Page 241 of 376

teerd of de instelling van de aanjager-
knop voorin wordt gewijzigd, zal de
aanjager onmiddellijk worden inge-schakeld.
Handmatige bediening
Het systeem is uitgerust met een hele
reeks functies die handmatig instellen
mogelijk maken. Het symbool AUTO
op het ATC-scherm voorin gaat uit als
u het systeem handmatig bedient. OPMERKING:
Deze functies werken onafhanke-
lijk van elkaar. Als één functie met
de hand wordt bediend, blijven de
temperatuurkleppen automatischwerken.Er zijn zeven
vaste aanjager-
standen. Ge-
bruik, in elke ge-
kozen stand, de
buitenring van de
regelknop om de
hoeveelheid lucht te regelen die
door het systeem wordt gevoerd.
De aanjagersnelheid neemt toe
wanneer u de regelknop naar rechts beweegt en neemt af wan-
neer u de regelknop naar links be-weegt.
De aanjager kan op elke gewenste
vaste snelheid worden ingesteld door
de buitenring van de bedieningsknop
te verdraaien. De aanjager werkt nu
op een vaste snelheid tot een andere
snelheid wordt gekozen. Zo kunnen
de voorste inzittenden de luchthoe-
veelheid regelen die in het voertuig
circuleert en de "AUTO" modus op-heffen.
De gebruiker kan ook de richting van
de luchtstroom kiezen door een van de
volgende standen te selecteren.
Ventilatie instrumentenpaneel
De luchtstroom stroomt via de
roosters in het instrumentenpa-
neel de auto binnen. De blaas-
richting van deze roosters kan worden
afgesteld en de luchtstroom door de
roosters kan worden in- en uitgescha-keld. OPMERKING:
Voor de grootste luchtstroom naar
achteren kunnen de roosters mid- den op het instrumentenpaneel op
de achterbankpassagiers wordengericht.
Gemengde ventilatie
Er stroomt lucht naar binnen via
de dashboardroosters, de vloer-
roosters en de ontdooiroosters.
Een geringe hoeveelheid lucht
stroomt ook via de openingen voorzijruitontwaseming. OPMERKING:
Bij veel temperatuurinstellingen is
de stand Ventilatie op twee niveaus
bedoeld om koelere lucht toe te
voeren via de dakventilatieroos-
ters en warmere lucht via de vloer-roosters. Vloermodus Er stroomt lucht naar binnen
via de roosters in de vloer. Een
geringe hoeveelheid lucht
stroomt via de openingen voor
voorruit- en zijruitontwaseming.
235
Page 242 of 376

Mix modusDe lucht stroomt via de vloer-
openingen en de roosters voor
ontwaseming van voor- en zij-
ruiten. Deze ventilatiestand kunt u
het beste gebruiken bij koud weer of
sneeuw. De binnentemperatuur is be-
haaglijk, terwijl de voorruit schoonblijft.
Stand ontdooien/ontwasemen De lucht stroomt via de roosters
voor ontwaseming van de voor-
en zijruiten. Kies de stand
ONTWASEMING met maximale aan-
jagersnelheid en temperatuur om zo
snel mogelijk de voorruit en zijruiten
te ontwasemen. OPMERKING:
Als het systeem in een andere
stand werkt, worden mist, nevel of
ijs op de voorruit niet automatisch
gedetecteerd. De stand Ontdooien/
ontwasemen moet handmatig wor-
den geselecteerd om de voorruit en
zijramen te ontdooien. Airconditioning (A/C)
Met de toets voor de airconditioning
(A/C) kan de gebruiker het aircondi-
tioningsysteem handmatig in- of uit-
schakelen. In de A/C-stand en met de
automatische temperatuurregeling
ingesteld op een lage temperatuur,
stroomt gedroogde lucht uit de uit-
blaasopeningen. Wanneer de stand
Economy (spaarstand) gewenst is,
drukt u op de A/C-knop om de A/C-
functie in het ATC-scherm uit te scha-
kelen, en het aircosysteem uit te scha-kelen. OPMERKING:
Wanneer het systeem in de stand
Mengen, Vloer of Ontdooien/
ontwasemen staat, kan de A/C
worden uitgeschakeld, maar het
aircosysteem blijft actief om te
voorkomen dat de ruiten be-slaan.
Wanneer zich wasem of condens vormt op de voorruit of zijra-
men, kiest u de ontdooimodus
en verhoogt u de aanjagersnel-heid. Recirculatietoets
Wanneer de buitenlucht
rook, onprettige luchtjes of
veel vocht bevat, of wan-
neer een snelle koeling ge-
wenst is, kunt u de binnenlucht laten
circuleren door de recirculatietoets in
te drukken. De recirculatiestand mag
slechts tijdelijk worden gebruikt. Als
de modus Recirculatie wordt geselec-
teerd, gaat op de recirculatietoets een
LED branden. Druk de toets nog-
maals in om de LED van de
recirculatiestand uit te schakelen en
buitenlucht binnen te laten. OPMERKING:
Bij koud weer kunnen de ruiten,
bij gebruik van de recirculatie-
stand, sneller beslaan. In de mo-
dus Ontwasemen mag de
recirculatiestand niet worden ge-
bruikt om de ramen sneller vrij te
maken. De recirculatie wordt au-
tomatische uitgeschakeld als deze
stand wordt gekozen.236
Page 243 of 376

Automatische
temperatuurregeling achterin
(ATC) (voor bepaaldeuitvoeringen/markten)
Het ATC systeem achterin heeft vloer-
roosters aan de achterkant van de
rechterschuifdeur en luchtroosters
boven beide buitenste zitplaatsen
achterin. Het systeem voert warme
lucht toe via beide vloeropeningen of
koele, gedroogde lucht via de ventila-
tieroosters in de dakbekleding.
De temperatuurregeling achterin
vindt plaats via het ATC-paneel
voorin, dat zich op het instrumenten-
paneel bevindt.
Als u op het ATC-paneel voorin drukt
op de toets Rear Temperature Lock
(Blokkering temperatuur achterin),
wordt op het scherm achterin een ver-
licht vergrendelsymbool weergege-
ven. De temperatuur en de luchttoe-
voer achterin worden dan geregeld via
het ATC-paneel voorin.
De inzittenden op de tweede zitrij
kunnen de ATC-regelknoppen ach-
terin niet bedienen tenzij de toets Rear
Temperature Lock is afgezet.Het ATC-systeem achterin bevindt
zich in de dakbekleding in het midden
van het voertuig.
1. Druk op de toets Rear Tempera-
ture Lock (Blokkering temperatuur
achterin) op het ATC-paneel voorin.
Hierdoor wordt het pictogram "Tem-
peratuur achterin geblokkeerd" in de
temperatuurregelknop achterin uit-geschakeld.
2. Stel de regelknoppen voor de aan-
jager, temperatuur en modus achterin
af voor het grootste comfort.
3. De ATC wordt geselecteerd door de
aanjagerknop achterin linksom te
draaien naar de stand AUTO.
Zodra de gewenste temperatuur
wordt aangegeven, zorgt het systeem
dat dit comfortniveau wordt bereikt
en automatisch wordt gehandhaafd.
Zodra het systeem eenmaal volgens
uw comfortniveau is ingesteld, hoeven
de instellingen niet opnieuw te wor-
den aangepast. U ervaart het meeste
gebruiksgemak wanneer u het sys-
teem automatisch zijn gang laat gaan. OPMERKING:
De temperatuurinstellingen
hoeft u niet aan te passen voor
een warm of koud voertuig. Het
systeem kiest zelf automatisch
de temperatuur, de luchtdistri-
butie en de aanjagersnelheid om
zo snel mogelijk te voorzien incomfort.
De temperatuur kan in Engelse of in metrische eenheden weer-
gegeven worden door de door de
klant te programmeren functie
“Display Units of Measure in
(Maateenheden weergeven in)”
Onderdelen ATC-regeling achterin1 - Aanjagersnel- heid 3 - Luchtdistri-
butie achterin
2 – Temperatuurachter 4 - Blokkeringtemperatuurachterin
237
Page 244 of 376

te selecteren Zie: "Elektronisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC) — door de klant te pro-
grammeren functies" in dithoofdstuk.
AANJAGERKNOP ACHTERIN
U kunt de aanjagerknop achterin
handmatig instellen op de stand "off"
of op elke gewenste aanjagersnelheid
door de knop van laag naar hoog te
draaien. Zo kunnen de passagiers
achterin de luchthoeveelheid regelen
die naar het achtercompartiment van
de auto wordt gevoerd.
LET OP!
Lucht stroom het automatische
luchtregelsysteem achterin via een
inlaatrooster binnen. Dit rooster be-
vindt zich aan de rechterzijde in het
bekledingpaneel achter de 3e zitrij.
De roosters voor verwarming/
ventilatie zijn aangebracht in het
bekledingspaneel aan passagiers-
zijde, vlak achter de schuifdeur.
Zorg dat u het luchtinlaatrooster of
de ventilatieroosters niet blokkeert
door voorwerpen of anderszins. Het
elektrisch systeem kan zo overbelast
raken en de aanjagermotor bescha-digen.
TEMPERATUURREGELINGACHTERIN
Als u de temperatuur achterin wilt
wijzigen, draait u de temperatuurre-
gelknop linksom om de temperatuur
te verlagen of rechtsom om de tempe-
ratuur te verhogen. De instellingen
voor de temperatuur achterin worden
weergegeven op het ATC-paneelvoorin.
Wanneer de bedieningselementen
achterin door het systeem voorin zijn vergrendeld, brandt het symbool
"Temperatuur achterin vergrendeld"
op de temperatuurregelknop en alle
instellingen via de dakconsole worden
genegeerd. REGELKNOP
LUCHTDISTRIBUTIE ACHTERIN Auto
Het achtersysteem handhaaft auto-
matisch de correcte luchtdistributie
en het comfortniveau zoals gewenst
door de inzittenden achterin.
Dakbekleding stand
Er komt lucht naar binnen via de
ventilatieroosters in de dakbekle-
ding. Deze roosters kunt u afzon-
derlijk instellen om zo de luchtstro-
ming te regelen. Als de lamellen van
de roosters naar één kant worden ge-
zet, wordt de luchtstroom onderbro-ken.
238
Page 245 of 376

Gemengde ventilatieEr stroomt lucht naar binnen via
de dakventilatieroosters en de
vloerroosters.
OPMERKING:
Bij veel temperatuurinstellingen is
de tweeledige ventilatiestand be-
doeld om koelere lucht toe te voe-
ren via de dakventilatieroosters en
warmere lucht via de vloerroos-ters. Vloermodus Er stroomt lucht naar binnen
via de roosters in de vloer.
RIJDEN IN DE ZOMER
Het motorkoelsysteem in auto's met
airconditioning moet worden be-
schermd met een antivriesmiddel van
uitstekende kwaliteit om een goede
bescherming te bieden tegen roestvor-
ming en oververhitting van de motor.
Een oplossing van 50% ethyleenlycol
(antivries) en 50% water wordt aan-
bevolen. Raadpleeg "Onderhouds-
procedures" in het onderhoudsboekje
van uw auto voor het kiezen van de
juiste koelvloeistof. RIJDEN IN DE WINTER
Voor de best mogelijke verwarming en
ontwaseming moet u zorgen dat het
koelsysteem van de motor naar beho-
ren werkt en de juiste hoeveelheid,
soort en concentratie koelvloeistof
wordt gebruikt. Raadpleeg "Onder-
houdsprocedures" in het onderhouds-
boekje van uw auto voor het kiezen
van de juiste koelvloeistof. Het ge-
bruik van de circulatiefunctie tijdens
de wintermaanden is af te raden,
daardoor kunnen de ruiten gemakke-
lijk beslaan.
STALLING
Voordat u de auto stalt, of minstens
twee weken lang niet gebruikt (bijv.
bij vakantie), laat u het aircosysteem
bij stationair toerental ca. vijf minu-
ten lang draaien in de buitenlucht bij
een hoge aanjagersnelheid. Zo krijgt
het systeem voldoende smering en is
de kans op schade aan de aircocom-
pressor miniem wanneer u het sys-
teem weer start.
RUITONTWASEMING
Bij zacht maar regenachtig of vochtig
weer kunnen de autoruiten aan de
binnenzijde gemakkelijk beslaan. Om
de autoruiten schoon te maken, kiest
u de stand Ontwaseming of Gemengd
en verhoogt de snelheid van de aanja-
ger voorin. Gebruik de recirculatie-
stand niet langdurig zonder ingescha-
kelde airconditioning, omdat dan de
ruiten kunnen beslaan.
LUCHTINLAAT
Zorg dat de luchtinlaat, pal voor de
voorruit, niet wordt verstopt door
achtergebleven bladeren e.d. Wan-
neer bladeren achterblijven in de
luchtinlaat wordt de luchtstroming
belemmerd; wanneer ze in de lucht-
kamer terechtkomen, kunnen de wa-
terafvoeren verstopt raken. Zorg in de
wintermaanden dat de luchtinlaat
niet wordt afgedekt door ijs of sneeuw.
239
Page 246 of 376
AANWIJZINGEN VOOR BEDIENINGAircoluchtfilter
Bij voertuigen met automatische tem-
peratuurregeling (ATC) wordt het
stof en stuifmeel in de buitenlucht
uitgefilterd. Raadpleeg "Airconditio-
ning" in "Onderhoud van uw voer-
tuig" voor aanwijzingen over het ver-
vangen van het filter.240
Page 247 of 376

5
STARTEN EN BEDIENEN
STARTPROCEDURES . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 245 AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK . . . . . 245
KEYLESS ENTER-N-GO (voor bepaaldeuitvoeringen/markten) . . . . . . . . . . . . . . . . . . 246
NORMAAL STARTEN — BENZINEMOTOR . . 246
EXTREEM KOUD WEER (TEMPERATUUR LAGER DAN 29°C) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 247
ALS DE MOTOR NIET START . . . . . . . . . . . . 247
NA HET STARTEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 248
NORMAAL STARTEN — DIESELMOTOR . . . . 248
AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK . . . . . . . 250 SLEUTELBLOKKERING . . . . . . . . . . . . . . . . 251REM-/SCHAKELBLOKKERING . . . . . . . . . . . 251
ZESTRAPS AUTOMATISCHE TRANSMISSIE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 251
VERSNELLINGEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 252
RIJDEN OP EEN GLADDE ONDERGROND . . . . 257 ACCELEREREN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 257
GRIP . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 257
DOOR WATER RIJDEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 257 STROMEND/OPKOMEND WATER . . . . . . . . . 258
241
Page 248 of 376

Ondiep stilstaand water . . . . . . . . . . . . . . . . . 258
STUURBEKRACHTIGING . . . . . . . . . . . . . . . . . 259 CONTROLE VLOEISTOFSTUURBEKRACHTIGING . . . . . . . . . . . . . . . 259
PARKEERREM . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 260
ANTIBLOKKEERSYSTEEM (ABS) . . . . . . . . . . . 261 ABS-WAARSCHUWINGSLAMPJE . . . . . . . . . 262
ELEKTRONISCH REMSYSTEEM . . . . . . . . . . . . 263 TRACTION CONTROL SYSTEM (TCS) . . . . . . 263
BRAKE ASSIST SYSTEM (BAS) . . . . . . . . . . . 263
ELEKTRONISCHESTABILITEITSREGELING (ELECTRONIC
STABILITY CONTROL, ESC) . . . . . . . . . . . . . 264
BANDEN — ALGEMENE INFORMATIE . . . . . . . 266 BANDENSPANNING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 266
BANDENSPANNINGEN . . . . . . . . . . . . . . . . . 267
BANDENSPANNING BIJ HOGERERIJSNELHEDEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 268
RADIAALBANDEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 268
RESERVEWIEL PASSEND BIJ STANDAARD GELEVERDE BANDEN EN VELGEN
(voor bepaalde uitvoeringen/markten) . . . . . . 268
THUISKOMER (voor bepaalde uitvoeringen/markten) . . . . . . . . . . . . . . . . . . 269
VOLMAATS RESERVEWIEL (voor bepaalde uitvoeringen/markten) . . . . . . . . . . . . . . . . . . 269
242