VII
RIJDEN
119
ELEKTRONISCH GESTUURDE
VIERWIELAANDRIJVING
4WD AUTO (stand 1)
Bij vierwielaandrijving wordt de auto
optimaal aangedreven, op elke onder-
grond.
Onder normale omstandigheden wordt
in deze positie het koppel automatisch
verdeeld over de voor- en achterwie-
len.
Het koppel wordt voornamelijk overge-
bracht op de voorwielen, de elektroni-
sche eenheid bepaalt aan de hand van
de grip op het wegdek hoeveel koppel
naar de achterwielen gaat. Hierdoor is
de wegligging altijd optimaal.
De bestuurder kan handmatig kiezen
uit drie aandrijvingen, afhankelijk van
de gewenste prestaties.
U kunt de aandrijving wijzigen wan-
neer de auto stilstaat, of wanneer de
auto rijdt met een snelheid lager dan
100 km/h
.
De aandrijving kan worden gewijzigd
door aan de knop A
te draaien.
Weergave op het instrumentenpaneel
Na het wijzigen van de aandrijving knip-
pert het bijbehorende pictogram op het
display van het instrumentenpaneel.
Type aandrijving selecteren
Als de omstandigheden het toelaten,
raden wij u aan deze aandrijving te
kiezen.
2WD (stand 3)
In deze stand heeft de auto voorwiel-
aandrijving
Deze aandrijving leent zich het best
voor rijden op asfaltwegen, of wanneer
de auto veel grip heeft (droog weg-
dek).
4WD LOCK (stand 2)
De auto kan ook op alle vier wielen wor-
den aangedreven.
Deze aandrijving is het meest geschikt
in situaties waar de auto weinig grip
heeft (zand, modder, hellingen, ...). Afhankelijk van de omstandigheden
kunt u met dit systeem een type aan-
drijving kiezen.
VII
!
RIJDEN
120
Storingen
Wanneer het pictogram van de gese-
lecteerde aandrijving knippert, schakelt
de auto automatisch over op voorwiel-
aandrijving "2WD"
.
In dit geval is het niet meer mogelijk om
een andere aandrijving te selecteren
met de knop A
. Belast de auto zo min mogelijk tij-
dens het rijden.
Aangezien het motorkoppel op alle
vier wielen wordt overgebracht, heeft
de staat van de banden grote invloed
op de prestaties van de auto.
Controleer of de vier banden in goe-
de staat verkeren.
Vermijd zandgrond, modder en an-
dere plaatsen waar wielen kunnen
doorslippen.
Bij slippende wielen wordt veel
kracht uitgeoefend op de overbren-
ging, hetgeen ernstige storingen kan
veroorzaken.
Rijd nooit met de auto door diep wa-
ter.
Vermijd te geaccidenteerd terrein
(kans op beschadigen van de bo-
dem of vast blijven zitten op de top
van een helling).
Sleep de auto uitsluitend met
een autotransporter.
Bij het slepen van de auto mogen
de voor- of achterwielen nooit mee-
draaien, zelfs niet wanneer tweewiel-
aandrijving "2WD" is ingeschakeld.
Als de melding "SLOW DOWN" op het
instrumentenpaneel verschijnt, dient u
de aandrijving te laten afkoelen voordat
u verder rijdt.
Als de pictogrammen "4WD" en "LOCK"
afwisselend knipperen en de melding
"SERVICE REQUIRED" op het instru-
mentenpaneel verschijnt, is er een sto-
ring en treedt het veiligheidssysteem in
werking.
Raadpleeg zo snel mogelijk het
CITROËN-netwerk of een gekwalifi -
ceerde werkplaats.