Kort en bondig15
Ruiten ontwasemen enontdooien
Airconditioning
Draaiknop voor temperatuur in de
hoogste stand zetten.
Luchtdebiet op hoogste stand zetten.
Luchtverdeelschakelaar op V zet‐
ten.
Koeling n aan.
Verwarmbare achterruit Ü aan.
Elektronische klimaatregeling (ECC)
Toets Ê indrukken.
Temperatuur en luchtverdeling wor‐
den automatisch ingesteld, de aanja‐
ger draait met een hoge snelheid.
Om de automatische modus opnieuw in te schakelen: toets n of toets
AUTO indrukken,
Klimaatregelsysteem 3 94, Elektro‐
nisch klimaatregelsysteem 3 96.
Versnellingsbak
Handgeschakelde
versnellingsbak
Achteruit: vanuit stilstand
3 seconden na het intrappen van het
koppelingspedaal de ring op de scha‐
kelpook omhoogtrekken en de ver‐
snelling inschakelen.
Kan de versnelling niet worden inge‐
schakeld, dan koppeling in de neu‐
trale stand laten opkomen, koppeling
weer intrappen en nogmaals schake‐ len.
Klimaatregeling95
■Verwarming achterruit Ü inschake‐
len.
■ Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐
ten.
■ Voor gelijktijdig verwarmen van de voetenruimte, luchtverdeelschake‐
laar op J zetten.
Airconditioning
Naast het verwarmings- en ventilatie‐ systeem kunnen de volgende functies
via het airconditioningssysteem wor‐den geregeld:
n=koeling4=luchtrecirculatie
Verwarmde voorstoelen ß 3 36.
Koeling n
Druk op toets n om koeling in te
schakelen. De activering wordt aan‐
geduid door de LED in de toets. Koe‐ ling werkt alleen bij een draaiende
motor en ingeschakelde ventilator
van de klimaatregeling.
Druk opnieuw op toets n om koeling
uit te schakelen.
Het airconditioningssysteem koelt en
ontvochtigt (droogt) de lucht vanaf
een bepaalde buitentemperatuur. Er
kan zich dan condens vormen en on‐
der de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, ter besparing van brandstof de
koeling uitschakelen.
Luchtrecirculatiesysteem
Luchtrecirculatiemodus met de toets
4 inschakelen. De activering wordt
aangeduid door de LED in de toets.
Luchtrecirculatiemodus uitschakelen
door weer op toets 4 te drukken.9Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten kunnen be‐
slaan. De kwaliteit van de binnen‐
lucht neemt na verloop van tijd af,
wat tot vermoeidheidsverschijnse‐ len bij de inzittenden kan leiden.
Wanneer de omgevingslucht warm
en zeer vochtig is, kan de voorruit aan
de buitenkant aandampen wanneer
er koude lucht naartoe stroomt. Als de
voorruit aan de buitenkant beslaat,
moet u de ruitenwisser aanzetten en
V uitzetten.
Maximale koeling
Ruiten kortstondig openen zodat de
warme lucht snel kan ontsnappen.
■ Koeling n aan.
■ Luchtrecirculatiesysteem 4 aan.
Klimaatregeling97
Voor maximaal comfort de tempera‐
tuur slechts in kleine stappen wijzi‐ gen. Aanpassen door aan knop
AUTO te draaien.rechtsom=warmlinksom=koud
De verwarming werkt pas optimaal
als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Als de minimumtemperatuur op min‐
der dan 16 ℃ ingesteld is, koelt de
elektronische klimaatregeling maxi‐
maal. LO verschijnt op het display.
Als de maximumtemperatuur op meer dan 32 ℃ ingesteld is, verwarmt de
elektronische klimaatregeling maxi‐
maal. HI verschijnt op het display.
Luchtdebiet Het geselecteerde luchtdebiet wordt
aangeduid met balkjes op het display.
Verhoog of verlaag het luchtdebiet
door respectievelijk op ] of < te druk‐
ken.
maxi‐
maal
luchtde‐
biet=vijf balkjes op het dis‐
playmini‐
maal
luchtde‐
biet=een balkje op het dis‐
play
Deactiveer de ventilator met de knop
n .
Terug naar automatisch luchtdebiet:
Toets AUTO indrukken.
Ruiten ontwasemen en
ontdooien
Druk op de toets Ê.
Temperatuur en luchtverdeling wor‐
den automatisch ingesteld, de aanja‐
ger draait met een hoge snelheid.
Als de auto op normale bedrijfstem‐
peratuur komt, blijft de functie gedu‐
rende ongeveer 3 minuten actief.
Om de automatische modus opnieuw in te schakelen: toets n of toets
AUTO indrukken.
Luchtverdeling
Druk op de knoppen R, S en 6.
De LED's in de knoppen branden.
De pijlen op het display geven de ver‐
deelinstellingen aan.
Koeling Druk op toets n om koeling in te
schakelen. De activering wordt aan‐
geduid door de LED in de toets. Koe‐
ling werkt alleen bij een draaiende
motor en ingeschakelde ventilator
van de klimaatregeling.
Druk opnieuw op toets n om koeling
uit te schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht vanaf een be‐
paalde buitentemperatuur. Er kan
zich dan condens vormen en onder
de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, ter besparing van brandstof de
koeling weer met n uitschakelen.
Handmatig bediende
luchtrecirculatie Bediening met toets 4.
Klimaatregeling99
Zijdelingse luchtroosters
Open rooster door knop naar links te
schuiven.
Luchtstroom door zwenken van het
rooster richten.
Sluit rooster door knop naar rechts te
schuiven.
Vaste luchtroosters
Er bevinden zich bovendien nog
luchtroosters onder de voorruit en de
zijruiten, alsook in de voetenruimte.
Onderhoud
Luchtinlaat
De luchtinlaat naar de motorruimte
onder aan de voorkant van de voorruit moet voor voldoende luchttoevoer
vrijgehouden worden. Bladeren, vuil
of sneeuw verwijderen.
Pollenfilter Het microfilter ontdoet de binnenko‐
mende buitenlucht van stof, roet,
stuifmeel en sporen.
Airconditioning regelmatig
aanzetten
Om te zorgen dat het systeem goed
blijft werken, moet de koeling een‐
maal per maand, ongeacht de weers‐
gesteldheid of het seizoen, enkele mi‐
nuten worden ingeschakeld. Bij te
lage buitentemperaturen kan de koe‐
ling niet worden ingeschakeld.
Service
Om optimale koeling te garanderen,
wordt aangeraden het klimaatregel‐
systeem jaarlijks, voor het eerst 3 jaar na ingebruikneming van de auto, te
laten controleren, lettend op:
■ functie- en druktest,
■ werking van de verwarming,
■ lektest,
■ controle van de aandrijfriemen,
■ afvoer van condensor en verdam‐ per reinigen,
■ prestatietest.
Verzorging van de auto139
Nr.StroomkringF09AchterdeurschakelaarF10ClaxonF14GrootlichtF15PTCI-verwarmingF19AirconditioningF20Verwarmbare achterruitF21BrandstofpompF30MistlampenF84CNG-systeemF85StekkerdozenF86Aansteker, verwarmde stoelenF87Stop/Start-systeemF88Spiegelverwarming
Breng het deksel van de zekeringen‐
kast na het vervangen van doorge‐
brande zekeringen weer aan.
Wanneer u het deksel van het zeke‐
ringenkastje niet goed sluit, kan een
storing optreden.
Zekeringenkast
instrumentenpaneel
De zekeringhouder bevindt zich ach‐
ter een kap onder op het instrumen‐
tenbord, aan bestuurderszijde.
178TrefwoordenlijstAAanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen ..............158, 161
Aanduidingen op banden ..........142
Aanhangerkoppeling ..................122
Aanhanger trekken ....................122
Aansteker .................................... 66
Accessoires en modificaties van auto ........................................ 124
Accu ........................................... 129
Achterdeuren ............................... 23
Achterklep..................................... 24
Achterlichten .............................. 133
Achterruitverwarming ................... 31
Achterste zijruiten ........................30
Achteruitrijlichten .........................91
Afmetingen auto ........................170
Afstand tot volgende onderhoudsbeurt .......................78
Airbag activeren............................ 78 Airbag deactiveren ................46, 78
Airbag-deactivering ...................... 73
Airbag en gordelspanners ...........73
Airbagsysteem ............................. 41
Airconditioning ............................. 95
Airconditioning regelmatig aanzetten ................................. 99
Akoestische geluidssignalen ........84
Alarmknipperlichten .....................89Algemene informatie .................. 122
Algemene richtlijnen voor het rijden ....................................... 100
Andere auto slepen ...................153
Antiblokkeersysteem .................111
Antiblokkeersysteem (ABS) .........74
Anti-slipregelaar (ASR) ...............112
Armsteun ...................................... 35
Asbakken ..................................... 67
ASR (anti-slipregelaar) ...............112
Autoclose ...................................... 78
Autogegevens ............................ 161
Autokrik....................................... 141 Automatisch blokkering brandstof ........................... 85, 102
Automatisch vergrendelen ............78
Auto ontgrendelen .........................6
Auto slepen ................................ 152
Auto stallen ................................. 124
B Bagageruimte ........................ 24, 55
Bagageruimte-afdekking .............56
Bagageruimteverlichting ...............93
Bandenreparatieset ...................144
Bandenspanning .......................142
Bandenspanningswaarden ........172
Bedieningsorganen ......................61
Bekerhouders .............................. 54
Bekleding .................................... 155