Page 201 of 305

Rijden en bediening199
Het systeem omvat:■ Anticiperend remsysteem
■ Automatisch noodstopsysteem
■ Anticiperend
remassistentiesysteem9 Waarschuwing
Dit systeem is niet bedoeld om de
verantwoordelijkheid van de be‐
stuurder, voor het besturen van de
auto en anticiperen op de ver‐
keerssituatie, over te nemen. De
functie is puur ondersteunend van aard. De bestuurder moet, afhan‐
kelijk van de rij-omstandigheden,
zelf het rempedaal bedienen.
Anticiperend remsysteem
Bij het naderen van een voorliggermet een zodanige snelheid dat een
aanrijding waarschijnlijk is, zet het an‐
ticiperend remsysteem een lichte
remactie in. Dit verkort de responstijd, mocht handmatig of automatisch
remmen noodzakelijk zijn.
Het remsysteem is voorbereid op
sneller remmen.
Automatisch noodstopsysteem
Na het voorbereiden van de remmen
en net voor het moment van aanrij‐
ding past deze functie automatisch
beperkte remactie toe om de snelheid
te verlagen.
Anticiperend
remassistentiesysteem
Naast het anticiperend remsysteem en het automatisch noodstopsys‐
teem, verhoogt het anticiperende re‐
massistentiesysteem de gevoelig‐
heid van de remassistentie. Een
lichte aanraking van het rempedaal
leidt dan onmiddellijk tot sterk afrem‐
men. Deze functie helpt de bestuur‐
der om sneller en harder te remmen
vóór de mogelijke aanrijding.9 Waarschuwing
De actieve noodrem is niet ont‐
worpen voor sterk autonoom rem‐ men of het automatisch vermijden
van botsingen. Het is ontworpen
om de voertuigsnelheid vooraf‐
gaand aan een aanrijding te ver‐
lagen. Het systeem reageert mo‐
gelijk niet op stilstaande auto's,
voetgangers en dieren. Na een
plotselinge verandering van rij‐
strook, heeft het systeem enige
tijd nodig om de nieuwe voorligger te detecteren.
De bestuurder moet onder het rij‐
den altijd zijn of haar onverdeelde
aandacht aan het verkeer geven.
De bestuurder moet altijd gereed
zijn om actie te ondernemen en te
remmen en sturen om aanrijdin‐
gen te voorkomen. Het systeem is ontworpen voor een situatie
waarin alle inzittenden hun veilig‐
heidsgordels dragen.
Systeembeperkingen
De actieve noodrem werkt beperkt of
niet bij regen, sneeuw of modder, om‐ dat de radarsensor door een water‐
film, stof, ijs, of sneeuw bedekt kan
zijn. Bij een vervuilde sensor, de sen‐
sorafdekking reinigen.
In zeldzame gevallen kan de actieve
noodrem kort automatisch remmen in situaties waarin dat onnodig lijkt te
Page 202 of 305

200Rijden en bediening
zijn, bijvoorbeeld als er verkeersbor‐
den in een bocht staan of door auto's
die zich in een andere rijstrook bevin‐ den. Dit behoort bij de normale wer‐
king van het systeem, de auto behoeft geen onderhoud. Trap het gaspedaal
stevig in om het automatisch remmen op te heffen.
Instellingen
Instellingen kunt u veranderen in het
menu Voorbereiding aanrijding in de
persoonlijke instellingen 3 133.
Storing
In geval een systeem onderhoud of
reparatie nodig heeft, ziet u een mel‐
ding op het Driver Information Centre.
Als het systeem niet naar behoren
functioneert, verschijnen er berichten
in het Driver Information Center.
Boordinformatie 3 126.
Parkeerhulp
9 Waarschuwing
De bestuurder is zelf geheel ver‐
antwoordelijk voor het inparkeren.
Controleer bij het achteruit- en
vooruitrijden en het gebruik van de
parkeerhulp de zone rondom de
auto.
De parkeerhulp voor-achter meet de
afstand tussen de auto en voorgele‐
gen obstakels en achter de auto. Het
systeem geeft geluidssignalen en
toont berichten.
Het systeem heeft vier ultrasone par‐
keersensoren elk in de achter- en
voorbumper.
Het gebruikt twee verschillende
akoestische waarschuwingssignalen
voor de controlezones voor en achter,
elk met een andere geluidsfrequentie.
Controlelamp r 3 115.
Page 203 of 305

Rijden en bediening201
Knop D
De parkeerhulp wordt in- en uitge‐
schakeld door de knop D in te druk‐
ken. Als de auto uitgerust is met par‐
keerhulp en geavanceerde parkeer‐
hulp 3 203, worden beide systemen
met dezelfde knop geregeld.
Druk eenmaal kort op de knop D om
de parkeerhulp in- of uit te schakelen. Om de geavanceerde parkeerhulp in-
of uit te schakelen, de knop D ge‐
durende ongeveer
één seconde indrukken.
Als één systeem actief is, kan er tus‐
sen beide systemen worden gescha‐
keld door de knop korter of langer in te drukken.Inschakelen
Wanneer u de achteruit inschakelt,
wordt het systeem automatisch geac‐
tiveerd.
U kunt de parkeerhulp voor ook bij
een lage snelheid inschakelen door
de parkeerhulpknop D kort in te
drukken.
Een brandende LED in de parkeer‐ hulptoets geeft aan dat het systeemklaar voor gebruik is.
Melding
Het systeem waarschuwt de bestuur‐ der met akoestische signalen voor
obstakels vóór of achter de auto. Af‐ hankelijk van welke sensoren het ob‐
stakel het dichtst genaderd zijn, hoort u een geluidssignaal van de bijbeho‐
rende sensoren. De geluidssignalen
volgen elkaar sneller op naarmate de
afstand tot het obstakel afneemt. Is
de afstand kleiner dan 30 cm, dan
klinkt er een continu geluidssignaal.
Ook kan de afstand tot obstakels op
het Driver Information Center (DIC)
worden weergegeven 3 119.
Page 204 of 305

202Rijden en bediening
Bij versies met Uplevel-display wordtde afstand tot een voorliggend obsta‐ kel aangeduid door veranderende
segmenten.
Bij versies met Uplevel-Combi-dis‐
play wordt de afstand tot een voor- en
achterliggend obstakel aangeduid
door veranderende afstandslijnen
rondom de auto.
De afstandsmelding op het display kan worden geblokkeerd en over‐
schreven door boordinformatie met
een hogere prioriteit. Na het over‐
schrijven van een afstandsmelding
door boordinformatie wordt er geen
afstand meer aangegeven totdat de
parkeerhulp opnieuw wordt geacti‐
veerd.
Uitschakelen
Schakel het systeem uit door kort op
de parkeerhulpknop D te drukken.
De LED in de knop dooft en u ziet
Parkeerhulp uit op het Driver Informa‐
tion Centre (DIC).
Bij het overschrijden van een be‐
paalde snelheid wordt het systeem
automatisch uitgeschakeld.
Als de knop D een keer wordt inge‐
drukt binnen een contactcyclus, wordt de parkeerhulp vooraan altijd op‐
nieuw ingeschakeld wanneer de
voertuigsnelheid onder een bepaalde
waarde komt.
Storing
In geval van een systeemstoring
brandt r of ziet u een melding op
het Driver Information Centre (DIC).Mocht het systeem niet werken we‐ gens tijdelijke omstandigheden, zoals
sneeuw op de sensoren, dan brandt
r of verschijnt er een melding op
het Driver Information Centre (DIC).
Boordinformatie 3 126.9 Waarschuwing
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen reflecterende oppervlak‐
ken van uiteenlopende aard op
voorwerpen of kleding evenals ex‐ terne geluidsbronnen ertoe leiden
dat het systeem obstakels niet
waarneemt.
In het bijzonder moet gelet worden
op lage obstakels die het onderste gedeelte van de bumper kunnen
beschadigen.
Page 205 of 305

Rijden en bediening203Voorzichtig
De sensor werkt eventueel mindergoed wanneer deze bijv. met ijs of sneeuw zijn bedekt.
Het parkeerhulpsysteem werkt bij
een zware belading eventueel
minder goed.
Bij grotere voertuigen (bijv. of‐
froad-voertuigen, minivans, be‐
stelauto's) is er sprake van bijzon‐
dere omstandigheden. De objec‐
therkenning in het bovenste deel
van deze voertuigen kan niet wor‐ den gegarandeerd.
Objecten met een erg klein reflec‐
tievlak, zoals smalle voorwerpen of zachte materialen, herkent het
systeem mogelijkerwijs niet.
De parkeerhulp detecteert geen
objecten buiten het detectiebereik.
Let op
Het parkeerhulpsysteem herkent
automatisch een af fabriek gemon‐
teerde trekhaak. Het systeem wordt
gedeactiveerd zodra u de stekker
erin steekt.
De sensor kan een niet-bestaand voorwerp (storingsecho) herkennen
als gevolg van akoestische of me‐
chanische invloeden van buitenaf.
Let op
Bij het inschakelen van een vooruit‐
versnelling en het overschrijden van
een bepaalde snelheid wordt de par‐ keerhulp achter bij het uitschuiven
van het draagsysteem achterzijde
gedeactiveerd.
Bij het eerst inschakelen van de ach‐ teruitversnelling detecteert de par‐keerhulp het draagsysteem achter‐
zijde en klinkt er een zoemer. Druk
kort op r of D om de parkeer‐
hulp te deactiveren.Geavanceerde
parkeerhulp9 Waarschuwing
De bestuurder is zelf geheel ver‐
antwoordelijk voor het inparkeren.
Controleer bij het achteruit- en
vooruitrijden en het gebruik van de
parkeerhulp de zone rondom de
auto.
De geavanceerde parkeerhulp laat de
bestuurder inparkeren door instruc‐
ties te geven op het Driver Informa‐ tion Centre en door geluidssignalen.
Page 206 of 305

204Rijden en bediening
Het systeem gebruikt de sensorenvan de parkeerhulp in combinatie met
twee extra sensoren aan weerskan‐
ten van de voor- en achterbumpers.
Knop D
De parkeerhulp en geavanceerde parkeerhulp 3 200 worden beide met
dezelfde knop geregeld. Druk een‐
maal kort op de knop om de parkeer‐
hulp in- of uit te schakelen. Om de
geavanceerde parkeerhulp in- of uit
te schakelen, de knop D gedurende
ongeveer één seconde indrukken.
Als één systeem actief is, kan er tus‐
sen beide systemen worden gescha‐
keld door de knop korter of langer in
te drukken.Inschakelen
Wanneer u een parkeerplek zoekt,
moet u het systeem activeren door
ongeveer één seconde op de knop
D te drukken.
Het systeem kan alleen worden ge‐ activeerd bij snelheden tot 30 km/u en het systeem zoekt naar parkeerplek‐
ken bij een snelheid tot 30 km/u.
De maximale parallelle afstand tus‐
sen uw auto en de rij geparkeerde au‐
to's bedraagt 1,8 meter.
Werking
Wanneer u langs een rij auto's rijdt,
zal de geavanceerde parkeerhulp
naar een geschikte parkeerplek zoe‐
ken. Als er een geschikte plek is ge‐
vonden, wordt dit op het Driver Infor‐ mation Centre getoond en wordt er
een geluidssignaal gegeven.
Stopt u niet binnen 10 meter nadat het
systeem een parkeerplek voorstelt,
dan zoekt het systeem naar een an‐
dere geschikte plek.
Page 207 of 305

Rijden en bediening205
U aanvaardt de voorgestelde plek,
door binnen 10 meter na de stopin‐
structie te stoppen. Het systeem be‐ rekent het optimale traject om in te
parkeren. Daarna kunt u inparkeren
door de nauwkeurige instructies van
het systeem te volgen.U ziet de volgende instructies:
■ een waarschuwing wanneer u snel‐
ler rijdt dan 30 km/u,
■ het verzoek om te stoppen wan‐ neer een parkeerplek is gevonden,
■ de richting waarin u rijdt om in te parkeren,
■ de stand van het stuurwiel tijdens het inparkeren,
■ bij sommige instructies ziet u een voortgangsbalk.Wanneer het inparkeren is gelukt,
verschijnt het symbool eindpositie.
Let altijd goed op het geluid van de
parkeerhulp voor-achter. Een onon‐
derbroken geluid betekent dat de af‐
stand tot een obstakel minder dan on‐
geveer 30 cm is.
Aan de overkant parkeren
Het systeem is geconfigureerd om
naar parkeerplekken aan de passa‐
gierskant te zoeken. Om parkeerplek‐
ken aan de bestuurderszijde te vin‐
den, de richtingaanwijzer naar de be‐
stuurderszijde schakelen.
Page 208 of 305

206Rijden en bediening
Weergaveprioriteit
Nadat u de geavanceerde parkeer‐ hulp hebt geactiveerd, verschijnt er
een bericht op het Driver Information
Centre. De weergave van teksten met
een hogere prioriteit, zoals boordin‐
formatie 3 126 , krijgt voorrang. Nadat
u hiermee akkoord bent gegaan door op de knop SET/CLR te drukken, ke‐
ren de parkeerinstructies terug en
kunt u doorgaan met parkeren.
Uitschakelen
Het systeem wordt gedeactiveerd:
■ knop D ongeveer één seconde
indrukken
■ nadat het inparkeren is gelukt
■ wanneer u sneller rijdt dan 30 km/u
■ wanneer u de ontsteking uitscha‐ kelt
Wanneer u het systeem deactiveert
of wanneer het zichzelf deactiveert tij‐ dens het inparkeren, dan verschijnt
Parkeren gedeactiveerd op het Driver
Information Centre.Storing
Er verschijnt een tekst op het Driver
Information Centre wanneer:
■ er een storing in het systeem zit
■ u de parkeermanoeuvre niet goed afmaakt
■ het systeem buiten werking is
Als er tijdens het inparkeren een voor‐
werp wordt herkend, dan verschijnt
Stop op het Driver Information Cen‐
tre. Door het verwijderen van het ob‐
ject wordt het inparkeren hervat.
Wordt het niet verwijderd, dan wordt
het systeem gedeactiveerd. Druk on‐
geveer één seconde op de knop D
om het systeem naar een nieuwe par‐ keerplek te laten zoeken.