Page 73 of 185
Instrumenten en bedieningsorganen71
Controlelampen in de instrumentengroep
Page 74 of 185

72Instrumenten en bedieningsorganenGenerieke waarschuwing
9 brandt geel.
Afhankelijk van de modelvariant kan
controlelamp 9 afzonderlijk of in com‐
binatie met Æ, t , Z of r branden.
Als 9 in combinatie met I brandt:
motor onmiddellijk afzetten en de hulp van een werkplaats inroepen.
Tegelijkertijd kan er een waarschu‐
wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center verschijnen 3 78.
9 brandt ook bij het activeren van de
brandstofblokkeerschakelaar of bij
een storing in de sensor motorolie‐
druk. De hulp van een werkplaats in‐ roepen.
Brandstofblokkeersysteem 3 85.
Richtingaanwijzer
2 of 3 knippert groen.
Knippert
Een richtingaanwijzer of de alarm‐ knipperlichten zijn geactiveerd.Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering defect, rich‐
tingaanwijzer aanhanger defect.
Gloeilamp vervangen 3 131, zeke‐
ringen 3 137.
Richtingaanwijzers 3 90.
Gordelverklikker
Gordelverklikker voor de voorstoelen
X voor de stoel van de bestuurder
en/of de voorpassagier gaat branden
of knippert rood.
Brandt
Na het inschakelen van het contact
brandt controlelamp X kort als de vei‐
ligheidsgordel van de bestuurder
en/of de veiligheidsgordel van de
passagier niet zijn omgedaan. Ook
klinkt er gedurende enkele seconden
een geluidssignaal.Knippert
Onderweg knippert X en klinkt er ge‐
durende 90 seconden een geluidssig‐
naal totdat de veiligheidsgordels voor zijn omgedaan.
Veiligheidsgordel omdoen 3 39.9 Waarschuwing
Veiligheidsgordel vóór elke rit om‐
doen.
Inzittenden die geen gebruik ma‐
ken van de veiligheidsgordel bren‐ gen bij eventuele aanrijdingen me‐
depassagiers en zichzelf in ge‐
vaar.
Raadpleeg een werkplaats om de
gordelverklikker te deactiveren. U kunt het geluidssignaal voor de gor‐
delverklikker via het Driver Informa‐
tion Center opnieuw activeren
3 78.
Let op
Het volume van het geluidssignaal kan ook via het Driver InformationCenter worden aangepast 3 78.
Page 75 of 185

Instrumenten en bedieningsorganen73Airbag en gordelspanners
v brandt rood.
Bij het inschakelen van de ontsteking
brandt de controlelamp ca.
4 seconden. Brandt deze niet, dooft
deze niet na 4 seconden of licht deze
tijdens het rijden op, dan is er een
storing in het airbagsysteem. De hulp van een werkplaats inroepen. De air‐
bags en gordelspanners gaan moge‐
lijkerwijs niet af tijdens een ongeval.
Geactiveerde gordelspanners of air‐
bags worden aangeduid door aan‐
houdend branden van v.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
Gordelspanners, airbagsysteem
3 38, 3 41.
Airbag-deactivering * brandt geel.
Bij geactiveerde passagiersairbag
voor:
Bij het inschakelen van het contact
brandt * gedurende ongeveer
4 seconden, knippert nog eens
4 seconden en gaat vervolgens uit.
Bij gedeactiveerde passagiersairbag
voor:
* brandt onafgebroken geel.
Airbag deactiveren 3 46.9 Gevaar
Levensgevaar voor kinderen in
een kinderveiligheidssysteem te‐
zamen met een geactiveerde air‐
bag op de passagiersstoel voorin.
Levensgevaar voor volwassenen
bij een buiten werking gestelde
airbag van de passagiersstoel
voorin.
Laadsysteem
p brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐
steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motor
Stoppen, motor afzetten. Accu wordt
niet geladen. Motorkoeling wordt mo‐
gelijk onderbroken. De rembekrachti‐
ger werkt eventueel niet meer. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Storingsindicatielamp
Z brandt of knippert geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motor Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐ teem. De toegestane emissiewaar‐
den worden mogelijk overschreden.
Onmiddellijk hulp van een werkplaats
inroepen.
Knippert bij een draaiende
motor
Storing die schade aan de katalysator kan veroorzaken. Gas terugnemen
totdat de lamp niet meer knippert. On‐ middellijk hulp van een werkplaats in‐
roepen.
Page 76 of 185

74Instrumenten en bedieningsorganenRemsysteem
R brandt rood.
Licht op als de handrem wordt gelost
en het remvloeistofpeil te laag is
3 129.9 Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Brandt bij een storing in de vacuüm‐ rembekrachtiger, bij het intrappen
voelt het rempedaal hard aan. Het
remsysteem blijft werken, maar de
bekrachtiging neemt af. Ook hebt u bij
het sturen wellicht aanzienlijk meer
kracht nodig.
Brandt nadat de ontsteking is inge‐
schakeld en de handrem is aange‐
trokken 3 111.
Slijtage van remblokken
F brandt geel.
De reblokken voor zijn versleten, on‐
middellijk hulp van een werkplaats in‐
roepen.
Antiblokkeersysteem
(ABS)
u brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking enkele seconden. Het sys‐
teem is na het doven van het contro‐
lelampje klaar voor gebruik.
Als de controlelamp na enkele secon‐ den niet dooft of als tijdens de rit gaat
branden, dan zit er een storing in het
ABS-systeem. Het remsysteem blijft
normaal werken, maar zonder ABS-
regeling.
Antiblokkeersysteem 3 111.
Opschakelen
[ of Ò brandt op het Driver Informa‐
tion Center 3 78 wanneer met het
oog op een zuiniger verbruik schake‐
len wordt aanbevolen.Hellingrem
Z brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐
steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Als de controlelamp niet na een paar
seconden dooft of gaat branden tij‐
dens het rijden, is er een storing in de hellingrem. De hulp van een werk‐
plaats inroepen om de storing te laten verhelpen.
De controlelamp elektronisch stabili‐
teitsprogramma (ESP) x kan ook op‐
lichten 3 75 in combinatie met Z.
Afhankelijk van de modelvariant licht 9 als alternatief op als controlelampje
Z niet aanwezig is. Ook kan er een
waarschuwingsbericht op het Driver Information Center verschijnen
3 78.
Generieke waarschuwing 9 3 72.
Hellingrem 3 112.
Ultrasoonparkeerhulp
r brandt geel.
Page 77 of 185

Instrumenten en bedieningsorganen75
Storing in het systeem
of
Storing door vervuilde of met sneeuw of ijs bedekte sensoren
of
Storingen door externe bronnen van
ultrasoon geluid. Als de storingsbron
wordt verwijderd, dan werkt het sys‐
teem weer normaal.
Oorzaak van de systeemstoring on‐
middellijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Afhankelijk van de versie licht 9 als
alternatief op als controlelampje r
niet aanwezig is. Ook kan er een
waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center verschijnen
3 78.
Generieke waarschuwing 9 3 72.
Ultrasoonparkeerhulp 3 115.
Elektronisch stabiliteits‐
programma (ESP) x brandt of knippert geel.Knippert
Het systeem is actief ingeschakeld.
Het motorvermogen kan worden be‐
grensd en de auto kan automatisch iets worden afgeremd.
Brandt
Er zit een storing in het systeem. Ver‐
der rijden is mogelijk. De rijstabiliteit
kan echter afhankelijk van de staat
van het wegdek verslechteren.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Elektronisch stabiliteitsprogramma
(ESP) 3 113, Traction Control-sys‐
teem/Anti-slipregelaar (ASR) 3 112.
Koelvloeistoftemperatuur $ brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking enkele seconden.
Als controlelamp $ brandt in combi‐
natie met een bericht op het Driver In‐
formation Center, is de koelvloeistof‐
temperatuur te hoog. De hulp van een werkplaats inroepen.Driver Information Center 3 78.Voorzichtig
Als de koelvloeistoftemperatuur te
hoog is, moet u stoppen en het
contact uitschakelen. Gevaar voor
motor. Controleer het koelvloei‐
stofpeil.
Raadpleeg uw werkplaats als de
controlelamp aan blijft.
Koelvloeistoftemperatuurmeter 3 69.
Voorverwarming
! brandt geel.
De voorverwarming is geactiveerd.
Wordt alleen bij lage buitentempera‐
turen ingeschakeld.
Roetfilter
[ brandt geel.
Het dieselpartikelfilter moet gerege‐
nereerd worden.
Page 78 of 185

76Instrumenten en bedieningsorganen
Blijven rijden totdat [ dooft. Laat
het motortoerental zo mogelijk niet
onder 2000 omw/min dalen.
Brandt
Het dieselpartikelfilter is vol. Start het regeneratieproces zo spoedig moge‐
lijk.
Roetfilter 3 105, Stop-startsysteem
3 102.
Motoroliedruk
I brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motorVoorzichtig
Motorsmering wordt mogelijk on‐
derbroken. Dit kan aanleiding ge‐
ven tot motorschade en/of tot het
blokkeren van de aandrijfwielen.
1. Koppelingspedaal intrappen.
2. Versnellingsbak in neutrale stand zetten (of keuzehendel op stand
N zetten).
3. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij an‐dere weggebruikers te hinderen.
4. Ontsteking uitschakelen.9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder. Tijdens een Autostop
werkt de rembekrachtigingseen‐
heid nog altijd.
Verwijder de sleutel niet voordat de auto stilstaat, anders kan het
stuurslot onverwacht ingescha‐
keld worden.
Het oliepeil controleren alvorens de hulp van een werkplaats in te roepen
3 126.
Motorolie verversen
Dieselmotor met
dieselpartikelfilter
I knippert rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
De bewaking van de oliekwaliteit laat
u weten wanneer de olie moet worden
ververst. Controlelamp I knippert,
in combinatie met een bericht op het
Driver Information Center om aan te
geven dat de levensduur van de mo‐
torolie zodanig is afgenomen dat
deze moet worden ververst.
Afhankelijk van de rijomstandighe‐
den, kan het aangegeven verver‐
singsinterval van de olie aanzienlijk
variëren.
Afhankelijk van de modelvariant kan
I op de volgende manieren knippe‐
ren:
■ gedurende 1 minuut elke 2 uur of
■ in cycli van 3 minuten met I ge‐
durende tussenpozen van
5 seconden uit.
Page 79 of 185

Instrumenten en bedieningsorganen77
De waarschuwing verschijnt elke keerbij het starten van de motor totdat de
motorolie wordt ververst en het ser‐
vice-display wordt teruggezet. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Service-display 3 70.
Motoroliepeil laag y brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Als de controlelamp na enkele secon‐
den niet dooft of als tijdens de rit gaat
branden, is het motoroliepeil te laag.
Het oliepeil controleren alvorens de
hulp van een werkplaats in te roepen
3 126.
Te laag brandstofpeil
$ brandt of knippert geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking enkele seconden.Brandt
Peil in brandstoftank is te laag. On‐
middellijk bijtanken 3 119.
Tank nooit leegrijden.
Katalysator 3 106.
Knippert Storing in het brandstofsysteem.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Brandstofmeter 3 68.
Brandstoffilter aftappen
z brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking en dooft vlak na het aanslaan van de motor.
Brandt bij een draaiende motor Duidt op aanwezigheid van water in
de diesel. Onmiddellijk hulp van een
werkplaats inroepen.
Startbeveiliging d brandt geel.Storing in de startbeveiliging. De mo‐
tor kan niet worden gestart.
Stop-startsysteem
Æ brandt geel.
Er is een storing in het systeem.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Afhankelijk van de versie licht 9 als
alternatief op als controlelampje Æ
niet aanwezig is. Ook kan er een
waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center verschijnen
3 78.
Generieke waarschuwing 9 3 72.
Stop/Start-systeem 3 102.
Rijverlichting
8 brandt groen.
De rijverlichting is ingeschakeld
3 88.
Storing rijverlichting
µ brandt geel.
Page 80 of 185
78Instrumenten en bedieningsorganen
Een of meerdere lampen van de rij‐
verlichting is/zijn defect 3 131.
Afhankelijk van de versie licht 9 als
alternatief op als controlelampje µ
niet aanwezig is. Ook kan er een
waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center verschijnen
3 78.
Generieke waarschuwing 9 3 72.
Grootlicht
C brandt blauw.
Brandt bij ingeschakeld grootlicht en
bij lichtsignaal 3 88.
Mistlamp
> brandt groen.
De voorste mistlampen zijn ingescha‐
keld 3 90.
Mistachterlicht
r brandt geel.
Het mistachterlicht is ingeschakeld
3 90.Cruise control
m brandt groen.
Het systeem is ingeschakeld.
Cruise control 3 114.
Portier open \ brandt rood.
Een portier of de achterklep is ge‐
opend.Informatiedisplays
Driver Information Center
Het Driver Information Center zit in de
instrumentengroep tussen de snel‐
heidsmeter en de toerenteller. Er zijn
twee versies verkrijgbaar, een stan‐
daardversie