Page 17 of 185
Kort en bondig15
Ruiten ontwasemen enontdooien
Airconditioning
Draaiknop voor temperatuur in de
hoogste stand zetten.
Luchtdebiet op hoogste stand zetten.
Luchtverdeelschakelaar op V zet‐
ten.
Koeling n aan.
Verwarmbare achterruit Ü aan.
Elektronische klimaatregeling (ECC)
Toets Ê indrukken.
Temperatuur en luchtverdeling wor‐
den automatisch ingesteld, de aanja‐
ger draait met een hoge snelheid.
Om de automatische modus opnieuw in te schakelen: toets n of toets
AUTO indrukken,
Klimaatregelsysteem 3 94, Elektro‐
nisch klimaatregelsysteem 3 96.
Versnellingsbak
Handgeschakelde
versnellingsbak
Achteruit: vanuit stilstand
3 seconden na het intrappen van het
koppelingspedaal de ring op de scha‐
kelpook omhoogtrekken en de ver‐
snelling inschakelen.
Kan de versnelling niet worden inge‐
schakeld, dan koppeling in de neu‐
trale stand laten opkomen, koppeling
weer intrappen en nogmaals schake‐ len.
Page 18 of 185
16Kort en bondig
Handgeschakelde versnellingsbak3 106.Geautomatiseerde
versnellingsbakN=neutrale stando=rijstand+=hogere versnelling-=lagere versnellingA/M=wisselen tussen automati‐
sche en handgeschakelde
modusR=achteruitversnelling (met
vergrendeling keuzehendel)
Geautomatiseerde versnellingsbak
3 107.
Voordat u wegrijdt
Vóór het wegrijden controleren ■ Bandenspanning en -staat 3 142,
3 172.
■ Motoroliepeil en vloeistofniveaus 3 126.
■ Ruiten, spiegels, buitenverlichting en kentekenplaat: vrij van vuil,
sneeuw of ijs en gebruiksklaar.
■ Juiste positie van spiegels, stoelen en veiligheidsgordels 3 27,
3 33, 3 39.
■ Werking van remsysteem bij lage snelheid, vooral bij vochtige rem‐
men.
Page 19 of 185
Kort en bondig17
Motor starten
■ sleutel naar stand MAR draaien
■ verdraai het stuurwiel een beetje, zodat het stuurslot vrijkomt
■ trap de koppeling en rem in
■ geautomatiseerde versnellingsbak:
rem intrappen, de versnellingsbak
schakelt automatisch naar N (neu‐
traal)
■ bedien het gaspedaal niet
■ dieselmotoren: draai de sleutel naar stand MAR voor het voor‐
gloeien en wacht totdat de contro‐
lelamp ! dooft
■ sleutel kort naar stand AVV draaien
en loslaten
Motor starten 3 101.Stop/Start-systeem
Als de auto langzaam rijdt of stilstaat
en aan bepaalde voorwaarden is vol‐ daan, activeer dan een Autostop
zoals hieronder beschreven:
■ Bedien het koppelingspedaal
■ Zet de hendel in de neutraalstand
■ Laat het koppelingspedaal los
Een Autostop wordt aangegeven
wanneer ^ op het Driver Information
Center verschijnt 3 78.
Om de motor te herstarten, moet u het koppelingspedaal opnieuw bedienen.
Stop/Start-systeem 3 102.
Page 20 of 185

18Kort en bondigParkeren■ Trek altijd de handrem aan. Trek de
handrem aan zonder op de ont‐
grendelingsknop te drukken. Op een aflopende of oplopende helling
zo stevig mogelijk. Trap tegelijker‐
tijd de rem in om de bedienings‐
kracht te verminderen.
■ Zet de motor af. Contactsleutel naar stand STOP draaien en deze
eruit trekken. Stuurwiel verdraaien
totdat het stuurslot merkbaar ver‐
grendelt.
■ Wanneer de auto vlak of op een op‐
lopende helling staat, dan voor het
uitschakelen van het contact de
eerste versnelling inschakelen. Op
een oplopende helling bovendien
de voorwielen van de stoeprand
wegdraaien.
Op een aflopende helling voor het
uitschakelen van het contact de
achteruitversnelling inschakelen.
Bovendien de voorwielen naar de
stoeprand toedraaien.
■ Vergrendel de auto met de toets e
op de handzender.■ De auto niet op een licht ontvlam‐ bare ondergrond parkeren. De on‐
dergrond kan door de hoge tempe‐
ratuur van het uitlaatgassysteem
mogelijk vlam vatten.
■ Sluit de ruiten.
■ Koelventilatoren kunnen ook na het
afzetten van de motor in werking
treden 3 125.
■ Na een rit waarbij met hoge motor‐ toerentallen of met hoge motorbe‐
lasting werd gereden, de motor
vóór het afzetten gedurende een
korte tijd met lage belasting laten
draaien of gedurende ca.
30 seconden stationair laten lopen
om de turbolader te beschermen.
Sleutels, sloten 3 19, auto een lan‐
gere tijd stilzetten 3 124.
Page 21 of 185
Sleutels, portieren en ruiten19Sleutels, portieren en
ruitenSleutels, sloten ............................ 19
Portieren ...................................... 22
Antidiefstalbeveiliging ..................26
Buitenspiegels ............................. 27
Binnenspiegel .............................. 28
Ruiten .......................................... 28Sleutels, sloten
Sleutels Reservesleutels
Het sleutelnummer staat in de Car
Pass of op een afneembaar label.
Bij het bestellen van reservesleutels
moet het sleutelnummer worden ver‐
meld aangezien de sleutels deel uit‐
maken van de startbeveiliging.
Sloten 3 153.
Sleutel met uitklapbare
sleutelbaardOm uit te klappen toets indrukken.
Om in te klappen eerst toets indruk‐
ken.
Car Pass Op de Car Pass staan veiligheids‐
technische autogegevens. Daarom
moet deze goed worden bewaard.
Een eventueel ingeschakelde werk‐
plaats heeft voor het verrichten van
bepaalde werkzaamheden deze au‐
togegevens nodig.
Handzender
Page 22 of 185

20Sleutels, portieren en ruiten
Wordt gebruikt voor:■ Centrale vergrendeling 3 20
■ Vergrendelingssysteem 3 26
■ Elektrisch bediende ruiten 3 28
De afstandsbediening heeft een be‐
reik van maximaal 5 meter. Dit kan
beperkt worden door invloeden van
buitenaf. Brandende alarmknipper‐
lichten dienen als bevestiging.
Afstandsbediening met zorg behan‐
delen, vochtvrij houden, beschermen
tegen hoge temperaturen en onnodig
gebruik vermijden.
Storing
Als de centrale vergrendeling niet met
de handzender kan worden vergren‐
deld of ontgrendeld, kan dit het ge‐
volg zijn van het volgende:
■ Bereik overschreden
■ Batterijspanning te laag
■ Herhaald, opeenvolgend gebruik van de handzender buiten het be‐
reik■ Overbelasting van de centrale ver‐ grendeling door herhaalde, snel op‐
eenvolgende activering van de
handzender, waardoor de stroom‐
voorziening voor korte tijd wordt on‐ derbroken
■ Storing door radiogolven afkomstig
van externe zenders met een hoog vermogen
Ontgrendelen 3 20.
Batterij van de
afstandsbediening vervangen Zodra de reikwijdte afneemt, de bat‐
terij meteen vervangen.
Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
Sleutel met uitklapbare sleutelbaard
Klap de sleutel uit en demonteer de
batterijhouder door de schroef met
een geschikte schroevendraaier los te schroeven. Haal de batterijhouder
uit de sleutel en vervang de batterij
(type CR 2032). Breng deze in de
juiste richting aan.
Breng de batterijhouder weer aan in
de schroef en draai de schroef vast.
Centrale vergrendeling Ontgrendelt en vergrendelt de voor‐
portieren, de zijschuifdeuren en de
bagageruimte.
Page 23 of 185

Sleutels, portieren en ruiten21
Door aan de binnenste portierhand‐
greep te trekken wordt het desbetref‐
fende portier ontgrendeld en ge‐
opend.
Om veiligheidsredenen kan de auto niet worden vergrendeld, wanneer de sleutel in het contactslot steekt.
Ontgrendelen Let op
Bij een aanrijding vanaf een be‐
paalde zwaarte wordt de auto auto‐
matisch ontgrendeld.
Brandstofblokkeersysteem 3 85.
BestelwagenToets Ä indrukken: Voordeuren
worden ontgrendeld.
Toets Å indrukken: Achterdeuren/
achterklep en zijschuifdeuren worden ontgrendeld.
Combi, Combo Tour
Toets Ä indrukken: Alle portieren,
achterdeuren / achterklep en de zij‐
schuifdeuren worden ontgrendeld.
Toets Å indrukken: Alleen achter‐
deuren/achterklep worden ontgren‐
deld.
Let op
Na het ingrijpen blijft de diefstalver‐
grendeling op de zijschuifdeur zelfs
na het ontgrendelen van de auto met de afstandsbediening ingegrepen.
Diefstalvergrendeling 3 22.
Vergrendelen
Sluit alle deuren. Bij een niet goed
gesloten deur werkt de centrale ver‐
grendeling niet.
Toets e indrukken. Alle portieren,
achterdeuren / achterklep en de zij‐
schuifdeuren worden vergrendeld.
Page 24 of 185
22Sleutels, portieren en ruiten
Automatisch vergrendelen
De auto kan zodanig worden gecon‐
figureerd dat de portieren bij snelhe‐
den van meer dan 20 km/u automa‐
tisch worden vergrendeld.
Driver Information Center 3 78.
Bagageruimte van binnenuit ontgrendelen
Toets Å indrukken: De bagage‐
ruimte (achterdeuren / achterklep en
zijschuifdeuren) is ontgrendeld.
Als de bagageruimte vergrendeld is, brandt de LED in de toets.
Kindersloten9 Waarschuwing
Gebruik de kindersloten wanneer
kinderen op de achterste zitplaat‐
sen worden vervoerd.
Gebruik een geschikt gereedschap
en draai het kinderslot op de zijschuif‐
deur in de horizontale stand. Het por‐ tier kan van binnenuit niet geopend
worden.
Om de functie te deactiveren, draait u de kinderslotschakelaar in de verti‐
cale stand.
Portieren
Schuifdeur
Aan binnenhandgreep trekken en
deur verschuiven.
Voorzichtig
Controleer vóór het wegrijden of
de zijdeur geheel gesloten is en
dicht zit.
Centrale vergrendeling 3 20.