Page 17 of 305
Kort en bondig15
Voorruit- en koplampsproeiers
Hendel naar u toe trekken.
Voorruitsproeiers en koplampsproei‐
ers 3 101, sproeiervloeistof 3 234.
Achterruitwisser
Druk de wipschakelaar in om de ach‐
terruitwisser aan te zetten:
schakelaar
boven=continue wer‐
kingschakelaar
onder=onderbroken
werkingmiddenstand=uitAchterruitsproeier
Hendel van u af duwen.
Er wordt sproeiervloeistof op de ach‐
terruit gespoten en de ruitenwisser
maakt enkele slagen.
Wis-/wasinstallatie achterruit 3 102.
Page 18 of 305
16Kort en bondigKlimaatregelingVerwarmbare achterruit,verwarmbare buitenspiegels
Ü -toets indrukken om verwarming in
te schakelen.
Verwarmbare achterruit 3 35.
Ruiten ontwasemen en
ontdooien
Knop V indrukken.
Stel de temperatuur in op de hoogste stand.
Koeling n aan.
Verwarmbare achterruit Ü AAN.
Klimaatregelsysteem 3 154.
Versnellingsbak
Handgeschakelde
versnellingsbak
Achteruit: vanuit stilstand 3 seconden na het intrappen van het koppelings‐
pedaal wachten, vervolgens de ont‐
grendelingsknop op de schakelpook
indrukken en de versnelling inscha‐
kelen.
Kan de versnelling niet worden inge‐
schakeld, dan het koppelingspedaal
in de neutrale stand laten opkomen
en weer intrappen; vervolgens nog‐
maals schakelen.
Page 19 of 305
Kort en bondig17
Handgeschakelde versnellingsbak
3 177.Automatische versnellingsbakP=ParkeerstandR=AchteruitversnellingN=Neutrale standD=Rijstand
Handmatige modus: duw de keuze‐
hendel vanuit D naar links.
<=hogere versnelling]=lagere versnelling
U kunt de keuzehendel uit P zetten
wanneer de ontsteking is ingescha‐
keld en u het rempedaal intrapt. Druk op de ontgrendelknop om P of R in te
schakelen.
Automatische versnellingsbak
3 174.
Page 20 of 305
18Kort en bondigVoordat u wegrijdtVoor het wegrijden controleren ■ Bandenspanning en -staat 3 254,
3 292,
■ Motoroliepeil en vloeistofniveaus 3 232,
■ Ruiten, spiegels, buitenverlichting en kentekenplaat: vrij van vuil,
sneeuw of ijs en gebruiksklaar,
■ Juiste positie van spiegels, stoelen en veiligheidsgordels 3 30,
3 40, 3 54,
■ Werking van remsysteem (bij lage snelheid), vooral bij vochtige rem‐
men.Motor starten
■ draai de sleutel naar stand 1
■ verdraai het stuurwiel iets, zodat het stuurslot wordt opgeheven
■ bedien de koppeling en rem
■ automatische versnellingsbak in P
of N
■ bedien het gaspedaal niet
■ dieselmotoren: draai de sleutel naar stand 2 om voor te gloeien en
wacht totdat de controlelamp !
dooft
■ draai de sleutel naar stand 3 en laat
los
Motor starten 3 165.
Page 21 of 305

Kort en bondig19
Stop/Start-systeem
Als de auto langzaam rijdt of stilstaat
en bepaalde voorwaarden zijn ver‐
vuld, activeer dan een Autostop zoals
hieronder beschreven:
■ Bedien het koppelingspedaal
■ Zet de keuzehendel in N
■ Laat het koppelingspedaal los
Een Autostop wordt door de naald
aangegeven op de AUTOSTOP-
stand in de toerenteller.
Om de motor te herstarten, moet u het koppelingspedaal opnieuw bedienen.
Stop/Start-systeem 3 166.
Parkeren
■ Trek altijd de handrem aan. Trek de
handrem aan zonder op de ont‐
grendelingsknop te drukken. Op een aflopende of oplopende helling
zo stevig mogelijk. Trap tegelijker‐ tijd de rem in om de bedienings‐
kracht te verminderen.
Trek bij auto's met elektrische
handrem gedurende ongeveer één
seconde aan schakelaar m.
■ De motor afzetten. Contactsleutel naar stand 0 draaien en deze eruit
trekken. Stuurwiel verdraaien tot‐
dat het stuurslot merkbaar vergren‐ delt.
Bij auto's met automatische ver‐ snellingsbak is de sleutel alleen te
verwijderen met de keuzehendel in
stand P.
■ Wanneer de auto vlak of op een op‐
lopende helling staat, dan voor het
uitschakelen van de ontsteking de
eerste versnelling inschakelen of
de keuzehendel in stand P zetten.
Op een oplopende helling boven‐dien de voorwielen van de stoep‐
rand wegdraaien.
Wanneer de auto vlak op een aflo‐
pende helling staat, dan voor het
uitschakelen van de ontsteking de
achteruitversnelling inschakelen of
de keuzehendel in stand P zetten.
Bovendien de voorwielen naar de
stoeprand toedraaien.
■ Vergrendel de auto met de toets e
op de handzender.
Activeer het alarmsysteem 3 28.
■ De auto niet op een licht ontvlam‐ bare ondergrond parkeren. De on‐
dergrond kan door de hoge tempe‐
ratuur van het uitlaatgassysteem mogelijk vlam vatten.
■ Sluit de ruiten.
■ Koelventilatoren kunnen ook na het
afzetten van de motor in werking
treden 3 231.
■ Na een rit waarbij met hoge motor‐ toerentallen of met hoge motorbe‐
lasting werd gereden, de motor
vóór het afzetten gedurende een
korte tijd met lage belasting laten
Page 22 of 305
20Kort en bondig
draaien of gedurende ca.
30 seconden stationair laten lopen
om de turbolader te beschermen.
Sleutels, sloten 3 21, auto een lan‐
gere tijd stilzetten 3 230.
Page 23 of 305

Sleutels, portieren en ruiten21Sleutels, portieren en
ruitenSleutels, sloten ............................ 21
Portieren ...................................... 26
Antidiefstalbeveiliging ..................27
Buitenspiegels ............................. 30
Binnenspiegel .............................. 31
Ruiten .......................................... 32
Dak .............................................. 36Sleutels, sloten
Sleutels Reservesleutels
Het sleutelnummer staat in de Car
Pass of op een afneembaar label.
Bij het bestellen van reservesleutels
moet het sleutelnummer worden ver‐
meld aangezien de sleutels deel uit‐
maken van de startbeveiliging.
Sloten 3 271.
Sleutel met uitklapbare
sleutelbaardOm uit te klappen knop indrukken.
Om in te klappen eerst knop indruk‐
ken.
Car Pass Op de Car Pass staan veiligheids‐
technische autogegevens. Daarom
moet deze goed worden bewaard.
Een eventueel ingeschakelde werk‐
plaats heeft voor het verrichten van
bepaalde werkzaamheden deze au‐
togegevens nodig.
Handzender
Page 24 of 305

22Sleutels, portieren en ruiten
Wordt gebruikt voor:■ Centrale vergrendeling
■ Diefstalbeveiliging
■ Diefstalalarmsysteem
■ Elektrische ruitbediening
De handzender heeft een bereik van
circa 20 meter. Dit kan beperkt wor‐
den door invloeden van buitenaf.
Brandende alarmknipperlichten die‐
nen als bevestiging.
Afstandsbediening met zorg behan‐
delen, vochtvrij houden, beschermen
tegen hoge temperaturen en onnodig
gebruik vermijden.
Storing
Als de centrale vergrendeling niet met
de afstandsbediening kan worden
vergrendeld of ontgrendeld, kan dit
het gevolg zijn van het volgende:
■ Bereik overschreden
■ Batterijspanning te laag
■ Herhaald, opeenvolgend gebruik van de afstandsbediening buiten
het bereik, waardoor er opnieuw
gesynchroniseerd moet worden■ Overbelasting van de centrale ver‐ grendeling door herhaalde, snel op‐
eenvolgende activering van de af‐
standsbediening, waardoor de
stroomvoorziening voor korte tijd
wordt onderbroken
■ Storing door radiogolven afkomstig
van externe zenders met een hoog vermogen
Ontgrendelen 3 23.
Basisinstellingen Sommige instellingen kunt u wijzigen
in het menu Instellingen op het
Info-display . Persoonlijke instellingen
3 133.
Batterij van de
afstandsbediening vervangen
Zodra de reikwijdte afneemt, de bat‐
terij meteen vervangen.Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
Sleutel met uitklapbare sleutelbaard
Sleutelbaard uitklappen en afstands‐
bediening openen. Batterij vervangen (batterijtype CR 2032), let hierbij opde juiste plaatsing. Afstandsbedie‐ning sluiten en synchroniseren.