Page 17 of 244
15
IN EEN
OOGO
P
S
LA
G
VENTILATIE
Automatische airconditioning
Temperatuurregeling.
To evoer van buitenlucht.
Luchtcirculatie in het interieur.
Re
geling luchtopbrengst.
Automatisch programma (comfort).
Airconditioning uit.
Re
geling luchtverdeling.
Voorruitontwasemin
g.
Achterruitverwarming.
46
Page 18 of 244
16
IN EEN
OOGO
P
S
LA
G
VEILIGHEID
Instrumenten
paneel Bedieningspaneel
Wanneer het contact ingeschakeld wordt, gaan de oranje en rode verklik-gg
kerlampjes branden. gg
Als de motor draait, moeten deze lamp-jes binnen enkele seconden uitgaan.
Raadpleeg de betreffende pagina wan-neer verklikkerlampjes blijven branden.
Verklikkerlampjes
21
A.
Verklikkerlampje airbag passagier
uitgeschakeld.
109
B.
Knop alarmknipperlichten.
102
C.
Verklikkerlampje veiligheidsgordelpassagier niet vastgemaakt.
106
22
Veiligheidsgordel bestuurder
Zodra h et contact wordt inge-schakeld
, en de bestuurder zijn gg
veiligheidsgordel niet draagt, jj
gaat het ggverklikkerlampje van gg
de veiligheidsgordelggbranden, pjpj
in combinatie met een geluidssignaal. gggg
Het lampje gaat uit zodra de gordel
wordt vastgemaakt.
24 A
. Snelheidsmeter.
B.
Display instrumentenpaneel.
C.
To erenteller.
D.
Dimmer dashboardverlichting.
Page 19 of 244
17
IN EEN
OOGO
P
S
LA
G
VEILIGHEID PASSAGIERS
Airbag voorpassagier Kinderslot
1.
Steek de sleutel in het contact.
2
. Zet het contact in de stand "OFF".
3.
Neem de sleutel uit het contactslot.
Als het kinderslot is ingeschakeld, kanhet betreffende portier niet meer van
binnenuit worden geopend.
Beweeg de knop Aomlaag of omhoogom het kinderslot in of uit te schakelen.
109 101
ISOFIX-bevestiging
Tussen de rugleuning en de zitting van destoel bevinden zich twee ringen AwaaraanAeen kinderzitje bevestigd kan worden.
Aan de rin
g Bkan de bovenste gordel vanhet type TOP TETHERbevestigd worden.R
98
Page 20 of 244

18
IN EEN
OOGO
P
S
LA
G
Snelheidsregelaar
Met de snelheidsregelaar kan de auto constant blijven rijden, met een door de
bestuurder ingestelde snelheid.
1.To ets "ON/OFF": snelheidsregelaar
inschakelen/uitschakelen.
2.To ets "COAST SET"
: snelheid
opslaan of kruissnelheid verlagen.
3.Toets "ACC RES"
: kruissnelheid
verhogen en terugkeren naar vooraf
ingestelde snelheid.
4.Toets "CANCEL"
: snelheidsregelaar uitschakelen.
Om een snelheid in te stellen, moet de snelheid van de auto hoger zijn dan
40 km/h en moet ten minste de tweede
versnelling zijn ingeschakeld.De parkeerhulp detecteert elk obstakel
dat zich achter de auto bevindt
(voet-ganger, auto, boom, hek, ...).
D
e auto is voorzien van vier sensoren:
D. twee zijsensoren.
E
. twee centrale sensoren.
Parkeerhulp met geluidssignaal
121
123
RIJDEN
Vierwielaandrijving
Afhankelijk van de omstandigheden
kan de bestuurder kiezen uit drie soor-
ten aandrijving:
A. Tweewielaandri
jving (2WD),
B. Vierwielaandrijving (4WD AUTO),
C. Vierwielaandrijving (4WD LOCK).
11 9
Plus...
U kunt de aandrijving wijzigen wan-neer de auto stilstaat of tijdens hetrijden als u langzamer dan 100 km/hrijdt.
Page 21 of 244

19
ECO-RIJDEN
Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot vanuw auto verminderen.
Maak optimaal gebruik van deversnellingsbak
Als uw auto is voorzien van een hand-geschakelde versnellingsbak, rijd dan rustig weg, schakel zo snel mogelijk de tweede versnelling in en schakel bij voorkeur relatief snel over naar een hogere versnelling. Volg de aanwijzin-gen van de schakelindicator (indien aanwezig) die op het instrumentenpa-neel worden weergegeven.
Als uw auto is voorzien van een auto-matische transmissie of een gestuur-de handgeschakelde versnellingsbak, laat de selectiehendel dan in de stand Drive "D"
of Auto "A"(afhankelijk van het type versnellingsbak) staan en trap het gaspedaal niet bruusk of diep in.
Kies voor een soepele rijstijl
Houd afstand van de auto's voor u, rem bij voorkeur af op de motor in plaats van het rempedaal te gebruiken en trap het gaspedaal geleidelijk in. Als u deze aanwijzingen naleeft, neemt het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot af en wordt de geluidsoverlast door 2
het verkeer beperkt.
Als het verkeer goed doorstroomt, ge-bruik dan vanaf een snelheid van on-geveer 40 km/h de snelheidsregelaar (indien aanwezig).
Gebruik op slimme wijze de elektrische voorzieningen
Als bij het instappen blijkt dat de tem-peratuur in de auto hoog is opgelopen,open dan alle ruiten en de ventilatie-roosters alvorens de airconditioning inte schakelen.
Sluit vanaf een snelheid van 50 km/hde ruiten, maar laat de ventilatieroos-ters geopend.
Gebruik de voorzieningen in het interi-eur die de temperatuurstijging kunnenbeperken (blinderingspaneel van hetpanoramadak, zonneschermen, enz.).
Schakel de airconditioning uit zodrade gewenste temperatuur is bereikt(behalve bij auto's met een automati-sche airconditioning).
Schakel de achterruitverwarming ende ontwaseming uit zodra deze nietmeer nodig zijn als deze niet automa-tisch worden aangestuurd.
Schakel de stoelverwarming zo snelmogelijk uit.
Schakel de verlichting en de mistlam-pen uit als het zicht voldoende is.
Laat de motor vooral 's winters na hetstarten niet stationair warmdraaien,maar rijd zo snel mogelijk weg: uwauto warmt sneller op als u rijdt.
Sluit als passagier zo min mogelijkmultimedia-apparatuur (DVD-speler,MP3-speler, spelcomputer, enz.) opde auto aan om het elektriciteitsver-bruik, en dus het brandstofverbruik, tebeperken.
Koppel externe apparatuur los als ude auto verlaat.
Page 22 of 244

20
Beperk de oorzaken van eenhoger brandstofverbruik
Verdeel het gewicht evenwichtig over de auto: plaats de zwaarste voorwer-pen in de bagageruimte, zo dicht mo-gelijk bij de achterbank.
Beperk de belading en de luchtweer-stand (dakdragers, imperiaal, fi etsen-drager, aanhanger, enz.) van uw auto.Gebruik liever een dakkoffer.
Verwijder na gebruik de dakdragersen het imperiaal.
Vervang na de winter zo snel mogelijkde winterbanden door zomerbanden.
Houd u aan deonderhoudsvoorschriften
Controleer regelmatig de banden-spanning (bij koude banden), houd udaarbij aan de bandenspanning diestaat vermeld op de sticker op de por-tiersponning aan bestuurderszijde.
Controleer de bandenspanning metname:
- voor een lange rit,
- bij de wisseling van de seizoenen,
- als de auto gedurende langere tijdniet is gebruikt.
Vergeet niet de bandenspanning vanhet reservewiel en van de wielen vande aanhanger of de caravan te con-troleren.
Laat uw auto regelmatig onderhouden(olie verversen, oliefi lter en luchtfi lter vervangen, enz.) en houd u daarbijaan het door de fabrikant voorge-schreven interval.
Laat bij het tanken het vulpistoolniet meer dan drie keer afslaan; zovoorkomt u dat brandstof uit de tankstroomt.
U zult bij een nieuwe auto merkendat pas na 3000 km het gemiddeldebrandstofverbruik zich stabiliseert.
Page 23 of 244
I
21
INSTRUMENTENPANEEL
Paneel met meters en verklikkerlamp-
jes. Deze informeren de bestuurder of
een functie wel of niet ingeschakeld is
(verklikkerlampje ingeschakeld of uitge-
schakeld) of bij een storing (waarschu-
wingslampje).
3.
Display instrumentenpaneel:
- Weergave van waarschuwingen
en pictogrammen.
- Totale kilometerstand en dagteller.
- Onderhoudsintervalindicator.
- Koelvloeistoftemperatuur.
- Informatie boordcomputer.
- Snelheidsregelaar ingeschakeld.
- Instelling van de dashboardver-
lichting en parameters.
- Brandstofniveau.
- Buitentemperatuur.
- Aandrijvingsmodus.
Display type 1
Display type 2
1.
Toerenteller.
2.
Snelheidsmeter.
Page 24 of 244

I
22
VERKLIKKERLAMPJES INSTRUMENTENPANEEL
Verklikkerlampje
weergave
Oorzaak
Handelingen / Opmerkingen
Richtingaanwijzer
links
Knipperend
met
geluidssignaal
Knippert als u de
bedieningsschakelaar
van de verlichting omlaag
duwt. Als het lampje veel sneller knippert dan normaal,
kan het zijn dat een lampje is doorgebrand.
Vervang het lampje of raadpleeg het CITROËN-
netwerk of een gekwalifi ceerde werkplaats.
Richtingaanwijzer
rechts
Knipperend
met
geluidssignaal
Knippert als u de
bedieningsschakelaar van
de verlichting omhoog
duwt. Als het lampje veel sneller knippert dan normaal,
kan het zijn dat een lampje is doorgebrand.
Vervang het lampje of raadpleeg het CITROËN-
netwerk of een gekwalifi ceerde werkplaats.
Grootlicht
Continu Gaat branden als u de
bedieningsschakelaar van
de verlichting naar u toe
trekt. Trek aan de bedieningsschakelaar om terug te
schakelen naar dimlicht.
Parkeerlicht
Continu Gaat branden als u de
bedieningsschakelaar van
de verlichting in de stand
parkeerlicht of dimlicht
zet. Draai de bedieningsschakelaar in de gewenste
stand.
Mistlampen
vóór
Continu Gaat branden als u
de mistlampen vóór
inschakelt. Draai de ring naar voren om de mistlampen
vóór in te schakelen.
Mistachterlicht
Continu Gaat branden als u het
mistachterlicht inschakelt. Draai de ring naar voren om het mistachterlicht
in te schakelen.
Snelheidsregelaar
Continu Gaat branden als de
snelheidsregelaar
ingeschakeld is. Druk op de toets "ON/OFF" om de functie in of
uit te schakelen.