Page 105 of 283

104
BELANGRIJKHet systeem accep-
teert geen vorm van luchtverdeling
die verschilt van de hiervoor beschre-
ven combinaties. Als een vorm van
lucht verdeling wordt gekozen die niet
uitvoerbaar is, wordt alleen de
belang rijkste functie van de inge-
drukte toets geactiveerd.
De ingestelde luchtverdeling wordt
op het display 7weergegeven.
Als een gecombineerde functie is in-
gesteld, wordt na het indrukken van
een toets alleen de belangrijkste func-
tie van de ingedrukte toets geacti-
veerd. Als daarentegen een toets van
een reeds ingestelde functie wordt in-
gedrukt, dan blijft de functie ge -
handhaafd.
Voor het hervatten van de automa-
tische werking van de luchtverdeling
na een handmatige instelling, moet
toets AUTO worden ingedrukt.
Toets AUTO (automatische
werking) (15 - fig. 98) Als toets AUTO wordt ingedrukt, re-
gelt het systeem automatisch de hoe-
veelheid en de verdeling van de in het
interieur ingevoerde lucht en worden
alle voorafgaande handmatige instel- lingen gewist. Dit wordt aangeven door
het branden van het lampje op de toets.
Als het lampje op toets AUTO ge-
doofd is, geeft dit aan dat al één of
meerdere handmatige instellingen zijn
uitgevoerd en dat het systeem daarom
niet volledig automatisch werkt
(behalve de temperatuurregeling die
per definitie automatisch is), of dat
het systeem is uitgeschakeld (lampje
op de toets OFFbrandt).
Toets ECON (uitschakeling
aircocompressor) (indien
aanwezig) (13 - fig. 98) Als toets ECON wordt ingedrukt,
schakelt de aircocompressor uit. Dit
wordt aangegeven door het branden
van het lampje op de toets.
Als de aircocompressor wordt uitge-
schakeld, dooft het lampje op de toets
A UTO en wordt de automatische
werking van de luchtrecirculatie blij-
vend uitgeschakeld (om het eventuele
beslaan van de ruiten te voorkomen). BELANGRIJK
Met uitgeschakelde
aircocompressor is het niet mogelijk
lucht in het interieur in te voeren met
een temperatuur die lager is dan de
buitentemperatuur; bovendien kun-
nen (in bijzondere omstandigheden)
de ruiten zeer snel beslaan omdat de
lucht niet gedroogd kan worden.
De uitschakeling van de aircocom-
pressor blijft in het geheugen opgesla-
gen ook als de motor wordt uitgezet.
Voor het opnieuw automatisch in-
schakelen van de aircocompressor moet
toets ECON of toets AUTO worden in-
gedrukt (in dit laatste geval worden de
andere handmatige instellingen gewist);
het lampje op toets ECONdooft.
De automatische inschakeling van
de aircocompressor wordt weer inge-
schakeld, ook als de luchtrecirculatie
handmatig wordt ingeschakeld (om
het eventuele beslaan van de ruiten te
voorkomen).
Bij uitgeschakelde compressor, kan
de in het interieur ingevoerde lucht
niet gekoeld worden. Er zijn nu twee
mogelijkheden:
– als de buitentemperatuur lager is
dan de ingestelde temperatuur, werkt
Page 106 of 283

105
het systeem normaal en kan het de in-
gestelde temperatuur bereiken en
handhaven, ook bij uitgeschakelde
compressor;– als de buitentemperatuur hoger is
dan de ingestelde temperatuur, kan
het systeem niet aan de wens voldoen.
Dit wordt aangegeven door het drie
keer knipperen van de buitentempe-
ratuur op het display 1 en 3van de
ingestelde temperatuur.
Toets MONO (ingestelde
temperaturen synchroniseren)
(14 - fig. 98)
Als u toets MONOindrukt, wordt de
temperatuur aan bestuurders- en pas-
sagierszijde automatisch gesynchro-
niseerd. Ook kunt u de temperatuur
in de twee gedeelten synchroniseren
door draaiknop 2 aan bestuurderszijde
te draaien. Met deze functie kan de
temperatuur in het interieur makkelijk
geregeld worden, als alleen de bestuur-
der in de auto zit.
De gescheiden temperatuurregeling
wordt automatisch weer hervat als de
passagier draaiknop 4bedient. Toets voor in-/uitschakeling
luchtrecirculatie (12 - fig. 98)
Er zijn drie mogelijkheden:
– automatische werking (lampje op
de toets gedoofd);
– automatische inschakeling (recir-
culatie altijd ingeschakeld); het
groene lampje op de toets brandt;
– automatische uitschakeling (recir-
culatie altijd uitgeschakeld met lucht -
toevoer van buiten); het gele lampje
op de toets brandt.
Deze drie mogelijkheden kunnen
worden ingeschakeld door meerdere
keren op de recirculatietoets ( 12) te
drukken.
Als de recirculatie-functie automa-
tisch wordt geregeld, blijft het lampje
op de recirculatietoets altijd gedoofd
(er wordt niet weergegeven of de re-
circulatie is in- of uitgeschakeld,
ON/OFF). Bij de automatische werking wordt
de recirculatie automatisch inge-
schakeld, ook wanneer de luchtkwa-
liteitsensor de aanwezigheid van ver-
vuilde lucht signaleert, bijvoorbeeld
tijdens het rijden in de stad, in een
file, in tunnels en als de ruiten-
sproeiers worden ingeschakeld (met
de typische zeepgeur).
Als de recirculatie handmatig is inge-
schakeld (groene lampje = recirculatie,
gele lampje = lucht van buiten), blijft
het lampje op toets AUTObranden als
alle andere functies (luchtverdeling,
luchtopbrengst …) automatisch blij-
ven geregeld. Op dezelfde manier blijft
als op toets AUTO wordt gedrukt,de
recirculatie geregeld zoals u dat wilt.
BELANGRIJK Bij ingeschakelde re-
circulatie worden, afhankelijk van de
werking van het systeem (voor
verwarmen of koelen van het inte-
rieur), de gewenste instellingen snel-
ler bereikt. Het is echter niet raad-
zaam deze functie handmatig in te
schakelen op regenachtige of koude
dagen omdat dan de ruiten aan de
binnenzijde aanzienlijk sneller kun-
nen beslaan, vooral als de aircondi-
tioning niet is ingeschakeld.
Page 107 of 283

106
Bij bepaalde weersom-
standigheden (bijv: lage
buitentemperatuur of hoge
luchtvochtigheid) en als de recir-
culatie in het interieur automa -
tisch wordt geregeld, kunnen de
ruiten beslaan. Druk in dit geval
op de recirculatietoets, voor lucht-
toevoer van buiten (gele lampje) en
verhoog eventueel de luchtstroom
naar de voorruit.
Toets voor snelle ontwaseming/
ontdooiing van de ruiten
(10 - fig. 98)
Als u deze toets indrukt, activeert de
klimaatregeling, onafhankelijk van de
werking van het systeem, automa tisch
(ongeveer 180 seconden) alle functies
die noodzakelijk zijn voor een snelle
ontwaseming/ontdooiing van de voor-
ruit en de zijruiten voor, namelijk:
– inschakeling aircocompressor (in-
dien aanwezig)
– uitschakeling luchtrecirculatie, in-
dien ingeschakeld – instelling maximale luchttempera-
tuur (HI) op beide displays
– inschakeling maximale aanjager-
snelheid
– lucht naar luchtroosters van de
voorruit en de zijruiten voor
inschakeling verwarming van de
achterruit en de buitenspiegels.
Als de functie voor maximale ontwa-
seming/ontdooiing is ingeschakeld,
gaan het lampje op de betreffende
toets, het lampje op de toets van de
achterruitverwarming en het gele
lampje op de recirculatietoets bran-
den. De lampjes op de toetsen ECON,
AUTO en OFF doven daarentegen.
BELANGRIJK Als de motor nog
niet op bedrijfstemperatuur is, wordt
de maximale snelheid van de aan jager
niet direct ingeschakeld, om toevoer
van nog te koude lucht voor de
ontwaseming van de ruiten, te be-
perken.
Als de functie voor maximale ont -
waseming/ontdooiing is ingeschakeld,
kunnen alleen de aanjagersnelheid en
de uitschakeling van de achterruit-
verwarming handmatig worden ge -
regeld. Als u daarentegen opnieuw op de toets
voor maximale ontwaseming/ ont -
dooiing drukt of op de recirculatietoet-
sen ECON, AUTOof OFF, schakelt het
systeem de functie voor maximale
ontwaseming/ontdooiing uit, en worden
de functies die hiervoor waren ingesteld
weer geactiveerd en eventueel ook de
laatst ingestelde functie.
Toets voor ontwaseming/
ontdooiing achterruit en
buitenspiegels (11 - fig. 98)
Als u op deze toets drukt, schakelt
de ontwaseming/ontdooiing van de
achterruit en de buitenspiegels in. Het
lampje op de toets gaat branden als
deze functie wordt ingeschakeld.
De functie schakelt na ongeveer 10
minuten automatisch uit, of als
opnieuw de toets wordt ingedrukt. De
functie wordt ook uitgeschakeld als u
de motor uitzet en blijft uitgeschakeld
als u de motor opnieuw start.
BELANGRIJK Plak geen stickers of
andere plaatjes op de elektrische
weerstandsdraden aan de binnenzijde
van de achterruit, om beschadiging
van de achterruitverwarming te voor -
komen.
Page 108 of 283

107
Toets OFF (uitschakeling van het
systeem) (16 - fig. 98)Druk op toets OFF om de aircondi-
tioning uit te schakelen. Het lampje
op de toets gaat branden.
Als de airconditioning is uitge-
schakeld:
– zijn de lampjes op de recirculatie-
toetsen ECONen AUTO gedoofd
– zijn de schermen van de ingestelde
temperaturen donker
– is het middelste scherm donker,
behalve als de buitentemperatuur
wordt aangegeven
– is de recirculatie ingeschakeld,
waarbij geen lucht van buiten bin-
nenkomt
– is de aircocompressor (indien
aanwezig) uitgeschakeld
– is de aanjager uitgeschakeld.
Ook bij uitgeschakeld systeem kan
de achterruitverwarming op de nor-
male manier worden in- of uitge-
schakeld. BELANGRIJK
Als de airconditio-
ning is uitgeschakeld, kunnen de rui-
ten bij bijzondere omstandigheden
snel beslaan.
De regeleenheid van de klimaat -
regeling slaat de instellingen van het
sys teem in het geheugen op voordat
het systeem wordt uitgeschakeld. Als
u vervolgens op een willekeurige toets
drukt (behalve de toets van de achter -
ruitverwarming) worden de functies
weer hersteld. Als de functie van de
ingedrukte toets niet was inge-
schakeld voor de uitschakeling, dan
wordt deze functie ook geactiveerd;
als deze daarentegen was inge-
schakeld, blijft de functie gehand -
haafd.
Als u de klimaatregeling opnieuw
wilt inschakelen met dezelfde instel-
lingen als voor het uitschakelen van
het systeem, druk dan nogmaals op
toets OFF.
Als u de volledig automatische
werking van het systeem weer wilt in-
schakelen, druk dan op toets AUTO.AKOESTISCH
WAARSCHUWINGSSYSTEEM
VOOR GLADHEID
De klimaatregeling is uitgerust met
een akoestisch waarschuwingssys -
teem. Als de buitentemperatuur daalt
tot 3 °C of lager, zendt het systeem
drie waarschuwingssignalen uit om de
bestuurder te waarschuwen voor
eventuele gladheid.
Het akoestische waarschuwingssys -
teem treedt maar één keer in werking,
behalve als de buitentemperatuur
boven de 7 °C komt, waarna na on-
geveer 15 minuten het systeem weer
in werking kan treden. Als in dat ge-
val de buitentemperatuur opnieuw
daalt tot 3 °C of lager, wordt de
akoes tische waarschuwingscyclus her -
haald.
Page 109 of 283

108
ALGEMENE INFORMATIEDe auto is uitgerust met een klimaat -
regeling met gescheiden luchttempe-
ratuurregeling voor bestuurders- en
passagierszijde, die geregeld wordt
door een elektronische regeleenheid.
Voor een optimale temperatuur -
regeling in de twee ruimtes van het
interieur, is het systeem ook uitgerust
met een dubbele zonnestralingssensor.
Het systeem is uitgerust met een
lucht kwaliteitsensor die automatisch
de luchtrecirculatie kan inschakelen
om de onaangename effecten van ver-
vuilde lucht, tijdens het rijden in de
stad, in de file en in tunnels, en door
het inschakelen van de ruitensproeiers
(zeepgeur), te verminderen.
De luchtkwaliteit wordt bovendien
gegarandeerd door het pollenfilter
met actieve kooldeeltjes. Hierin wor-
den de in de lucht verspreide deeltjes
twee keer gefilterd, waardoor de lucht
schoner wordt. De klimaatregeling controleert en re-
gelt automatisch de volgende para-
meters en functies:
– temperatuur ingevoerde lucht
in het interieur (gescheiden voor de
bestuurders- en passagierszijde)
– aanjagersnelheid (traploze rege-
ling)
– luchtverdeling
– in-/uitschakeling recirculatie
– in-/uitschakeling aircocompressor
(indien aanwezig).
De luchtopbrengst in het interieur is
onafhankelijk van de snelheid van de
auto en wordt elektronisch geregeld
door de aanjager.
Het is mogelijk de instelling van de
volgende functies handmatig te ver -
anderen:
– aanjagersnelheid (traploze rege-
ling)
– luchtverdeling
– in-/uitschakeling recirculatie
– in/uitschakeling aircocompressor
(indien aanwezig). BELANGRIJK
De handmatige in-
stellingen hebben voorrang boven de
automatische instellingen en blijven
in het geheugen opgeslagen totdat de
gebruiker de regeling weer overlaat
aan het automatische systeem. De
handmatig gekozen instellingen blij-
ven opgeslagen als de motor wordt
uitgezet en weer hersteld als de motor
opnieuw wordt gestart.
De functies die niet handmatig zijn
gewijzigd, blijven automatisch gere-
geld.
De luchttemperatuur in het interieur
wordt altijd automatisch geregeld
(behalve als het systeem is uitge-
schakeld), op basis van de ingestelde
temperaturen op de displays van de
bestuurder en de passagier.
Page 110 of 283
109
POLLENFILTER MET
ACTIEVE KOOLDEELTJESHet pollenfilter reinigt de lucht
mechanisch via het elektrostatische
principe, zodat de in het interieur in-
gevoerde lucht gezuiverd is en geen
stofdeeltjes, pollen enz. bevat.
Door de actieve kooldeeltjes in het
pollenfilter wordt ook de concentratie
van luchtverontreinigende bestand-
delen verminderd.
Het pollenfilter filtert de in het inte-
rieur ingevoerde buitenlucht (recircu-
latie uitgeschakeld). Laat het filter ten minste één keer
per jaar controleren door de Lancia-
dealer, bij voorkeur aan het begin
van het zomerseizoen.
Als de auto veel over stoffige wegen
rijdt of bij geconcentreerde lucht -
vervuiling, moet het pollenfilter vaker
worden gecontroleerd en vervangen
dan in het onderhoudsschema staat
aangegeven. Een niet tijdig vervangen
filter kan het rendement
van de klimaatregeling
aanzienlijk beperken.
Page 111 of 283

110
HULPVERWARMING
(alleen jtd-uitvoeringen - indien
aanwezig)De hulpverwarming ondersteunt de
opwarming van de motorkoelvloeistof
direct na het starten en tijdens het rij-
den voor een snellere verwarming van
het interieur bij extreem lage buiten-
temperaturen.
Het elektrische systeem werkt volle-
dig automatisch en schakelt alleen in
bij een draaiende motor.
BELANGRIJK De hulpverwarming
schakelt in als de buitentemperatuur
lager is dan 15°C en de temperatuur
van de koelvloeistof lager is dan
65°C. Om de accu niet te veel uit te putten,
is de inschakeling van de verwarming
op de verschillende vermogens
afhankelijk van de door de regel -
eenheid vastgestelde voedingsspan-
ning. BELANGRIJK
De hulpverwarming
wordt ingeschakeld op basis van de
temperatuur van de motorkoelvloei-
stof en kan, afhankelijk van de accu-
spanning, uitgeschakeld of beperkt
worden.
Als de opwarmcyclus door de hulp-
verwarming op basis van de koelvloei-
stoftemperatuur en de accuspanning,
is beëindigd, schakelt de hulpverwar-
ming automatisch uit en schakelt pas
weer in als de auto opnieuw wordt ge-
start, ook als de vloeistoftemperatuur
opnieuw onder 65 °C daalt.
Page 112 of 283

111
fig. 101
P4T0025
HENDELS AAN HET
STUUR
HENDEL LINKSMet de linker hendel bedient u de
buitenverlichting en de richting -
aanwijzers. De buitenverlichting
werkt uitsluitend als de contactsleu-
tel in stand MARstaat.
Als de buitenverlichting wordt inge-
schakeld, gaan ook de instrumenten-
paneelverlichting en de verschillende
bedieningsknoppen branden en lich-
ten de displays op het instrumenten-
paneel en de tunnelconsole op. Buitenverlichting (fig. 99)
Draai de schakelaar A van stand å
in stand 6 . Op het instrumenten -
paneel gaat het controlelampje 3
branden.
Dimlicht (fig. 99)
Draai de schakelaar A van stand 6
in stand 2.
Grootlicht (fig. 100) Druk de hendel naar voren als de
schakelaar in dimstand 2 staat. Op
het instrumentenpaneel gaat het con-
trolelampje 1branden.
Het grootlicht wordt uitgeschakeld
als u de hendel naar het stuur trekt. Richtingaanwijzers (pijlen) -
(fig. 101)
Plaats de hendel:
naar boven - rechter richtingaanwij-
zer ingeschakeld
naar beneden - linker richting aan -
wijzer ingeschakeld.
Op het instrumentenpaneel knippert
het waarschuwingslampje ŸofΔ.
Als u de hendel in de middelste stand
zet of als de auto weer rechtuit rijdt,
schakelen de richtingaanwijzers auto-
matisch uit. Als u kort richting aan wilt
geven, drukt u de hendel iets naar bo-
ven of beneden zonder dat de hendel
vergrendelt. Zodra u de hendel loslaat,
gaat deze automatisch terug.
fig. 99
P4T0023
fig. 100
P4T0024