Page 89 of 244

IV
!
ZICHT
87
Mistlampen vóór en achter
C
. ringschakelaar voor het inschakelen
van de mistlampen.
De mistlampen werken in combinatie
met dimlicht en grootlicht.
mistlampen vóór en mistach-
terlicht
)
Draai de ring C
één keer naar voren
om de mistlampen vóór in te scha-
kelen.
)
Draai de ring C
twee keer naar
voren om het mistachterlicht in te
schakelen.
)
Draai de ring C
één keer naar ach-
teren om het mistachterlicht uit te
schakelen.
)
Draai de ring C
twee keer naar ach-
teren om de mistlampen vóór uit te
schakelen.
De ring C
springt automatisch terug in
zijn oorspronkelijke positie.
De mistlampen vóór gaan automatisch
branden wanneer u het mistachterlicht
inschakelt.
Het mistachterlicht wordt automatisch
uitgeschakeld wanneer u het dimlicht/
grootlicht of de mistlampen vóór uit-
schakelt.
Bij auto's waarvan de verlichting over-
dag automatisch brandt, kan het mist-
achterlicht altijd worden ingeschakeld,
ook wanneer de bediening van de ver-
lichting in de stand "OFF" staat.
Bij helder of regenachtig weer,
zowel overdag als 's nachts,
zijn de mistlampen vóór en de
mistachterlichten verblindend voor
medeweggebruikers en daarom niet
toegestaan.
Vergeet niet de mistlampen vóór en
de mistachterlichten uit te zetten zo-
dra ze niet meer nodig zijn.
Vergeten verlichting
Als het contact is afgezet en het
bestuurdersportier wordt geopend,
klinkt een geluidssignaal om aan te
geven dat de verlichting nog brandt.
Het geluidssignaal stopt zodra de
verlichting wordt uitgeschakeld.
Bij condensvorming wordt aangera-
den om de koplampen gedurende
enkele minuten te laten branden om
ze te ontwasemen.
Page 90 of 244

IV
!
ZICHT
88
Automatische verlichting Verlichting overdag
*
*
Volgens land van bestemming.
Automatisch uitschakelen
Het dim-/grootlicht wordt automatisch
uitgeschakeld als de sleutel uit het con-
tact wordt verwijderd, of wanneer het
portier van de bestuurder wordt ge-
opend
terwijl het contact in de stand
"LOCK" of "ACC" staat. Bij uitvoeringen met verlichting overdag
wordt het dimlicht ingeschakeld als de
auto wordt gestart.
Dit verklikkerlampje gaat bran-
den op het instrumentenpaneel.
De verlichting van de cockpit (instru-
mentenpaneel, multifunctioneel display,
bedieningspaneel airconditioning, ...)
gaat branden. Het parkeerlicht en het dimlicht worden au-
tomatisch ingeschakeld als de lichtsterkte
van de omgeving onvoldoende is.
De verlichting wordt uitgeschakeld als
de lichtsterkte van de omgeving weer
voldoende is.
De sensor bevindt zich aan de onder-
zijde van de voorruit.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwalifi ceerde werkplaats om de
gevoeligheid van de sensor in te stel-
len.
Bij mist of sneeuwval kan de
lichtsensor voldoende licht waar-
nemen en zullen de lichten niet
automatisch worden ingeschakeld.
Dek de lichtsensor niet af, de bijbeho-
rende functies worden dan niet meer
bediend.
De gevoeligheid van de automatische
verlichting kan worden ingesteld in
het menu "Uitrusting" van het kleu-
rendisplay.
Page 91 of 244

IV
ZICHT
89
HANDMATIGE
KOPLAMPVER
STELLING
Om tegemoetkomend verkeer niet te
hinderen, dienen de koplampen bij zwa-
re belading versteld te worden.
AUTOMATISCHE
KOPLAMPVER
STELLING
Bij auto's met xenonlampen stelt het
systeem bij stilstaande auto
auto-
matisch de hoogte van de lichtbundel
af, ongeacht de belading van de auto.
De bestuurder is dus verzekerd van
een optimale verlichting en kan andere
weggebruikers niet verblinden.
Als er een storing op-
treedt
, verschijnt deze
melding op het multifunc-
tionele display.
7-Persoonsuitvoering
0
. Alleen Bestuurder of Bestuurder +
1 persoon voorin.
1 of 2
Bestuurder + 1 persoon voorin +
2 personen op de derde zitrij.
3
. 7 personen (inclusief bestuurder met
of zonder maximaal toegestane be-
lading).
4
. Bestuurder + maximaal toegestane
belading.
5-Persoonsuitvoering
0
. Alleen Bestuurder of Bestuurder +
1 persoon voorin.
1 of 2
5 personen (inclusief bestuurder).
3
. 5 personen (inclusief bestuurder) +
maximaal toegestane belading.
4
. Bestuurder + maximaal toegestane
belading.
Raak de xenonlampen niet aan. Raad-
pleeg het CITROËN-netwerk of een ge-
kwalifi ceerde werkplaats.
Page 92 of 244

IV
ZICHT
90
RUITENWISSERSCHAKELAAR Handmatige bediening
De ruitenwisserschakelaar bestaat uit
schakelaar A
en ring B
.
één keer wissen.
Ruitenwissers vóór
A.
selecteer de wissnelheid met de
schakelaar:
uit.
interval (wissnelheid handma-
tig in te stellen).
lage snelheid .
hoge snelheid.
B.
ringschakelaar voor instellen van de
interval van de ruitenwisser of van de
gevoeligheid van de regensensor.
De volgende instellingen kunnen wor-
den verhoogd of verlaagd:
●
de frequentie van het wissen als de rui-
tenwissers in de stand interval staan,
●
de gevoeligheid van de regensen-
sor als de ruitenwissers in de auto-
matische stand staan.
- "+" : hoge gevoeligheid.
- "-" : lage gevoeligheid.
Koplampsproeiers
Druk op het uiteinde van de verlichtings-
schakelaar om de koplampsproeiers in
te schakelen. Deze werken alleen bij
ingeschakeld dim-/grootlicht.
Programmeren
Er is ook een automatische bediening
van de ruitenwissers beschikbaar, zoals
de automatische ruitenwissers voor.
Ruitensproeiers vóór
Beweeg de ruitenwisserschakelaar naar
u toe. De ruitensproeiers treden in wer-
king en de ruitenwissers worden enige
tijd ingeschakeld.
De koplampsproeiers treden gelijktijdig
in werking indien de dim-/grootlich-
ten branden
. Bepaalde functies van de ruitenwis-
ser vóór (interval, ...) kunnen worden
ingesteld in het menu "Uitrusting" van
het kleurendisplay.
Uitvoering met intervalstand
Uitvoering met automatische ruitenwissers
of
automatisch (wissnelheid hand-
matig in te stellen).
Page 93 of 244

IV
!
ZICHT
91
B . selectiering ruitenwisser achter:
uit.
interval.
wissen met ruitensproeier.
Ruitenwisser achter
De ruitenwisser wist twee keer en scha-
kelt vervolgens naar de intervalstand,
met een interval van enkele seconden.
Houd de ring in deze stand om de rui-
tensproeier en de ruitenwisser enige
tijd in te schakelen.
Het interval van de ruitenwisser ach-
ter kan worden ingesteld in het menu
"Uitrusting" van het kleurendisplay.
Automatische ruitenwissers vóór
De ruitenwissers worden automatisch
ingeschakeld als de sensor achter de
binnenspiegel regen detecteert. De snel-
heid van de ruitenwissers wordt aange-
past aan de hoeveelheid neerslag.
Inschakelen
)
Zet de schakelaar A
in de stand
"AUTO"
.
Er verschijnt een melding op het multi-
functionele display.
Uitschakelen
)
Zet de schakelaar A
in de stand
"OFF"
.
Er verschijnt een melding op het multi-
functionele display.
Storing
Dek de regensensor, die zich gecombi-
neerd met de lichtsensor in het midden
van de voorruit achter de binnenspiegel
bevindt, niet af.
Schakel de automatische wer-
king van de ruitenwissers uit als
de auto wordt gewassen in een
wasstraat.
Om het rubber van de ruitenwissers
te beschermen wordt geadviseerd de
automatische stand van de ruitenwis-
sers uit te schakelen als de auto ge-
parkeerd staat en wanneer de buiten-
temperatuur lager is dan 0
° C.
Wacht 's winters met het inschakelen
van de automatische ruitenwissers
tot de voorruit ontdooid is.
Page 94 of 244
IV
ZICHT
92
PLAFONNIERS
Plafonnier vóór
Kaartleeslampjes
In de auto bevinden zich twee kaart-
leeslampjes, één aan elke kant van de
plafonnier.
Druk op het desbetreffende transpa-
rante kapje A
.
Stand 1
De plafonnier gaat branden wanneer
een portier of de achterklep wordt ge-
opend.
Wanneer het portier of de achterklep
weer wordt gesloten, dimt de verlichting
geleidelijk gedurende enkele seconden
en gaat vervolgens uit.
De plafonnier gaat automatisch uit in de
volgende gevallen:
- Wanneer de portieren en de achter-
klep gesloten zijn en het contact in
de stand "ON" wordt gezet.
- Wanneer de portieren en de achter-
klep gesloten zijn en u de auto van
binnenuit of met de afstandsbedie-
ning vergrendelt.
Stand 2
De plafonnier is uit, of de portieren of de
achterklep nu geopend of gesloten zijn.
De tijd dat de plafonniers vóór bran-
den kan worden ingesteld in het menu
"Uitrusting" van het kleurendisplay.
Page 95 of 244

IV
ZICHT
93
Stand 1 "ON"
De plafonnier achter brandt permanent.
Stand 2 "●"
De plafonnier gaat branden wanneer
een portier of de achterklep geopend
wordt, en wanneer het portier of de
achterklep weer gesloten wordt, dimt
de verlichting langzaam gedurende en-
kele seconden en gaat vervolgens uit.
De plafonnier gaat meteen uit in de vol-
gende gevallen:
- Wanneer de portieren en de achter-
klep gesloten zijn en het contact in
de stand "ON" wordt gezet.
- Wanneer de portieren en de achter-
klep gesloten zijn en u de auto van
binnenuit of met de afstandsbedie-
ning vergrendelt.
Stand 1 "ON"
De plafonnier brandt, of de achterklep
nu geopend of gesloten is.
Stand 2 "●"
De plafonnier gaat branden als de ach-
terklep geopend wordt en gaat uit als
deze gesloten wordt.
Stand 3 "OFF"
De plafonnier is permanent uit.
Plafonnier bagageruimte
Stand 3 "OFF"
De plafonnier is uit, of de achterklep nu
geopend of gesloten is.
Automatisch uitschakelen van plafonniers
Om te voorkomen dat de accu ontla-
den wordt, worden de plafonniers en de
kaartleeslampjes na 30 minuten auto-
matisch uitgeschakeld.
De plafonniers gaan weer branden
wanneer het contact in de stand "ON"
of "ACC" wordt gezet, wanneer u een
portier of de achterklep opent en weer
sluit en wanneer u de afstandsbedie-
ning gebruikt.
De tijd dat de plafonniers achter
branden kan worden ingesteld in het
menu "Uitrusting" van het kleuren-
display.
Plafonnier achter
Page 96 of 244

V!
VEILIG VERVOEREN VAN KINDEREN
94
"Met de rug in de rijrichting"
"Met het gezicht in de rijrichting"
*
De regels voor het vervoeren van kin-
deren zijn per land verschillend. Infor-
meer hiervoor naar de wetgeving in
uw land.
ALGEMENE INFORMATIE MET
BETREKKING TOT KINDERZITJE
S
Middelste stand
CITROËN beveelt u aan
kinderen op de
achterzitplaatsen
van uw auto te vervoeren:
- met de rug in de rijrichting
tot
2 jaar,
- met het gezicht in de rijrichting
vanaf 2 jaar.
Wanneer een kinderzitje voor het
vervoeren met de rug in de rijrichting
op de passagiersstoel voor
wordt
geplaatst, moet de airbag aan passagiers-
zijde zijn uitgeschakeld. Gebeurt dit niet,
dan kan het kind bij het afgaan van de
airbag levensgevaarlijk gewond raken
.
KINDERZITJE OP DE
PASSAGIERSSTOEL VOOR
Wanneer een kinderzitje met het gezicht
in de rijrichting op de passagiersstoel
voor
wordt geplaatst, moet de stoel in
de middelste stand van de voor-/ach-
terwaartse verstelling worden gezet
met de rugleuning rechtop en mag de
airbag aan passagierszijde niet worden
uitgeschakeld. Hoewel CITROËN bij het ontwerp van
uw auto veel aandacht heeft besteed
aan veiligheidsvoorzieningen voor uw
kinderen, is hun veiligheid natuurlijk
ook afhankelijk van uzelf.
Volg voor een optimale veiligheid de
volgende adviezen op:
- conform de Europese wetgeving die-
nen kinderen jonger dan 12 jaar of
kleiner dan 1,50 m in gehomolo-
geerde, aan het lichaamsgewicht
aangepaste kinderzitjes
op met
veiligheidsgordels of ISOFIX-beves-
tigingen uitgeruste plaatsen te wor-
den vervoerd * ,
- de veiligste plaats voor het ver-
voeren van een kind is volgens
de statistieken een plaats op de
achterbank van uw auto,
- kinderen tot 9 kg moeten zowel
voor- als achterin met de rug in
de rijrichting worden vervoerd.