Page 273 of 376

WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Bij een te hoge bandenspanning
zal de band schokken op het wiel
minder goed opvangen. Rommel
op de weg en gaten in het wegdek
kunnen de banden beschadigen
waardoor ze lek raken.
Banden met een te hoge of te lage
spanning kunnen het rijgedrag
van de auto beïnvloeden en kun-
nen een klapband veroorzaken
waardoor u de controle over de
auto kunt verliezen.
Als niet alle banden dezelfde
spanning hebben, kunnen bestu-
ringsproblemen optreden. U kunt
de controle over de auto verliezen.
Bij een ongelijke bandenspanning
aan beide zijden van de auto kan
deze naar links of rechts gaan
trekken.
Zorg dat alle banden altijd op de
juiste spanning (voor koude ban-
den) zijn.
Brandstofbesparing
Een onjuiste bandenspanning kan lei-
den tot een onregelmatig slijtagepa-
troon over het loopvlak van de band.
Deze abnormale slijtagepatronen ver- korten de levensduur van de band,
waardoor de band eerder vervangen
moet worden. Door een te lage ban-
denspanning wordt ook de rolweer-
stand van de band hoger, waardoor
het brandstofverbruik toeneemt.
Rijcomfort en voertuigstabiliteit
Een juiste bandenspanning draagt bij
tot comfortabele rijeigenschappen. Bij
een te hoge bandenspanning rijdt de
auto schokkerig en oncomfortabel.
BANDENSPANNINGEN
De juiste spanning voor koude ban-
den staat vermeld op de B-stijl aan de
bestuurderszijde of op de achterrand
van het bestuurdersportier.
U dient minstens één keer per maand
de bandenspanning te controleren en,
indien nodig, aan te passen; ook dient
u de banden dan op slijtage of "zicht-
bare schade te controleren. Gebruik
een zakmeter van goede kwaliteit om
de bandenspanning te controleren.
Een visuele schatting van de spanning
volstaat niet. Radiaalbanden lijken
soms de juiste spanning te hebben,
terwijl dat niet het geval is.
LET OP!
Plaats na het controleren of aanpas-
sen van de bandenspanning altijd de
ventieldop terug. Hierdoor voor-
komt u dat het ventiel beschadigd
raakt door binnendringend vocht ofvuil.
De op het plaatje aangegeven banden-
spanningswaarden gelden altijd voor
"koude banden". Dit zijn banden van
een auto waarmee minstens 3 uur niet
is gereden, of waarmee minder dan
1,6 km is gereden na een stilstand van
3 uur. De spanning van een koude
band mag nooit hoger zijn dan de
maximumspanning die op de zijkant
van de band staat vermeld.
Controleer de bandenspanning vaker
als de buitentemperaturen zeer ver-
schillend zijn, omdat de bandenspan-
ning varieert met de temperatuur.
De bandenspanning verloopt onge-
veer 0,07 bar per 7 °C temperatuur-
verandering. Denk hieraan als u de
druk meet in een verwarmde garage,
vooral in de winter.
267
Page 274 of 376

Voorbeeld: als de temperatuur in de
garage 20 °C en de buitentempera-
tuur 0 °C bedraagt, moet u de ban-
denspanning verhogen met 0,21 bar
(dit komt overeen met 0,07 bar voor
elke 7 °C temperatuurverschil).
Tijdens gebruik kan de bandenspan-
ning onder invloed van de tempera-
tuur met 0,13 tot 0,4 bar oplopen.
Laat de banden in dat geval nooit
gedeeltelijk leeglopen. De banden-
spanning is anders te laag zodra de
band weer is afgekoeld.
BANDENSPANNING BIJ
HOGERE RIJSNELHEDEN
De fabrikant is een voorstander van
het rijden met een veilige snelheid,
volgens de geldende snelheidsbeper-
kingen. Wanneer de omstandigheden
het toelaten om met hoge snelheden te
rijden, is de juiste bandenspanning
erg belangrijk. Mogelijk moet u de
bandenspanning verhogen en de bela-
ding van de auto verminderen als u
met hoge snelheden wilt rijden. Raad-
pleeg de informatie van de originele
banden of neem contact op met een
erkende bandenleverancier voor deaanbevolen veilige rijsnelheid, de
juiste belading en de correcte koudebandenspanning.
WAARSCHUWING!
Het is gevaarlijk met hoge snelheid
te rijden met een maximaal beladen
of een nog zwaarder beladen voer-
tuig. De extra belasting op uw ban-
den kan defecten veroorzaken. U
kunt zo een ernstig ongeval krijgen.
Rij niet sneller dan 120 km/u in een
auto die tot het maximale laadver-
mogen is beladen.
RADIAALBANDENWAARSCHUWING!
Het gecombineerd monteren van ra-
diaalbanden en andere bandentypes
heeft een negatieve invloed op het
weggedrag van uw auto. Dit stabili-
teitsverlies kan ongevallen veroorza-
ken. Als u radiaalbanden gebruikt,
moeten dat er altijd vier zijn. Com-
bineer ze nooit met andere bandty-pes.
Een gat of scheur in het loopvlak van
een radiaalband is mogelijk nog te repareren, in tegenstelling tot schade
aan de zijkant van de band. Vraag
advies aan uw erkende bandenleve-
rancier over reparatie van radiaal-banden.
RESERVEWIEL PASSEND
BIJ STANDAARD
GELEVERDE BANDEN EN
VELGEN (voor bepaaldeuitvoeringen/markten)
Uw voertuig kan zijn uitgerust met
een reserveband en velg die zowel in
uiterlijk als in gebruik gelijk zijn aan
de standaard geleverde banden en
velgen op de voor- en achteras van uw
voertuig. Dit reservewiel mag worden
gebruikt bij het rouleren van banden
voor uw auto. Als uw voertuig be-
schikt over deze optie kunt u een er-
kende bandenleverancier raadplegen
voor het aanbevolen roulatieschema.
Als uw auto niet is uitgerust met een
reservewiel dat past bij de standaard
geleverde banden en wielen, dan kan
uw auto worden uitgerust met een
niet-passend noodreservewiel. Nood-
reservewielen zijn ontwikkeld om al-
leen te worden gebruikt bij uw auto.
268
Page 275 of 376

Uw auto kan zijn uitgerust met een
van de volgende typen niet-passende
noodreservewielen; compact, vol-
maats of thuiskomer. Monteer tegelij-
kertijd nooit meer dan één niet-
passend noodreservewiel of niet-
passende reserveband aan de auto.LET OP!
Door de verminderde grondspeling
kunt u uw auto niet in een automa-
tische wasstraat wassen wanneer het
noodreservewiel is gemonteerd. De
auto kan zo schade oplopen.
THUISKOMER (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
Het noodreservewiel mag alleen in
noodgevallen worden gebruikt. U
kunt vaststellen of uw auto is uitge-
rust met een noodreservewiel door te
kijken naar de beschrijving van het
reservewiel op de band- en beladings-
informatiesticker op de portierope-
ning aan bestuurderszijde of op de
bandwang. Beschrijvingen van nood-
reservewielen beginnen met de letter "T" of "S" vóór aanduiding van de
maat. Voorbeeld: T145/80D18103M.
T, S = Tijdelijke reserveband
Omdat het profiel op deze band een
beperkte levensduur heeft, moet de
originele band zo snel mogelijk wor-
den gerepareerd (of vervangen) en
weer gemonteerd worden.
Probeer nooit een wieldop aan te
brengen of een conventionele band te
monteren op het noodreservewiel,
omdat het wiel specifiek voor de
noodreserveband is gemaakt. Mon-
teer nooit meer dan één
noodreserveband/-wiel tegelijkertijd
aan de auto.
WAARSCHUWING!
Noodreservewielen zijn uitsluitend
bedoeld voor gebruik in noodgeval-
len. Met deze reservewielen mag u
maximaal 80 km/u rijden. Noodre-
servewielen hebben een beperkte le-
vensduur. Als het loopvlak is versle-
ten tot op de slijtindicatoren, dient u
de band van het noodreservewiel
('thuiskomertje') te vervangen. Let
op de waarschuwingen met betrek-
king tot uw reservewiel. Anders kan
het reservewiel beschadigd worden
en veroorzaakt u misschien een on-geval.
VOLMAATS
RESERVEWIEL (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
Het volmaatse reservewiel mag alleen
in noodgevallen worden gebruikt.
Mogelijk lijkt dit noodreservewiel op
het oorspronkelijke wiel op de voor- of
achteras van de auto. Het heeft echter
andere eigenschappen. Dit reserve-
wielen heeft wellicht een beperkte le-
vensduur. Als het loopvlak is versleten
tot op de slijtindicatoren, dient u de 269
Page 276 of 376

band van het volmaatse reservewiel te
vervangen. Aangezien het niet de-
zelfde band is, moet u de oorspronke-
lijke band zo spoedig mogelijk ver-
vangen of herstellen en terugplaatsen.
THUISKOMER (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
Het noodreservewiel mag u alleen in
geval van nood gebruiken. De band en
het reservewiel zijn voorzien van een
sticker. De sticker bevat de rijbeper-
kingen voor dit reservewiel. Mogelijk
lijkt dit noodreservewiel op het oor-
spronkelijke wiel op de voor- of ach-
teras van de auto. Het heeft echter
andere eigenschappen. Het rijgedrag
van de auto verandert wanneer u dit
noodreservewiel monteert. Aangezien
het niet dezelfde band is, moet u de
oorspronkelijke band zo spoedig mo-
gelijk vervangen of herstellen en te-rugplaatsen.
WAARSCHUWING!
Noodreservewielen zijn uitsluitend
bedoeld voor gebruik in noodgeval-
len. Het rijgedrag van de auto veran-
dert wanneer u dit noodreservewiel
monteert. Rijd met dit reservewiel
niet harder dan de snelheid vermeld
op het noodreservewiel. De spanning
van een koude band mag nooit hoger
of lager zijn dan de waarde die op de
band- en beladingsinformatiesticker
in de portieropening aan de bestuur-
derszijde is aangegeven. Vervang (of
herstel) de oorspronkelijke band zo
spoedig mogelijk en plaats deze te-
rug. Anders veroorzaakt u misschien
een ongeval.
DOORSLIPPEN VAN DE WIELEN
Als uw auto komt vast te zitten in
modder, zand, sneeuw of ijs, mag u de
wielen niet met een snelheid boven
48 km/u of meer dan 30 seconden
continu laten doorslippen zonder testoppen.
Raadpleeg "Een vastzittende auto los-
rijden" in "Wat te doen in noodgeval-
len" voor meer informatie.
WAARSCHUWING!
Het laten doorslippen van de wie- len is gevaarlijk. De krachten die
vrijkomen bij extreem hoge wiel-
snelheden kunnen de banden be-
schadigen. Er kan een band ex-
ploderen, waardoor iemand
gewond kan raken.
Laat de wielen van uw auto niet
met een snelheid boven de
48 km/u of langer dan 30 secon-
den ononderbroken ronddraaien.
Zorg ook dat er geen personen
aanwezig zijn in de nabijheid van
een doorslippend wiel, ongeacht
de snelheid waarmee het wiel
ronddraait.
BANDENSLIJTAGE-
INDICATOREN
In de originele banden zijn
bandenslijtage-indicatoren aange-
bracht, die u helpen om te bepalen
wanneer uw banden moeten wordenvervangen.
270
Page 277 of 376

Deze indicatoren zijn in de bodem van
het profiel geperst. Ze verschijnen als
ringen als de profieldiepte nog slechts
2 mm bedraagt. Als het loopvlak is
versleten tot op de slijtindicatoren
dient u de band te vervangen.
LEVENSDUUR VAN EEN BAND
De levensduur van een band is afhan-
kelijk van verschillende factoren,
waaronder maar niet beperkt tot:
Rijstijl
Bandenspanning
Gereden afstand
WAARSCHUWING!
De banden en de reserveband dienen
na zes jaar te worden vervangen,
ongeacht het resterende profiel op de
banden. Als u deze waarschuwing
niet in acht neemt, kan een band het
plotseling begeven. U kunt de con-
trole over de auto verliezen en een
ongeval veroorzaken met ernstige of
zelfs fatale gevolgen.
Bewaar banden die niet worden ge-
bruikt op een koele, droge plaats en
stel ze zo weinig mogelijk bloot aan
licht. Voorkom dat de banden in aan-
raking komen met olie, vet en ben-zine.
VERVANGENDE BANDEN
De banden van uw nieuwe auto bie-
den een optimaal evenwicht tussen
allerlei verschillende eigenschappen.
Controleer daarom de banden regel-
matig op de juiste spanning (van
koude banden) en op slijtage. De fa-
brikant raadt ten sterkste aan dat u,
indien nodig, de oorspronkelijke ban-
den vervangt door banden van de-
zelfde maat en kwaliteit en hetzelfde
prestatievermogen. Raadpleeg het plaatje met "Bandenslijtage-
indicatoren" en het banden- en bela-
dingsplaatje voor de juiste banden-
maat. De lastindex en het
snelheidssymbool vindt u op de wang
van de originele band. Raadpleeg de
tabel voor bandenmaten in de sectie
met informatie over veiligheid van
banden in deze gebruikershandlei-
ding voor meer informatie over de
lastindex en het snelheidssymbool van
een band.
Wij adviseren u de twee voorbanden
of de twee achterbanden gelijktijdig
als paar te vervangen. Het vervangen
van slechts een band kan het rijgedrag
van uw auto sterk beïnvloeden. Wan-
neer u een velg wilt vervangen, moet u
ervoor zorgen dat de specificaties van
de nieuwe velg overeenkomen met die
van de standaardvelgen.
Wij raden u aan contact op te nemen
met uw oorspronkelijke of een er-
kende bandenleverancier voor alle
vragen omtrent de juiste band. Wan-
neer u een ander type band monteert,
kan dat de veiligheid, de wegligging
en het rijgedrag van uw auto in gevaar
brengen.
1 — Versleten band
2 — Nieuwe band
271
Page 278 of 376

WAARSCHUWING!
Gebruik geen andere soort bandof velgmaat of een band met een
andere belastingsindex dan voor
uw auto is voorgeschreven. Door
sommige niet-goedgekeurde ban-
den en wielen gecombineerd te ge-
bruiken verandert u mogelijk de
dimensies en eigenschappen van
de wielophanging, waardoor de
besturing, het weggedrag en de
remwerking veranderen. Dat kan
onvoorspelbaar stuurgedrag en
spanningen in de stuurinrichting
en de wielophanging veroorzaken.
U kunt de controle over de auto
verliezen en een ongeval veroorza-
ken met ernstige of zelfs fatale
gevolgen. Kies daarom uitsluitend
banden en velgmaten met een be-
lastingsindex die voor uw auto is
goedgekeurd.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Gebruik nooit een band met een
lagere belastingsindex of draagca-
paciteit dan waarmee uw voertuig
oorspronkelijk is uitgerust. Als u
een band met een lagere belas-
tingsindex gebruikt, kan de band
te zwaar worden belast en defect
raken. U kunt hierdoor de con-
trole over het voertuig verliezen
wat tot aanrijdingen kan leiden.
Wanneer uw banden niet geschikt
zijn voor uw rijsnelheid, kan dat
een klapband veroorzaken en
kunt u de controle over de autoverliezen.LET OP!
Het monteren van een band met een
afwijkende bandmaat kan ervoor
zorgen dat de aanduiding van de
snelheidsmeter en de kilometerteller
niet langer juist zijn.
SNEEUWKETTINGEN
Gebruik uitsluitend nauwsluitende
sneeuwkettingen of andere tractie-
hulpmiddelen die voldoen aan de spe-
cificaties van de S-klasse, type SAE. Sneeuwkettingen moeten qua maat-
voering geschikt zijn voor de auto,
zoals aanbevolen door de fabrikant
van de sneeuwketting. OPMERKING:
Gebruik geen sneeuwkettingen op
een thuiskomer.
LET OP!
Hanteer de volgende voorzorgs-
maatregelen om schade aan de auto
of de wielen te voorkomen:
Gebruik alleen sneeuwkettingen
op P225/65R16-banden. P225/
65R17-banden bieden onvol-
doende speling.
(Vervolgd)
272
Page 279 of 376

LET OP!(Vervolgd)
Door de beperkte speelruimte
voor sneeuwkettingen tussen de
banden en andere onderdelen van
de wielophanging, is het belang-
rijk uitsluitend kettingen te ge-
bruiken die in goede staat verke-
ren. Gebroken sneeuwkettingen
kunnen ernstige schade veroorza-
ken. Zet de auto direct stil als u
een geluid hoort dat zou kunnen
wijzen op kettingbreuk. Verwijder
eerst de beschadigde onderdelen
van de ketting voor u besluit ver-
der te rijden.
Rijd niet sneller dan 70 km/u.
Rijd voorzichtig en vermijd
scherpe bochten en oneffenheden,
vooral bij een zwaar beladen auto.
Breng zo strak mogelijk kettingen
om de voorwielen aan en trek deze
opnieuw strak nadat u 0,8 km
hebt gereden.
Rijd niet langere tijd op een droog
wegdek.
(Vervolgd)
LET OP!(Vervolgd)
Houd u aan de instructies van de
fabrikant van de sneeuwketting
voor de juiste wijze van installatie,
de rijsnelheid en de gebruiksvoor-
waarden. Houd u altijd aan de
laagste rijsnelheid die wordt gead-
viseerd door de kettingfabrikant
als die snelheid afwijkt van de op-
gave van de autofabrikant.
Houd u altijd aan de laagste rijsnel-
heid indien de kettingfabrikant en de
autofabrikant een verschillende
maximale snelheid aanbevelen. Dit
advies heeft betrekking op alle moge-
lijke typen sneeuwkettingen.
ROULEREN VAN BAN- DEN
De banden die gebruikt worden aan
de voorzijde van de auto krijgen een
andere belasting te verwerken dan de
banden aan de achterzijde. De func-
ties bij de besturing, de aandrijving en
het remmen zijn verschillend. Hier-
door slijten de voor- en achterbanden
ongelijk snel. Dit effect kunt u verminderen door de
banden onderling te rouleren. De
voordelen van rouleren komen vooral
tot uiting bij groffe profieltypen, zoals
het profiel van allseasonbanden. Rou-
leren zorgt voor een langere levens-
duur van de band en geeft langere tijd
een goede tractie in modder, sneeuw
en op een nat wegdek. Bovendien
draagt rouleren bij tot soepele en rus-
tige rijeigenschappen.
Raadpleeg "Onderhoudsschema"
voor de juiste onderhoudsintervallen.
De oorzaak voor snelle of ongewone
slijtage moet verholpen worden voor-
dat u de banden rouleert.
BANDENSPANNINGS- CONTROLESYSTEEM(TPMS)
Het TPM-systeem maakt de bestuur-
der attent op lage bandenspanning
vergeleken met de vereiste spanning
voor koude banden die is vermeld op
het plaatje op de B-stijl aan bestuur-derszijde.
De bandenspanning varieert met de
temperatuur, circa 0,069 bar voor
elke 6,5 °C. Dat betekent dat de ban-
273
Page 280 of 376

denspanning daalt als de buitentem-
peratuur daalt. De bandenspanning
moet altijd ingesteld worden aan de
hand van de koude opblaasspanning
van de banden. Dit wordt gedefini-
eerd als de bandenspanning nadat het
voertuig minder dan 3 uur heeft gere-
den – en in de buitentemperatuur.
Raadpleeg "Banden – Algemene
informatie" in "Starten en rijden"
voor informatie over hoe de ban-
den correct op spanning moeten
worden gebracht.De bandenspan-
ning neemt ook toe als het voertuig
rijdt – dat is normaal en er is geen
aanpassing vereist voor deze toegeno-
men spanning.
Het TPM-systeem waarschuwt de be-
stuurder voor lage bandenspanning
als de bandenspanning om welke re-
den dan ook tot onder de waarschu-
wingsgrens daalt, ook als gevolg van
lage temperaturen of natuurlijk span-
ningsverlies van de band.
Het TPM-systeem blijft de bestuurder
waarschuwen zolang er niets aan de
lage spanning gedaan wordt, en scha-
kelt pas uit als de bandenspanning
gelijk is aan of hoger is dan de aanbe- volen waarden voor koude banden op
het bandenspanningsplaatje. Zodra
het verklikkerlampje voor lage ban-
denspanning gaat branden, dient u de
betreffende band(en) op te pompen
tot de waarde die in de bandenspan-
ningstabel vermeld staat. Als dat is
gebeurd, gaat het verklikkerlampje
bandenspanning uit. Het systeem
wordt automatisch bijgewerkt en het
“Verklikkerlampje bandenspanning”
gaat uit zodra de nieuwe bandenspan-
ning is doorgegeven. Om deze infor-
matie te verwerken moet het voertuig
20 minuten rijden met een minimum
snelheid van 24 km/uur.
Voor uw voertuig kan bijv. een aanbe-
volen koude bandenspanning (langer
dan 3 uur geparkeerd) van 2,41 bar
gelden. Als de omgevingstemperatuur
20 °C is en de gemeten bandenspan-
ning is 2,07 bar, neemt de banden-
spanning bij een temperatuurdaling
tot -7 °C af tot ongeveer 1,79 bar.
Deze bandenspanning is laag genoeg
om het verklikkerlampje banden-
spanning in te schakelen. Tijdens het
rijden kan de bandenspanning toene-
men tot ongeveer 2,07 bar, maar het
verklikkerlampje bandenspanning
blijft nog steeds branden. Onder deze
omstandigheden gaat het verklikker-
lampje bandenspanning pas uit nadat
de banden tot de voor het voertuig
aanbevolen koude bandenspanning
zijn opgepompt.
LET OP!
Het TPM-systeem is geoptimali-
seerd voor de standaard geleverde
banden en wielen. De TPM-
spanningswaarden zijn vastge-
steld voor de op uw auto gemon-
teerde bandenmaat. Het gebruik
van vervangingsonderdelen van
een afwijkend formaat of type kan
leiden tot een onjuiste systeem-
werking of sensorschade. Wielen
van andere makelij kunnen
schade aan de sensors veroorza-
ken. Gebruik geen bandenafdich-
tingsmiddelen of balansgewicht-
jes als het voertuig is uitgerust met
een TPMS, omdat dit schade aan
de sensoren kan veroorzaken.
(Vervolgd)
274