herkent 3 136.
■ Als de auto een geautomatiseerde versnellingsbak heeft en de koppe‐
lingstemperatuur te hoog is 3 124.
■ Als de snelheid korte tijd een inge‐ stelde limiet overschrijdt 3 78.
■ Tijdens het sluiten van de elektri‐ sche schuifdeur 3 26.■ Als de schuifdeur open is en de
handrem losgezet is 3 26.
■ Tijdens het in- en uitschakelen van de alarmbewaking van de kantelingvan de auto 3 30.
Bij het parkeren van de auto en/ of het openen van hetbestuurdersportier ■ Als de contactsleutel nog in het contactslot steekt.
■ Bij ingeschakelde rijverlichting. ■ Als de auto een geautomatiseerde versnellingsbak heeft 3 124, de
handrem niet aangetrokken is, de
neutrale stand niet geselecteerd is
of het rempedaal niet ingetrapt is.
Ook kan een betreffend bericht op
het Driver Information Center ver‐
schijnen 3 89.
■ Als de motor in een Autostop maar niet uitgeschakeld is. Stop-start‐
systeem 3 117.Tripcomputer
De boordcomputer geeft informatie
over rijgegevens die voortdurend ge‐
registreerd en elektronisch verwerkt
worden.
Afhankelijk van het specifieke model
kunnen de volgende functies worden
geselecteerd door de knop op het uit‐ einde van de wisserhendel meerdere
malen in te drukken.
■ Brandstofverbruik
■ Gemiddeld verbruik
■ Momentaan verbruik
Page 94 of 223

92Instrumenten en bedieningsorganen
■ Actieradius
■ Afgelegde afstand
■ Gemiddelde snelheid
■ Afstand vóór onderhoudsbeurt 3 81
■ Klok 3 76
■ Opgeslagen snelheid cruise control
en snelheidsbegrenzer 3 133
■ Bandenspanningswaarden 3 167
■ Storings- en informatieberichten
Brandstofverbruik
Geeft de hoeveelheid brandstof aan
die verbruikt is sinds de laatste reset.
Het meten kan op elk gewenst mo‐
ment opnieuw worden gestart door de
knop aan het einde van de wisser‐ hendel ingedrukt te houden.
Gemiddeld verbruik
De waarde verschijnt na het afleggen
van een afstand van 400 meter.
Het gemiddelde verbruik wordt aan‐
gegeven op basis van de afgelegde
afstand en de verbruikte brandstof
sinds de laatste reset.De meting kan op ieder gewenst mo‐
ment opnieuw gestart worden.
Momentaan verbruik
De waarde verschijnt na het bereiken
van een snelheid van 30 km/u.
Actieradius De waarde verschijnt na het afleggen
van een afstand van 400 meter.
De actieradius wordt berekend op ba‐
sis van de huidige inhoud van de
brandstoftank en het gemiddelde ver‐
bruik sinds de laatste reset.
De actieradius verschijnt niet als con‐ trolelampje Y op de instrumenten‐
groep 3 88 verschijnt.
De meting kan op ieder gewenst mo‐
ment opnieuw gestart worden.
Afgelegde afstand Geeft de afgelegde afstand sinds de
laatste reset aan.
De meting kan op ieder gewenst mo‐
ment opnieuw gestart worden.Gemiddelde snelheid
De waarde verschijnt na het afleggen
van een afstand van 400 meter.
Geeft de gemiddelde snelheid sinds
de laatste reset aan.
De meting kan op ieder gewenst mo‐
ment opnieuw gestart worden.
Ritonderbrekingen waarbij het con‐
tact wordt uitgeschakeld niet meege‐
rekend.
Informatie boordcomputer
resetten
Boordcomputer terugzetten door een
van de functies ervan te selecteren en de knop aan het uiteinde van de wis‐
serhendel ingedrukt te houden.
De volgende informatie op de boord‐ computer wordt gereset:
■ Brandstofverbruik
■ Gemiddeld verbruik
■ Actieradius
■ Afgelegde afstand
■ Gemiddelde snelheid
Page 95 of 223
Instrumenten en bedieningsorganen93
Bij het overschrijden van de maxi‐
mumwaarde van een van de parame‐
ters wordt de boordcomputer automa‐ tisch teruggezet.
Stroomonderbreking
Als de voeding werd onderbroken of
de accuspanning te laag is gezakt,
zullen de waarden opgeslagen in de
boordcomputer verloren gaan.Tachograaf
De tachograaf is te bedienen zoals
aangegeven in de geleverde gebrui‐
kershandleiding. Voorschriften om‐
trent het gebruik aanhouden.
Bij een storing licht controlelamp & op
in de instrumentengroep. De hulp van
een werkplaats inroepen.
Na het aanbrengen van een tacho‐
graaf verschijnt de totaal afgelegde
afstand alleen op de tachograaf en
niet op de kilometerteller 3 79.
Page 96 of 223
94VerlichtingVerlichtingRijverlichting................................ 94
Binnenverlichting .........................98
Verlichtingsfuncties ....................100Rijverlichting
Lichtschakelaar
Buitenste lichtschakelaar draaien:
7=Uit0=Zijmarkeringslichten9 P=Dimlicht of grootlichtAUTO=Automatische verlichting:
Koplampen worden auto‐
matisch in- en uitgescha‐
keld.
Binnenste lichtschakelaar draaien:
>=Mistlampenr=MistachterlichtControlelamp grootlicht P 3 89.
Controlelamp dimlicht 9 3 88.
Achterlichten De achterlichten branden samen met
het dimlicht en de zijmarkeringslich‐
ten.
Automatische verlichting
Bij het inschakelen van de automati‐
sche verlichting terwijl de motor
draait, schakelt het systeem afhanke‐
lijk van het omgevingslicht tussen het dagrijlicht (voor zover aanwezig) en
de koplampen.