Page 137 of 244

IX
PRAKTISCHE INFORMATIE
135
Plaats van de auto
Zet de auto op een plaats waar het
verkeer niet gehinderd wordt en zorg
ervoor dat de auto op een vlakke en
bij voorkeur horizontale, stabiele en
stroeve ondergrond staat.
Trek de handrem aan, zet het con-
tact af en schakel de eerste versnel-
ling in om de wielen te blokkeren.
Plaats indien nodig een wielblok on-
der het wiel kruislings tegenover het
te verwisselen wiel.
Ga nooit onder een auto liggen die
alleen op de krik steunt; gebruik bok-
ken.
Demonteren van het wiel
Procedure
)
Bevestig de dop 5
op de wielsleutel
1
en draai de slotbout een omwen-
teling los (volgens uitvoering, uitrus-
ting als accessoire leverbaar).
)
Draai de overige wielbouten een
omwenteling los met alleen de wiel-
sleutel 1
.
)
Plaats de krik 2
onder één van de
twee steunpunten aan de voorzijde
A
of achterzijde B
(bij het te verwis-
selen wiel).
)
Draai de krik 2
uit tot het voetstuk
op de grond staat. Zorg ervoor dat
het voetstuk zich loodrecht onder
het gebruikte steunpunt A
of B
be-
vindt.
)
Krik de auto op tot er voldoende
ruimte tussen het wiel en de grond
is om het (niet lekke) reservewiel te
monteren.
)
Verwijder de wielbouten en leg ze
op een schone plaats weg.
)
Verwijder het wiel.
Page 138 of 244

IX
PRAKTISCHE INFORMATIE
136
Na het verwisselen van het wiel
Rijd als het noodreservewiel is ge-
monteerd niet sneller dan 80 km/h.
Laat zo snel mogelijk het aanhaal-
moment van de wielbouten en de
bandenspanning van het reservewiel
controleren door het CITROËN-net-
werk of een gekwalifi ceerde werk-
plaats.
Laat de lekke band zo spoedig mo-
gelijk repareren en verwissel hem
met het reservewiel.
Monteren van het wiel
Procedure
)
Laat de krik zakken.
)
Vouw de krik 2
op en verwijder hem.
)
Draai de slotbout vast met de wiel-
sleutel 1
en de dop 5
(volgens uit-
voering).
)
Draai de overige wielbouten vast
met alleen de wielsleutel 1
.
)
Berg het het gereedschap op (zie
de paragraaf "Toegang tot het ge-
reedschap").
Montage van winterbanden
Stalen velgen met winterbanden moe-
ten altijd
worden gemonteerd met
speciale bouten die verkrijgbaar zijn
bij het CITROËN-netwerk of een ge-
kwalifi ceerde werkplaats.
)
Plaats het wiel op de naaf.
)
Draai de wielbouten met de hand
vast.
)
Draai de slotbout met de wielsleutel 1
en de dop 5
enigszins vast (volgens
uitvoering).
)
Draai de overige wielbouten enigs-
zins vast met alleen de wielsleutel 1
.
Page 139 of 244
IX
!
!
PRAKTISCHE INFORMATIE
137
LAMPEN VERVANGEN
Raak de lampen uitsluitend met
een droge doek aan.
Gebruik voor het schoonmaken
van de koplampen nooit een dro-
ge doek of een schuur-, schoon-
maak- of oplosmiddel
. Gebruik een
spons en zeepwater. Onder bepaalde weersomstandighe-
den (lage temperatuur, vochtigheid)
kan zich een laagje condens aan de
binnenzijde van de koplampen en de
achterlichten vormen; dit verdwijnt
enkele minuten na het ontsteken
van de koplampen.
Koplampen
1.
Richtingaanwijzers
(PY21W - 21 W).
2.
Dimlicht (H11 - 55 W)
of xenonlampen (D2S - 35 W).
3.
Parkeerlicht (W5W - 5 W).
4.
Grootlicht (H7 - 55 W).
5.
Mistlampen vóór
(H11 - 55 W).
LET OP:
ELEKTROCUTIEGEVAAR
Het vervangen van een xenonlamp
moet worden uitgevoerd door het
CITROËN-netwerk of een gekwalifi -
ceerde werkplaats.
Page 140 of 244