Page 257 of 378

•Telkens wanneer het contact in stand On
wordt gezet wordt het ESC-systeem inge-
schakeld, zelfs wanneer dit eerder werd
uitgeschakeld.
• Het ESC-systeem maakt zoemende of
klikkende geluiden wanneer het actief is.
Dit is normaal. De geluiden houden op
wanneer ESC inactief wordt na de ma-
noeuvre die de activering van het ESC-
systeem heeft veroorzaakt.
Het indicatielampje “ESC OFF”
geeft aan dat de elektronische sta-
biliteitsregeling (ESC) is uitge-
schakeld.
BANDEN — ALGEMENE
INFORMATIE
Bandenspanning
Voor een veilig en prettig gebruik van uw auto is
een juiste bandenspanning absoluut noodza-
kelijk. Als de bandenspanning niet juist is, heeft
dit de onderstaande gevolgen: Veiligheid
WAARSCHUWING!
•
Een verkeerde bandenspanning is gevaar-
lijk en kan leiden tot ongelukken.
• Bij een te lage bandenspanning heeft de
band te veel rek en kunt u lekrijden.
• Bij een te hoge bandenspanning zal de
band schokken op het wiel minder goed
opvangen. Rommel op de weg en gaten in
het wegdek kunnen dan de banden be-
schadigen.
• Als niet alle banden dezelfde spanning
hebben, kunnen besturingsproblemen op-
treden. U kunt de controle over de auto
verliezen.
• Banden met een te hoge of te lage span-
ning kunnen het rijgedrag van de auto
beïnvloeden en kunnen een klapband ver-
oorzaken waardoor u de controle over de
auto kunt verliezen.
Zorg dat alle banden altijd op de juiste span-
ning zijn. Besparing
Een onjuiste bandenspanning kan leiden tot
een onregelmatig slijtagepatroon over het loop-
vlak van de band. Deze abnormale slijtagepa-
tronen verkorten de levensduur van de band,
waardoor de band eerder vervangen moet wor-
den. Door een te lage bandenspanning wordt
ook de rolweerstand van de band hoger, waar-
door het brandstofverbruik toeneemt.
Rijcomfort en voertuigstabiliteit
Een juiste bandenspanning draagt bij tot com-
fortabele rijeigenschappen. Bij een te hoge
bandenspanning rijdt de auto schokkerig en
oncomfortabel. Zowel te lage als te hoge ban-
denspanning beïnvloeden de rijstabiliteit. Het
gevoel ontstaat dat de auto te traag of te
nerveus op het stuur reageert.
Een ongelijke bandenspanning kan leiden tot
onvoorspelbaar stuurgedrag.
Door ongelijke bandenspanning aan beide zij-
den kan de auto naar links of naar rechts
dweilen .
253
Page 258 of 378

BandenspanningenDe correcte spanning voor koude banden van
personenauto’s wordt aangeduid op het por-
tiersluitvak of op de B-stijl aan de bestuurders-
zijde. Voor andere voertuigen dan personenau-
to’s wordt de correcte spanning voor koude
banden aangeduid op de B-stijl aan de be-
stuurderszijde, de klep van het handschoenen-
kastje of het certificatielabel.
De bandenspanning moet ten minste één keer
per maand worden gecontroleerd en moet al-
tijd op de juiste waarde zijn. Controleer vaker
als de buitentemperaturen zeer verschillend
zijn, omdat de bandenspanning varieert met de
temperatuur.
De bandenspanning die op de kaart wordt
aangegeven, is altijd gemeten met koude ban-
den. De spanning van een koude band wil
zeggen dat het voertuig drie uur heeft stilge-
staan, of minder dan 1,6 kilometer heeft gere-
den nadat het drie uur heeft stilgestaan. De
spanning van een koude band mag nooit hoger
zijn dan de maximumwaarde die op de zijkant
van de band aangegeven is.De bandenspanning kan tijdens het rijden toe-
nemen met 2 tot 6 psi (0,14 tot 0,41 bar) [14 tot
41 kPa]. Deze normale druktoename mag u
NIET verminderen.
Rijden met hoge snelhedenDe fabrikant is een voorstander van het rijden
met een veilige snelheid, volgens de geldende
snelheidsbeperkingen. Waar de omstandighe-
den het toelaten om met hoge snelheden te
rijden, is een juiste bandenspanning erg be-
langrijk.
Radiaalbanden
WAARSCHUWING!
Het gecombineerd monteren van radiaalban-
den en andere bandentypes heeft een nega-
tieve invloed op het weggedrag van uw auto.
Dit stabiliteitsverlies kan ongevallen veroorza-
ken. Als u radiaalbanden gebruikt, moeten dat
er altijd vier zijn. Combineer ze nooit met
andere bandtypes.
Een gat of scheur in het loopvlak van een
radiaalband is mogelijk nog te repareren, in
tegenstelling tot schade aan de zijkant van de
band. Vraag advies aan uw bandenleverancier
over reparatie van radiaalbanden.
Doorslippen van de wielenAls de auto vastzit in modder, zand, sneeuw of
ijs, laat dan de wielen niet sneller doorslippen
dan met 48 km/u.
WAARSCHUWING!
Het laten doorslippen van de wielen is gevaar-
lijk. De krachten die vrijkomen bij extreem
hoge wielsnelheden kunnen de banden be-
schadigen. Er kan een band exploderen,
waardoor iemand gewond kan raken. Laat de
wielen van uw vastzittende auto nooit sneller
ronddraaien dan 48 km/u. Niemand mag zich
in de nabijheid van een doorslippend wiel
bevinden, ongeacht de snelheid.
254
Page 259 of 378

SneeuwkettingenVoor het gebruik van mechanische tractiehulp-
middelen is het noodzakelijk dat voldoende
ruimte bestaat tussen banden en carrosserie.
Neem de volgende aanbevelingen in acht om
schade te voorkomen.
•Leg de sneeuwkettingen uitsluitend om de
achterwielen.
• Gebruik, vanwege de beperkte ruimte, uit-
sluitend SAE klasse S kettingen of tractie-
hulpmiddelen met een laag profiel. Aanbe-
volen worden Super Z6 #SZ 441
sneeuwkettingen van Security Chain Com-
pany (SCC) of gelijkwaardige kettingen.
WAARSCHUWING!
Het gebruik van banden van verschillende
maat of type (M + S, sneeuw) tussen voor- en
achteras kan een aanleiding zijn voor onvoor-
spelbaar rijgedrag. U kunt hierdoor de con-
trole over het voertuig verliezen wat tot aan-
rijdingen kan leiden.
LET OP!
Hanteer de volgende voorzorgsmaatregelen
om schade aan de auto of de wielen te
voorkomen:
• Vanwege de beperkte speelruimte voor
tractiehulpmiddelen tussen de banden en
andere onderdelen van de wielophanging,
is het belangrijk uitsluitend kettingen te
gebruiken die in goede staat verkeren. Be-
schadigde of gebroken tractiehulpmiddelen
kunnen ernstige schade veroorzaken. Zet
de auto direct stil wanneer u een geluid
hoort dat zou kunnen wijzen op een breuk
van het tractiehulpmiddel. Verwijder eerst
de beschadigde onderdelen van het hulp-
middel voor u hier verder gebruik van
maakt.
• Leg het hulpmiddel zo strak als mogelijk
aan en span deze na nadat u ongeveer
0,8 km heeft gereden.
• Rijd niet harder dan 50 km/u.
(Vervolgd)LET OP!(Vervolgd)
• Rijd voorzichtig en vermijd scherpe boch-
ten en oneffenheden, vooral bij een bela-
den auto.
• Rijd niet langere tijd op een droog wegdek.
• Houd u aan de instructies van de fabrikant
van het tractiehulpmiddel voor de juiste
wijze van installeren, de rijsnelheid en de
gebruiksomstandigheden. Houd u altijd
aan de, door de fabrikant van het tractie-
hulpmiddel aangegeven, rijsnelheid, ook
wanneer deze lager is dan 48 km/h.
• Gebruik geen tractiehulpmiddelen op thuis-
brengers.
Slijtage-indicatorsDeze indicatoren bestaan uit smalle strips met
een dikte van 1,6 mm en zijn te vinden in de
groeven van het bandprofiel.
255
Page 260 of 378

Als het bandprofiel zodanig is versleten dat
deze slijtage-indicators zichtbaar zijn, moet de
band worden vervangen.
Banden slijten sneller door het overbeladen
van de auto, lange reizen bij warm weer en
door het rijden op slechte wegen.
Levensduur van een bandDe levensduur van een band is afhankelijk van
verschillende factoren, waaronder maar niet
beperkt tot:
•Rijstijl
• Bandenspanning •
Gereden afstand
WAARSCHUWING!
De banden en de reserveband dienen na zes
jaar te worden vervangen ongeacht het reste-
rende profiel op de banden. Als u deze waar-
schuwing niet in acht neemt, kan een band
het plotseling begeven. U kunt de controle
over de auto verliezen en een ongeval veroor-
zaken met ernstige of zelfs fatale gevolgen.
Bewaar banden die niet worden gebruikt op
een koele, droge plaats en stel deze zo weinig
mogelijk bloot aan licht. Probeer te voorkomen
dat de banden in aanraking komen met olie, vet
en benzine.
Vervangende bandenDe banden van uw nieuwe auto bieden een
optimaal evenwicht tussen allerlei verschil-
lende eigenschappen. Controleer daarom de
banden regelmatig op de juiste bandenspan-
ning en op slijtage. De fabrikant beveelt sterk
aan dat u de originele banden uitsluitend ver-
vangt door gelijkwaardige banden, wanneer
dat nodig blijkt (zie de paragraaf over slijtage- indicators). Wanneer u een ander type band
monteert, kan dat de veiligheid, wegligging en
het weggedrag van uw auto nadelig beïnvloe-
den. Wij adviseren contact op te nemen met uw
plaatselijke erkende dealer voor alle vragen
met betrekking tot de juiste band.
WAARSCHUWING!
•Gebruik geen andere soort band of velg-
maat of een band met een andere belas-
tingsindex dan voor uw auto is voorgeschre-
ven. Door sommige niet-goedgekeurde
banden en wielen gecombineerd te gebrui-
ken, verandert u mogelijk de afmetingen en
eigenschappen van de wielophanging,
waardoor de besturing en het weggedrag
anders wordt en spanningen kunnen optre-
den in onderdelen voor de wielophanging. U
kunt de controle over de auto verliezen en
een ongeval veroorzaken met ernstige of
zelfs fatale gevolgen. Kies daarom uitslui-
tend banden en velgmaten met een belas-
tingsindex die voor uw auto is goedgekeurd.
(Vervolgd)
1 — Versleten band
2 — Nieuwe band
256
Page 261 of 378

WAARSCHUWING!(Vervolgd)
• Gebruik nooit een kleinere band dan de
minimum bandenmaat die staat aangege-
ven op het bandenplaatje, tenzij de autofa-
brikant dit specificeert (raadpleeg de infor-
matie over sneeuwkettingen in deze
handleiding). Als een ondermaatse band
wordt gebruikt, kan dit overbelasting en
kapot gaan van de band veroorzaken.
• Wanneer uw banden niet geschikt zijn voor
uw rijsnelheid, kan dat een klapband ver-
oorzaken en kunt u de controle over de
auto verliezen.
• Voorkom overbelasting van uw banden.
Evenals als door een te lage bandenspan-
ning kan ook door overbelasting een klap-
band worden veroorzaakt. Kies daarom
altijd de voor uw auto aanbevolen banden
en zorg dat u deze niet overbelast.LET OP!
Het monteren van een band met een afwij-
kende bandmaat kan ervoor zorgen dat de
aanduiding van de snelheidsmeter en de kilo-
meterteller niet langer juist zijn. Dit kan de
prestaties van de auto nadelig beïnvloeden en
mogelijk schade toebrengen aan de aandrijf-
lijn. Raadpleeg uw dealer voordat u banden
met een afwijkende bandmaat monteert.
Banden met directionele
loopvlakpatronen - indien aanwezig
Uw auto kan zijn uitgerust met banden met een
directioneel loopvlakpatroon. Deze banden zijn
ontworpen voor optimale prestaties op droge
en op natte wegen. Om de voordelen van dit
ontwerp volledig te benutten moeten de ban-
den zodanig worden gemonteerd dat deze in
de juiste richting draaien. De draairichting van
dit type band wordt aangegeven door de pijlen
op de zijwang van de band. De normale reser-
veband kan als directe vervanging dienen voor
de banden aan de rechterkant van het voer-
tuig. Wanneer u een lekke band aan de linker- kant van het voertuig hebt, kunt u de normale
reserveband gebruiken zoals deze is gemon-
teerd. Als dit vereist is, moet u de draairichting
zo snel mogelijk corrigeren om over optimale
prestaties op natte wegen te beschikken.
ROULEREN VAN BANDEN
Alleen banden zonder
loopvlakpatronen
De banden die gebruikt worden aan de voor-
zijde van de auto krijgen een andere belasting
te verwerken dan de banden aan de achter-
zijde. De functies bij de besturing, de aandrij-
ving en het remmen zijn verschillend. Hierdoor
slijten de voor- en achterbanden ongelijk snel.
Dit effect kunt u verminderen door de banden
onderling te rouleren. De voordelen van roule-
ren komen vooral naar voren bij een grof pro-
fieltype, zoals het profiel van On/Off-Road ban-
den. Rouleren zorgt voor een langere
levensduur van de banden en geeft langere tijd
een goede grip in modder en sneeuw en op
een nat wegdek. Bovendien draagt rouleren bij
tot soepele en rustige rijeigenschappen.
257
Page 262 of 378

RaadpleegOnderhoudsschema voor de
juiste onderhoudsintervallen. Indien gewenst
mag u ook vaker rouleren. De oorzaak voor
snelle of ongewone slijtage moet verholpen
worden voordat u de banden rouleert.
OPMERKING:
De premium bandenspanningsregeling
geeft automatisch de spanningswaarden
van de banden weer op de juiste plaats na
het rouleren van de banden.
De voorgestelde rouleerwijze is voorwaarts-
kruiselings zoals getoond in het volgende
schema.CONTROLESYSTEEM
BANDENSPANNING (TPMS)
Het controlesysteem voor bandenspanning
(TPMS) waarschuwt de bestuurder voor lage
bandenspanning op basis van de aanbevolen
koude bandenspanning.
De bandenspanning daalt naargelang de tem-
peratuur met ongeveer 1 psi (7 kPa) per iedere
11°C. Dat betekent dat de bandenspanning
daalt als de buitentemperatuur daalt. De ban-
denspanning moet altijd ingesteld worden aan
de hand van de koude opblaasspanning van
de banden. Dit wordt gedefinieerd als de ban-
denspanning nadat de auto minstens drie uur
niet gebruikt is of minder dan 1,6 km gereden
heeft na een periode van drie uur. Raadpleeg
Banden – Algemene informatie onder
Starten en bedienen voor informatie over
hoe de banden van de auto op de juiste
manier op te pompen. De bandenspanning
neemt ook toe als het voertuig rijdt – dat is
normaal en er is geen aanpassing vereist voor
deze toegenomen spanning. Het TPM-systeem waarschuwt de bestuurder
voor lage bandenspanning als de banden-
spanning om welke reden dan ook onder de
waarschuwingsgrens daalt, inclusief de gevol-
gen van lage temperaturen en natuurlijk span-
ningsverlies van de band.
Het TPM-systeem blijft de bestuurder wijzen op
de lage bandenspanning zolang de toestand
voortduurt en het systeem gaat pas uit als de
bandenspanning hoger of gelijk is aan de
aanbevolen koude bandenspanning. Wanneer
het TPM-verklikkerlicht brandt en de melding
“TIRE LOW PRESSURE” (lage bandenspan-
ning) verschijnt, moet de bandenspanning ver-
hoogd worden tot de aanbevolen koude ban-
denspanning voordat het TPM-verklikkerlicht
dimt en de melding “TIRE LOW PRESSURE”
verdwijnt. Het systeem verwerkt de informatie
automatisch zodra de nieuwe bandenspanning
is ontvangen. Hierop dimt het TPM-
verklikkerlicht en verdwijnt de melding
TIRE
LOW PRESSURE (lage bandenspanning). Het
kan soms nodig zijn ca. 20 minuten te rijden
met een snelheid boven de 24 km/u voordat het
systeem de spanning registreert.
Banden rouleren
258
Page 263 of 378

Uw auto, bijvoorbeeld, heeft een aanbevolen
koude bandenspanning (meer dan drie uur
stilgestaan) van 33 psi (227 kPa). Als de bui-
tentemperatuur 20 °C is en de gemeten ban-
denspanning is 28 psi (193 kPa), is de banden-
spanning ongeveer 24 psi (165 kPa) als de
temperatuur tot -7 °C. Deze bandenspanning is
voldoende laag om het TPM-verklikkerlicht te
laten branden en de melding “TIRE LOW
PRESSURE” (lage bandenspanning) op te roe-
pen. Wanneer met het voertuig gereden wordt,
kan de bandenspanning stijgen tot ongeveer
193 kPa, maar de meldingTIRE LOW PRES-
SURE (bandenspanning laag) blijft actief op
het display. Onder deze omstandigheden dimt
het TPM-verklikkerlicht en verdwijnt de melding
TIRE LOW PRESSURE (lage bandenspan-
ning) pas wanneer de banden zijn opgepompt
tot de voor het voertuig aanbevolen koude
bandenspanning.LET OP!
• Het TPM-systeem is geoptimaliseerd voor
de standaard geleverde banden en wielen.
De TPM-spanningswaarden zijn vastge-
steld voor de op uw auto gemonteerde
banden. Het gebruik van vervangingson-
derdelen van een afwijkend formaat of type
kan leiden tot een onjuiste systeemwerking
of sensorschade. Wielen van andere ma-
kelij kunnen schade aan de sensors ver-
oorzaken. Gebruik geen bandenafdich-
tingsmiddelen of balansgewichtjes die u
later koopt als het voertuig is uitgerust met
een TPMS omdat dit schade aan de sen-
sors kan veroorzaken.
• Plaats na het controleren of aanpassen van
de bandenspanning altijd de ventieldop te-
rug. Dit voorkomt het binnentreden van
vocht en vuil in het ventiel, waardoor de
bandenspanning nadelig wordt beïnvloed. OPMERKING:
•
Het TPM-systeem is niet bedoeld als ver-
vanging voor normaal onderhoud en
waarschuwt niet bij andere problemen
met de band.
• Het TPM-systeem mag niet worden ge-
bruikt als bandenspanningsmeter bij het
aanpassen van de bandenspanning.
• Als u met een ruim onvoldoende opge-
pompte band rijdt, raakt de band overver-
hit en kan een klapband optreden. Een te
lage bandenspanning verhoogt ook het
brandstofverbruik, vermindert de levens-
duur van de band en kan het rij- en rem-
gedrag van de auto nadelig beïnvloeden.
• TPMS is geen vervanging voor het juiste
bandenonderhoud en het is de verant-
woordelijkheid van de bestuurder om de
juiste bandenspanning te handhaven met
behulp van een nauwkeurige manometer,
ook wanneer de bandenspanning nog niet
laag genoeg is om het bericht TIRE LOW
PRESSURE (lage bandenspanning) op te
roepen.
259
Page 264 of 378

•Het TPM-systeem registreert altijd de wer-
kelijke bandenspanning, ook als die span-
ning onder invloed van de verschillen in
seizoenstemperatuur verandert.
BasissysteemHet bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)
maakt gebruik van draadloze technologie met
op de velg gemonteerde elektronische sensors
die het spanningsniveau meten. De sensors,
die bij de ventielsteel op de velgen zijn gemon-
teerd, sturen informatie over de bandenspan-
ning naar de ontvangstmodule.
OPMERKING:
Het is zeer belangrijk dat u de spanning van
al uw banden regelmatig controleert en de
banden op de juiste spanning houdt.
De TPMS bestaat uit de volgende onderdelen:
• Ontvangstmodule
• Vier bewakingssensors bandenspanning
• Bandenspanningsverklikker Bij een lage bandenspanning van een reserve-
band zal het TPM-verklikkerlicht niet gaan
branden, verschijnt geen waarschuwing op het
display en zal geen waarschuwingssignaal
klinken.
Het TPM-verklikkerlicht brandt in de
instrumentgroep, de melding “TIRE
LOW PRESSURE” (lage bandenspan-
ning) wordt gedurende 5 seconden op
het display weergegeven en er klinkt een ge-
luidssignaal, wanneer de bandenspanning in
een of meer van de vier in gebruik zijnde wielen
te laag wordt. Als dit gebeurt, dient u direct te
stoppen en de spanning van alle banden te
controleren. Breng de banden op de spanning
die in de bandenspanningstabel staat vermeld.
Het systeem wordt automatisch bijgewerkt en
het TPM-verklikkerlicht dimt zodra de nieuwe
bandenspanning is ontvangen. Het kan soms
nodig zijn ca. 20 minuten te rijden met een
snelheid boven de 24 km/u voordat het sys-
teem de spanning registreert.
Het TPM-verklikkerlicht knippert gedurende
75 seconden en blijft daarna continu branden
wanneer een systeemstoring is geconstateerd.
Daarnaast wordt, bij detectie van een systeem- storing, gedurende ongeveer 5 seconden de
melding “SERVICE TPM SYSTEM” (onderhoud
bandenspanningssysteem) weergegeven en
klinkt een waarschuwingssignaal. Als de con-
tactsleutel wordt omgedraaid, herhaalt dit zich,
als de systeemfout nog steeds bestaat. Het
verklikkerlicht voor lage bandenspanning dimt
wanneer de storing is opgeheven. Een sys-
teemfout kan optreden in de volgende omstan-
digheden:
1. Storing door elektronische toestellen of als
men langs installaties rijdt die dezelfde radio-
frequenties afgeven als de TPM-sensors.
2. Installatie van een bepaalde kleur ramen die
men later aanbrengt waardoor de radiogolfsig-
nalen worden beïnvloed.
3. Veel sneeuw of ijs aan de wielen of de
wielhuizen.
4. Het gebruik van sneeuwkettingen op het
voertuig.
5. Het gebruik van wielen/banden die niet zijn
uitgerust met TPM-sensors.
260