Page 97 of 305
Opbergen95
Verwijderen
Druk op de knop van de spanner om
de band aan beide zijden los te ma‐
ken. Haal de haken uit de ogen. Haak de stangen van het veiligheidsnet los
van de beugels in het dakframe. Rol
het net op en maak het vast met een
band.
OpbergenOpen de afdekking van het opberg‐
vak in de bodem van de bagage‐
ruimte voor de achterklep.
Berg het veiligheidsnet in het opberg‐
vak op en sluit het deksel.
Opklapbaar aflegvlak
Zitten aan de achterkant van de voor‐
stoelen.
Openen door naar boven te trekken
totdat het vastklikt.
Voor het neerklappen, omlaagdruk‐
ken tot voorbij de weerstand.
Zet geen zware voorwerpen op de uit‐ klapbare tafeltjes.
Gevarendriehoek
Berg de gevarendriehoek op in het
opbergvak in de bodem van de baga‐
geruimte voor de achterklep.
Verbanddoos Berg de verbanddoos en het reflecte‐
rende vest onder de bestuurdersstoel
op.
Page 98 of 305
96Opbergen
Bevestig met de bandjes.
In een andere uitvoering, bevindt de
verbanddoos zich in een opbergvak
onder de bestuurdersstoel. Schuif het luikje open om het vak te openen of
te sluiten.Dakdragersysteem
Dakdrager Om veiligheidsredenen en ter vermij‐
ding van dakschade adviseren wij het voor uw auto goedgekeurde dakdra‐
gersysteem te gebruiken. Contact op‐
nemen met uw werkplaats voor meer informatie.
Gebruiksaanwijzing van het dakdra‐
gersysteem in acht nemen en dak‐
dragersysteem verwijderen wanneer
het niet wordt gebruikt.
Page 99 of 305
Opbergen97
Dakdrager installerenAuto's met dakreling
Bevestig de dakdrager bij de gaten,
zoals aangeduid door de pijlen op de
afbeelding.
Model zonder dakreling
Om een dakdragersysteem te beves‐
tigen, de afdekkingen in de dakstrip‐
pen openen. De montage-elementen
volgens instructies in de houder (zie illustratie) steken.
Beladingsinformatie
■ Zware voorwerpen in de bagage‐ ruimte tegen de rugleuningen leg‐
gen. Controleren of de rugleunin‐
gen naar behoren zijn vergrendeld. Bij stapelbare voorwerpen de
zwaarste voorwerpen onderaan
leggen.
■ Voorwerpen met spanbanden aan de sjorogen vastzetten 3 91.
■ Losse voorwerpen in de laadruimte
vastzetten om glijden tegen te
gaan.
Page 100 of 305

98Opbergen
■Bagage niet boven de rugleuningen
laten uitsteken.
■ Geen voorwerpen op de bagage‐ ruimteafdekking of op het instru‐
mentenpaneel leggen.
■ De bagage mag de bediening van pedalen, handrem, schakelhef‐
boom en de bewegingsvrijheid van
de bestuurder niet belemmeren.
Geen losse voorwerpen in het inte‐
rieur leggen.
■ Niet met een geopende achterklep rijden.9 Waarschuwing
Controleer altijd of de lading in het
voertuig goed vastgezet is. Als datniet het geval is, kunnen er voor‐
werpen in het voertuig rondslinge‐
ren en letsel of schade aan de la‐
ding of de auto veroorzaken.
■ Het nuttig draagvermogen is het
verschil tussen het maximaal toe‐laatbare totaalgewicht van de auto
(zie typeplaatje 3 278) en het EU-
leeggewicht van de auto.
U berekent het nuttig draagvermo‐
gen door de gegevens van uw auto
in de tabel Gewichten voorin deze
handleiding in te voeren.
Het EU-leeggewicht omvat ook het
gewicht van de bestuurder (68 kg),
de bagage (7 kg) en alle vloeistof‐
fen (tank voor 90 % gevuld).
Extra uitrusting en accessoires ver‐ hogen het leeggewicht.
■ Rijden met daklading verhoogt de zijwindgevoeligheid van de auto en
verslechtert het rijgedrag door het
hogere zwaartepunt. Lading gelijk‐
matig verdelen en goed met span‐
banden vastzetten. Bandenspan‐
ning en rijsnelheid aan de bela‐
dingstoestand aanpassen. Span‐
banden regelmatig controleren en
bijspannen.
Niet sneller rijden dan 120 km/u.
Toelaatbare dakbelasting is 75 kg
voor auto's zonder dakreling en
100 kg voor auto's met dakreling.
De dakbelasting is de som van het
gewicht van het dakdragersysteem
en de lading.
Page 101 of 305
Instrumenten en bedieningsorganen99Instrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................99
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .....................107
Informatiedisplays ......................119
Boordinformatie ......................... 126
Tripcomputer .............................. 130
Persoonlijke instellingen ............133Bedieningsorganen
Stuurwielverstelling
Hendel omlaagbewegen, stuurwiel
instellen, hendel omhoogbewegen en
vergrendelen.
Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande
auto en ontgrendeld stuurslot verstel‐ len.
Stuurbedieningsknoppen
U kunt het infotainment-systeem, be‐
paalde bestuurdersondersteunings‐
systemen en een aangesloten mo‐
biele telefoon bedienen met de knop‐ pen op het stuurwiel.
Meer informatie staat in de handlei‐
ding van het infotainment-systeem.
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men 3 184.
Page 102 of 305
100Instrumenten en bedieningsorganenVerwarmd stuurwiel
Druk op toets * om verwarming te
activeren. De activering wordt aange‐
duid door de led in de knop.
De gedeelten van het stuurwiel die
specifiek aanbevolen zijn voor plaat‐
sing van de handen zijn sneller warm en worden warmer dan de overige ge‐
deelten.
De verwarming werkt bij een draai‐
ende motor en tijdens een Autostop.
Stop/Start-systeem 3 166.
Claxon
j indrukken.
Page 103 of 305
Instrumenten en bedieningsorganen101Wis-/wasinstallatie voorruit
Voorruitwissers2=snel1=langzaamP=intervalwissen§=uit
Hendel omlaagduwen om wissers
één slag te laten maken wanneer de
voorruitwisser uitgeschakeld is.
Niet inschakelen wanneer de voorruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Instelbaar wisinterval
Wisserhendel in stand P.
Draai aan het stelwiel om het gewen‐
ste wisinterval in te stellen:
kort
interval=draai het stelwiel om‐
hooglang
interval=draai het stelwiel om‐
laagAutomatische wisfunctie met
regensensorP=automatische wisfunctie met
regensensor
De regensensor registreert de hoe‐
veelheid neerslag op de voorruit en
stuurt automatisch de wissnelheid
van de voorruitwisser aan.
Als de wisfrequentie hoger is dan 20 seconden beweegt de ruitenwis‐serarm lichtjes naar beneden tot de
uitgangsstand.
Page 104 of 305
102Instrumenten en bedieningsorganen
Instelbare gevoeligheid van de
regensensor
Draai aan het stelwiel om de gevoe‐
ligheid in te stellen:
lage
gevoelig‐
heid=draai het stelwiel om‐
laaghoge
gevoelig‐
heid=draai het stelwiel om‐
hoog
Sensor vrijhouden van stof, vuil en ijs.
Voorruit- en koplampsproeiers
Hendel naar u toe trekken. Er wordt
sproeiervloeistof op de voorruit ge‐
spoten en de ruitenwisser maakt en‐
kele slagen.
Als de koplampen branden, wordt er
ook sproeiervloeistof op de koplam‐
pen gesproeid als u lang genoeg aan
de hendel trekt. Daarna kan het was‐ systeem van de koplampen niet wor‐
den gebruikt gedurende 5 wascycli of
tot de motor of de koplampen uit- en
opnieuw werden aangezet.
Wis-/wasinstallatie
achterruit