Page 129 of 364

VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN
VOOR KINDEREN
127
IUF:
zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd ISOFIX- kinderzitje met het gezicht in de rij-
richting en een bovenste riem.
IL-SU:
zitplaats geschikt voor de bevestiging van een semi-universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje:
- rug in de rijrichting voorzien van een bovenste riem of een steun,
- gezicht in de rijrichting voorzien van een steun,
- reiswieg voorzien van een bovenste riem of een steun.
Raadpleeg de rubriek "Isofi x-bevestigingen" voor meer informatie over de bevestiging van de bovenste riem.
X:
zitplaats niet geschikt voor de bevestiging van een kinderzitje of een reiswieg uit de aangegeven gewichtsklasse.
Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie
Tot 10 kg
(categorie 0)
Tot ca.
6 maanden
Tot 10 kg
(categorie 0)
Tot 13 kg
(categorie 0+)
Tot ca. 1 jaar
Van 9 tot 18 kg (categorie 1)
Van ca. 1 tot ca. 3 jaar
Type ISOFIX-kinderzitje
Reiswieg
"rug in de rijrichting"
"rug in de
rijrichting"
"gezicht in de
rijrichting"
ISOFIX-maat
F
G
C
D
E
C
D
A
B
B1
Passagiersstoel voor
X
X
X
X
7 zitplaatsen
(3 zitrijen)
Buitenste zitplaatsen
2
e zitrij
IL-SU
*
IL-SU
*
IL-SU
*
IUF
*
IL-SU
*
Middelste zitplaats 2
e
zitrij
X
IL-SU
IL-SU
IUF
IL-SU
Buitenste zitplaatsen
3
e zitrij
Geen Isofi x
*
Kinderzitjes met een
steun
(of een reactiestang) moeten op zorgvuldige wijze in de auto worden geplaatst. Raadpleeg de
rubriek "Plaatsen van kinderzitjes met steun" voor meer informatie.
Page 130 of 364

VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN
VOOR KINDEREN
128
Dit systeem werkt onafhanke-
lijk van de centrale vergrende-
ling; gebruik het nooit in plaats
daarvan.
Controleer bij het aanzetten van het
contact altijd de stand van de kinder-
beveiliging.
Neem vóór het verlaten van de auto
altijd de sleutel uit het contact, zelfs
voor korte periodes.
Bij een ernstige aanrijding wordt de
elektrische kinderbeveiliging auto-
matisch uitgeschakeld, zodat de ach-
terpassagiers de auto ongehinderd
kunnen verlaten.
MECHANISCHE
KINDERBEVEILIGING
Beide achterportieren zijn voorzien van
een kinderbeveiliging om het openen
van binnenuit te verhinderen.
De knop bevindt zich op de zijkant van
beide achterportieren.
)
Draai met de contactsleutel de rode
knop een achtste omwenteling zo-
als aangegeven op de sticker op het
portier. Controleer of het portier
correct is vergrendeld.
ELEKTRISCHEKINDERBEVEILIGING
De elektrische kinderbeveiliging voor-
komt dat beide achterportieren van
binnenuit kunnen worden geopend en
blokkeert de bediening van de achter-
portierruiten.
)
Druk bij ingeschakeld contact op
deze knop.
Het verklikkerlampje van de knop gaat
branden in combinatie met een melding
die het inschakelen bevestigt.
Het lampje blijft branden zolang de
elektrische kinderbeveiliging is inge-
schakeld.
Het blijft mogelijk de portieren van bui-
tenaf te openen en de elektrisch be-
dienbare achterste zijruiten te bedienen
vanaf de bestuurdersstoel.
Vergrendelen
Ontgrendelen
)
Draai met de contactsleutel de rode
knop een achtste omwenteling.
Inschakelen
Uitschakelen
)
Druk nogmaals bij ingeschakeld
contact op deze knop.
Het verklikkerlampje van de knop gaat
uit in combinatie met een melding die
het uitschakelen bevestigt.
Het lampje blijft uit zolang de elektrische
kinderbeveiliging is uitgeschakeld.
Als het lampje een ander signaal
geeft, wijst dit op een storing in
de elektrische kinderbeveiliging.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of door een ge-
kwalifi ceerde werkplaats.
Page 131 of 364

VEI
129
RICHTINGAANWIJZERS
Wanneer de richtingaanwij-
zers na meer dan 20 secon-
den nog niet zijn uitgescha-
keld, wordt bij een snelheid van meer
dan 60 km/h automatisch het knip-
pergeluid versterkt.
)
Links: duw de hendel helemaal om-
laag.
)
Rechts: duw de hendel helemaal
omhoog.
ALARMKNIPPERLICHTEN
Gebruik de alarmknipperlichten om het
overige verkeer te waarschuwen in het
geval van fi le, pech, slepen of een on-
geval.
)
Kantel de knop A of druk deze in, de
richtingaanwijzers knipperen tegelij-
kertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als
het contact is afgezet.
Automatisch inschakelen van
de alarmknipperlichten
Bij een noodstop worden de alarmknip-
perlichten, afhankelijk van de mate van
remvertraging, automatisch ingescha-
keld.
Zodra er weer gas wordt gegeven gaan
de alarmknipperlichten uit.
)
U kunt de alarmknipperlichten ech-
ter ook uitschakelen door de knop in
te drukken.
CLAXON
)
Druk op een van de spaken van het
stuurwiel.
Gebruik de claxon alleen wan-
neer het echt nodig is, in de
volgende gevallen:
- onmiddellijk gevaar,
- inhalen van fi etsers of voetgangers,
- naderen van een onoverzichte-
lijke bocht.
Gebruik de claxon om medeweggebrui-
kers te waarschuwen bij gevaar.
Functie "snelweg"
Beweeg de hendel iets omhoog of om-
laag, zonder het zware punt te passe-
ren; de desbetreffende richtingaanwij-
zers knipperen vervolgens drie keer.
Page 132 of 364

VEI
130
CONTROLESYSTEEM
BANDENSPANNING
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Alle reparaties aan een wiel
dat met dit systeem is uitge-
rust en het vervangen van
een band moeten worden uitgevoerd
door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalifi ceerde werkplaats.
Wanneer bij het verwisselen een wiel
is gemonteerd dat niet door uw auto
wordt gedetecteerd (voorbeeld: mon-
tage van winterbanden), dient het sy-
steem door het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalifi ceerde werkplaats
opnieuw geïnitialiseerd te worden.
Ondanks dit systeem moet de
bandenspanning (zie de para-
graaf "Identifi catie") nog regel-
matig worden gecontroleerd. De ban-
denspanning heeft een belangrijke
invloed op het weggedrag van de auto
en de slijtage van de banden, vooral
onder zware rijomstandigheden (zwa-
re lading, hoge rijsnelheden).
De bandenspanning dient minimaal
één keer per maand gecontroleerd
te worden, bij koude banden. Denk
eraan ook de bandenspanning van
het reservewiel te controleren.
Het bandenspanningscontrolesysteem
kan tijdelijk worden verstoord door ra-
diogolven in hetzelfde frequentiege-
bied.
Elk ventiel is voorzien van een sensor,
die een waarschuwingssignaal uitzendt
als de bandenspanning te laag is (snel-
heid hoger dan 20 km/h).
Het reservewiel is niet voorzien van een
sensor.
Dit pictogram verschijnt op het
instrumentenpaneel en/of er ver-
schijnt een melding op het multi-
functionele display, in combinatie
met een geluidssignaal, om aan te
geven welke band(en) het betreft.
)
Controleer zo snel mogelijk de ban-
denspanning.
Dit dient te worden uitgevoerd bij koude
banden.
Te lage bandenspanning Het verklikkerlampje STOP
gaat branden in combinatie
met een geluidssignaal en
een melding op het multifunc-
tionele display die aangeeft
welke band(en) het betreft.
)
Stop onmiddellijk, maar vermijd ab-
rupte manoeuvres met het stuur en
de remmen.
)
Vervang de beschadigde band (lek-
ke band of veel te lage bandenspan-
ning) en laat de bandenspanning zo
snel mogelijk controleren.
Lekke band
Het bandenspanningscontrolesysteem
is niet meer dan een hulpmiddel, het-
geen inhoudt dat de waakzaamheid
en verantwoordelijkheid van de bestuurder niet
door het systeem kunnen worden vervangen.
Sensor(en) niet gedetecteerd of
defect
Er verschijnt een melding op het mul-
tifunctionele display, in combinatie met
een geluidssignaal, om aan te geven
van welk(e) wiel(en) de bandenspan-
ning niet meer gecontroleerd wordt of
om aan te geven dat er een storing in
het systeem zit.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalifi ceerde werkplaats om de
defecte sensor(en) te vervangen.
Deze melding wordt ook weer-
gegeven als één van de wie-
len niet op de auto aanwe-
zig is (bij reparatie) of als er één of
meerdere wielen zonder sensor op
de auto worden gemonteerd.
Page 133 of 364

VEI
131
ELEKTRONISCHE
STABILITEITSCONTROLE (ESC)
Begrippen
Antispinregeling (ASR)
De ASR past de aandrijfkracht aan om
het doorspinnen van de wielen te voor-
komen via de remmen van de aange-
dreven wielen en de motor. De ASR
zorgt ook voor meer koersstabiliteit bij
het accelereren.
Dynamische stabiliteitscontrole (CDS)
Het CDS houdt de vier wielen in de ga-
ten en grijpt, als de koers van de auto
afwijkt van de door de bestuurder ge-
wenste richting, automatisch in via de
remmen van een of meerdere wielen en
het motorkoppel om de auto voor zover
mogelijk weer in de juiste koers te bren-
gen.
Noodremassistentie (AFU)
Dit systeem zorgt ervoor dat in nood-
gevallen de optimale remdruk sneller
wordt bereikt, zodat de remafstand klei-
ner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt
ervoor dat de benodigde bedienings-
kracht wordt verminderd en de effectivi-
teit van het remmen wordt vergroot.
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(REF)
Deze systemen zorgen tijdens het rem-
men voor een betere stabiliteit en be-
stuurbaarheid van uw auto en voor een
betere controle in bochten, vooral op
een slecht of glad wegdek.
Het ABS voorkomt het blokkeren van de
wielen in het geval van een noodstop.
De elektronische remdrukregelaar ver-
deelt de remdruk over de wielen. Werking
Als dit lampje gaat branden in
combinatie met een geluids-
signaal en een melding op het
display, duidt dit op een sto-
ring in het ABS-systeem, waardoor u
tijdens het remmen de controle over uw
auto zou kunnen verliezen.
Als dit lampje gaat branden
in combinatie met het lampje
STOP
, een geluidssignaal en
een melding op het display,
duidt dit op een storing in de elektroni-
sche remdrukregelaar waardoor u tij-
dens het remmen de controle over uw
auto zou kunnen verliezen.
Stop onmiddellijk.
Raadpleeg in beide gevallen het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalifi -
ceerde werkplaats.
Zorg er bij vervanging van de
wielen (banden en velgen)
voor dat wielen worden ge-
monteerd die voor uw auto
zijn gehomologeerd.
De normale werking van het antiblok-
keersysteem kan merkbaar zijn door
het trillen van het rempedaal.
Trap het rempedaal bij een
noodstop krachtig en volle-
dig in en laat het niet los.
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(REF)
wegen (Intelligent Traction Control)
Deze auto is uitgerust met een systeem
dat zorgt voor extra tractie op besneeuwde
wegen: Intelligent Traction Control
.
Deze automatische functie is permanent
geactiveerd om situaties met weinig grip
op te sporen, zoals het wegrijden en het
voortbewegen van de auto in verse en die-
pe sneeuw of over platgereden sneeuw.
In dergelijke omstandigheden beperkt de
Intelligent Traction Control
het doorslip-
pen van de wielen om voor een optimale
grip te zorgen. Zo wordt de aandrijving en
de bestuurbaarheid verbeterd.
In barre rijomstandigheden (diepe sneeuw,
modder, enz.) kan het nuttig zijn de dyna-
mische stabiliteitscontrole
en de anti-
slipregeling
tijdelijk uit te schakelen, zo-
dat de wielen kunnen slippen, waardoor
ze meer grip zouden kunnen vinden.
Het is raadzaam om het systeem zodra
het kan weer in te schakelen.
Onder gladde omstandigheden is het
raadzaam te rijden op winterbanden.
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESC:
Electronic Stability Control) dat de volgen-
de systemen omvat:
- het antiblokkeersysteem (ABS) en
de elektronische remdrukregelaar
(REF),
- de noodremassistentie (AFU),
- de antispinregeling (ASR),
- de dynamische stabiliteitscontrole
(CDS).
Page 134 of 364

VEI
132
Dynamische stabiliteitscontrole
(CDS) De CDS-functie zorgt voor
meer veiligheid tijdens het rij-
den. De bestuurder mag zich
echter nooit laten verleiden tot het
nemen van meer risico's of te hard
rijden.
De goede werking van het systeem
wordt verzekerd door de naleving van
de voorschriften van de constructeur
met betrekking tot de wielen (banden
en velgen), onderdelen van het rem-
systeem, elektronische onderdelen
alsmede de montageprocedure en
het uitvoeren van werkzaamheden
door het PEUGEOT-netwerk.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT-net-
werk of door een gekwalifi ceerde
werkplaats.
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de
auto vastzit in de modder, sneeuw, in
mulle grond,...) kan het nuttig zijn de
CDS-functie uit te schakelen, zodat de
wielen kunnen spinnen en weer grip
kunnen krijgen.
)
Druk op de knop.
Als dit verklikkerlampje en het
lampje op de knop gaan bran-
den, grijpt de CDS-functie niet
meer in op de werking van de
verbrandingsmotor.
Opnieuw inschakelen
Het systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld als het contact opnieuw
wordt aangezet of vanaf snelheden bo-
ven 50 km/h.
Storing
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met
een geluidssignaal en een
melding op het multifunctio-
nele display, duidt dit op een
storing in het systeem.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalifi ceerde werkplaats om het
systeem te laten controleren.
In dat geval gaat dit verklik-
kerlampje op het instrumen-
tenpaneel knipperen.
Inschakelen
Dit systeem wordt automatisch inge-
schakeld zodra de motor wordt gestart.
Het systeem wordt geactiveerd zodra
de wielen te weinig grip hebben of de
koers van de auto afwijkt.
)
Druk nogmaals op de knop om het
systeem handmatig weer in te scha-
kelen.
Page 135 of 364