Page 217 of 324

215
In geval van pech
8
E.Opbergruimte met een kabel en een adapter
voor een 12V-aansluiting.
F. Flacon met afdichtmiddel.
G. Witte slang met dop voor de reparatie en het op
spanning brengen.
H. Sticker met de snelheidslimiet.
De elektrische installatie van de auto biedt
de mogelijkheid een compressor aan te
sluiten en te gebruiken voor de duur die nodig is
om een gerepareerde lekke band op spanning te
brengen.
Gebruik alleen de twee 12V-aansluitingen voorin
voor het aansluiten van de compressor.
Reparatie- en
afdichtingsprocedure
► Parkeer de auto zonder het verkeer te
belemmeren en trek de parkeerrem aan.
►
V
olg de veiligheidsinstructies
(alarmknipperlichten, gevarendriehoek, dragen van
een reflecterend veiligheidsvest enz.) conform de
regels die gelden in het land waar u zich bevindt.
►
Zet het contact af.
► Draai de schakelaar ( A) in de stand
"Reparatie".
►
Controleer of de schakelaar
B in de stand "O "
staat.
Verwijder niet het voorwerp dat de lekkage heeft veroorzaakt uit de band.
► Rol de witte slang G volledig uit.
► Draai de dop van de witte slang los.
►
Sluit de witte slang aan op het ventiel van de
lekke band.
►
Sluit de stekker van de compressor aan op de
12V-aansluiting van de auto.
► Bevestig de sticker met snelheidslimiet.
De sticker met snelheidslimiet moet in het
interieur, in het gezichtsveld van de
bestuurder, worden geplakt om hem/haar te
herinneren aan het feit dat de band tijdelijk is
gerepareerd.
►
Start de motor en laat de motor draaien.
Schakel de compressor niet in voordat de witte slang is aangesloten op het ventiel van
de band: het afdichtmiddel wordt anders buiten
de band gespoten.
►
Schakel de compressor in door de schakelaar
B
in de stand I te zetten, tot de bandenspanning 2,0
bar bedraagt. Het afdichtmiddel wordt onder druk
in de band gespoten; maak de slang gedurende
deze handeling niet los van de aansluiting (kans op
spatten).
Als de gewenste bandenspanning na ongeveer 7 minuten niet is bereikt, is de
band niet te repareren met de
bandenreparatieset; neem contact op met een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats om u verder te helpen.
►
V
erwijder de set en draai de dop van de witte
slang vast. Zorg ervoor dat restanten van de
vloeistof niet op of in de auto terecht kunnen komen.
Houd de set binnen handbereik.
Let op: het afdichtmiddel is schadelijk bij inname en irriterend voor de ogen.
Houd het middel buiten het bereik van kinderen.
De uiterste gebruiksdatum van het middel staat
op de flacon vermeld.
Page 218 of 324

216
In geval van pech
Gooi de flacon na gebruik niet weg, maar lever
deze in bij een PEUGEOT-dealer of een officieel
inzamelpunt.
Vergeet niet om een nieuwe flacon met
afdichtmiddel bij een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats te kopen.
► Ga onmiddellijk ongeveer vijf kilometer bij lage
snelheid (tussen 20 en 60 km/h) rijden, zodat het
afdichtmiddel het lek kan dichten.
►
Zet de auto stil, controleer de reparatie en
meet
de bandenspanning met de set.
De banden oppompen, en de
bandenspanning aanpassen
en controleren
► Zet schakelaar A in de stand
"Oppompen".
►
Rol de witte slang
G
volledig uit.
►
Sluit de witte slang aan op het ventiel van de
gerepareerde band.
►
Sluit de stekker van de compressor aan op de
12V-aansluiting van de auto.
►
Start de motor en laat de motor draaien.
Neem zo snel mogelijk contact op met een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
U moet de monteur vertellen dat de set is
gebruikt. Na inspectie kan de monteur u vertellen
of de band kan worden gerepareerd of moet
worden vervangen.
► Pas de bandenspanning met de compressor
aan (voor oppompen: zet schakelaar B in stand I;
voor leeglopen: zet schakelaar B in stand O en druk
op knop C ). Ga daarbij uit van de informatie op de
bandenspanningssticker bij het bestuurdersportier.
Als de bandenspanning geleidelijk afneemt, is
het lek niet goed gedicht; neem contact op een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde werkplaats
om uw auto te laten repareren.
►
V
erwijder de set en berg deze op.
► Rijd niet harder dan 80 km/h en niet
verder dan 200 km.
De compressor kan worden gebruikt, zonder afdichtmiddel in de band te spuiten, om de
bandenspanning te controleren en aan te
passen.
Als de vereiste bandenspanning na ongeveer 7 minuten nog niet is bereikt, is de
band onherstelbaar beschadigd; neem contact
op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats om u verder te
helpen.
Rijd met een gerepareerde band niet meer dan 200 km; neem contact op met een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats om de band te laten vervangen.
Als de spanning van één of meer banden is
aangepast, moet het
Page 219 of 324

217
In geval van pech
8bandenspanningscontrolesysteem worden
gereset.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
bandenspanningscontrolesysteem.
De slang en de flacon
verwijderen
► Beweeg slang 2 naar links totdat deze contact
maakt met de behuizing.
►
Maak aansluiting
1
los van de flacon door de
aansluiting een kwartslag linksom te draaien.
►
T
rek slang 2
iets naar buiten en koppel
aansluiting
3
van de luchtinlaatslang los door deze
een kwartslag linksom te draaien.
► Verwijder slang 2.
► Houd de compressor verticaal omhoog.
►
Draai flacon
4
los van de bodem.
Voer deze handelingen in omgekeerde volgorde
uit om de nieuwe flacon en de nieuwe slang te
plaatsen.
Let op dat er geen vloeistof uit de flacon stroomt.
De uiterste gebruiksdatum staat op de flacon
vermeld.
De flacon met afdichtmiddel kan slechts één
keer gebruikt worden en moet daarna worden
vervangen, ook als hij niet leeg is.
Gooi de flacon na gebruik niet weg, maar lever
deze in bij een PEUGEOT-dealer of een officieel
inzamelpunt.
Vergeet niet om een nieuwe flacon bij een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats te kopen.
Reservewiel
Gebruik de link om video's met uitleg te bekijken: http://q-r.to/bagGl9
Toegang tot het gereedschap
Het gereedschap bevindt zich in een
gereedschapskist.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de gereedschapskist.
Beschikbaar gereedschap
1. Wielsleutel.
Wordt gebruikt om de wielbouten te verwijderen
en de krik omhoog / omlaag te bewegen.
Page 220 of 324

218
In geval van pech
2.Krik.
Hiermee kan de auto worden opgekrikt.
3. Verwijdergereedschap wielboutdop / wieldop.
Afhankelijk van het uitvoering van de auto
verwijdert u hiermee de wielboutdoppen van
lichtmetalen velgen of de wieldop van stalen
velgen.
4. Dop voor slotbouten.
Hiermee kunnen de speciale slotbouten met
behulp van de wielsleutel worden verwijderd.
5. Sleepoog.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over slepen.
Dit gereedschap is specifiek voor de auto en kan afhankelijk van de uitvoering verschillen.
Gebruik het niet voor andere doeleinden.
De krik mag uitsluitend worden gebruikt voor het verwisselen van een wiel met een
beschadigde of lekke band.
Gebruik geen andere krik dan de door de
fabrikant geleverde krik.
Als de auto niet is voorzien van de originele krik,
neem dan contact op met een PEUGEOT-dealer
of een gekwalificeerde werkplaats om de door de
fabrikant voorgeschreven krik aan te schaffen.
De krik voldoet aan de Europese regelgeving
zoals deze is vastgelegd in de Richtlijn 2006/42/
EG over machines.
De krik is onderhoudsvrij.
Toegang tot het reservewiel
► Het reservewiel is bereikbaar vanaf de
achterzijde van de auto.
►
Open de deuren of de achterklep (afhankelijk van
de uitvoering).
Voorkom dat de elektrisch bedienbare deur(en) ongewild wordt (worden) geopend
door de functie "Handsfree toegang" via het
configuratiemenu van de auto uit te schakelen.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de schuifdeur met
handsfree-functie.
► Als de auto is uitgerust met een trekhaak, krik de
auto dan aan de achterzijde op (uitsluitend bij punt
B ) totdat er voldoende ruimte is om het reservewiel
te kunnen verwijderen.
Het reservewiel verwijderen uit de
houder
► Open de achterdeuren (of achterklep) om
bij de in de dorpel geplaatste bout van de
reservewielhouder te komen.
►
Draai de bout los met behulp van de wielsleutel
(ongeveer 14 slagen), totdat de reservewielhouder
laag genoeg hangt om de haak van de
reservewielhouder los te maken.
► Haal de reservewielhouder los van de haak en
plaats het reservewiel in de nabijheid van het te
vervangen wiel.
Page 221 of 324

219
In geval van pech
8Het reservewiel in de houder plaatsen
► Plaats het wiel voor de reservewielhouder.
► Beweeg het reservewiel geleidelijk in de
reservewielhouder door het heen en weer
(van links naar rechts) te bewegen totdat het
bevestigingsgedeelte van de haak vrij komt.
►
Haak de houder aan de haak en draai de bout
daarna met de wielsleutel vast totdat de bout goed is
vastgedraaid.
Band in de reservewielhouder
U kunt kiezen voor een andere maat van de
band van het reservewiel. Houd u daarbij aan de
onderstaande instructies.
Maat van
de af fabriek
gemonteerde band Compact-Standard Long
215/65 R16 Het plaatsen van een 225-band in de
reservewielhouder is verboden. Er is geen
beperking.
215/60 R17
215/60 R17
M&S
225/55 R17 Het plaatsen van een 215-band in de reservewielhouder
wordt niet aanbevolen (kans op bijgeluiden).
In de reservewielhouder kan een band met de maat 215 of 225 worden geplaatst.
Een wiel verwijderen
Parkeren van de auto
Parkeer de auto op een horizontale, stabiele
en stroeve ondergrond, op een plaats waar u het
verkeer niet hindert.
Schakel bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak de eerste versnelling in en
zet vervolgens het contact af om de wielen te
blokkeren.
Selecteer bij een auto met een automatische
transmissie stand P en zet vervolgens het
contact af om de wielen te blokkeren.
Bij een elektrische auto moet de transmissie in
stand P worden gezet; zet vervolgens het contact
af om de wielen te blokkeren.
Trek de parkeerrem aan, tenzij deze in de
automatische stand staat (bij een elektrische
parkeerrem), en controleer of het controlelampje
op het instrumentenpaneel gaat branden.
U moet ervoor zorgen dat er geen inzittenden
meer in de auto zitten en dat zij zich op een
veilige plek bevinden.
Ga nooit onder een auto liggen die alleen op de
krik steunt; gebruik een bok.
Plaats bij een auto met een elektrische
parkeerrem een wielblok tegen het wiel kruislings
tegenover het te verwisselen wiel.
► Als uw auto is uitgerust met stalen velgen,
verwijder dan de boutdop met gereedschap 3 of
verwijder de wieldop handmatig
►
Als uw auto is uitgerust met lichtmetalen velgen,
verwijder dan de dop van de wielbouten met
gereedschap 3.
Page 222 of 324

220
In geval van pech
► Als uw auto is uitgerust met slotbouten, zet dan
dop 4 op wielsleutel 1 om de slotbout los te draaien.
►
Draai
de andere bouten iets los (zonder ze te
verwijderen) met uitsluitend wielsleutel 1 .
► Plaats het voetstuk van de krik op de grond,
recht onder een van de twee krikpunten A of B.
Gebruik het krikpunt aan de onderzijde van de
auto dat zich het dichtste bij het te verwisselen wiel
bevindt.
► Draai krik 2 met de knop naar buiten totdat
de kop van de krik het krikpunt A of B raakt; het
contactvlak van krikpunt A of B moet goed in het
middelste deel van de kop van de krik steken.
►
Krik de auto op totdat er voldoende ruimte
tussen het wiel en de grond is om het reservewiel te
monteren.
Kans op letsel! Zorg ervoor dat de krik stabiel staat. Op
een gladde of losse ondergrond kan de krik
wegglijden.
Plaats de krik uitsluitend bij krikpunt A of B onder
de auto en zorg ervoor dat het contactvlak van
de auto goed in het middelste deel van de kop
van de krik staat. Anders kan de auto beschadigd
raken en/of de krik wegzakken.
► Verwijder de wielbouten en leg ze op een schone
plaats weg.
►
V
erwijder het wiel.
Monteren van het wiel
► Monteer het wiel op de naaf.
► Draai de bouten met de hand vast.
►
W
anneer het wiel is voorzien van een slotbout,
moet u deze handvast aandraaien met wielsleutel
1 voorzien van dop 4 .
Page 223 of 324

221
In geval van pech
8► Draai de overige wielbouten met alleen
wielsleutel 1 handvast.
► Laat de auto weer volledig zakken.
► V ouw krik 2 op en verwijder deze.
► Wanneer het wiel is voorzien van een slotbout,
moet u deze vastdraaien met wielsleutel 1 voorzien
van dop 4 .
►
Draai de overige wielbouten met alleen
wielsleutel
1
vast.
►
Berg het gereedschap op in de
gereedschapskist.
Een reservewiel met stalen velg of noodreservewiel monteren
Als de auto is voorzien van lichtmetalen velgen,
raken de ringen (A ) de stalen velg of het
noodreservewiel niet. Het wiel wordt door het
conische contactvlak (B ) van elke bout op zijn
plek gehouden.
Na het verwisselen van een wiel Berg het wiel met de lekke band op in de
reservewielhouder.
Ga meteen naar een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Laat de lekke band controleren. Na inspectie kan
de monteur u vertellen of de band kan worden
gerepareerd of moet worden vervangen.
Bepaalde rijhulpsystemen moeten worden uitgeschakeld, bijvoorbeeld de Active Safety
Brake.
Als uw auto is uitgerust met een bandenspanningscontrolesysteem,
controleer dan de spanning van de banden en
reset het systeem.
Zie het betreffende hoofdstuk
voor meer informatie over het
bandenspanningscontrolesysteem.
BandenspanningscontrolesysteemHet stalen reservewiel is niet voorzien van
een bandenspanningssensor.
Wiel met naafdop Monteren: plaats de naafdop met de
inkeping tegenover het ventiel en druk de rand
ervan vervolgens rondom met de hand vast.
Een lamp vervangen
Onder bepaalde weersomstandigheden (zoals een lage temperatuur of vocht) kan er
een laagje condens aan de binnenzijde van de
koplampen en de achterlichten ontstaan; dit
verdwijnt als de lampen enkele minuten branden.
De koplampunits zijn voorzien van glas van polycarbonaat met een speciale vernislaag:
–
Gebruik voor het schoonmaken van de
koplampen nooit een droge doek of een
schuur-, schoonmaak- of oplosmiddel.
–
Gebruik een spons met zeepwater of een
pH-neutraal product.
Page 224 of 324

222
In geval van pech
– Wanneer u met een hogedrukreiniger
hardnekkig vuil probeert te verwijderen, houd
de straal dan nooit langdurig op de koplampen,
de achterlichten en de randen ervan gericht,
om beschadiging van de vernislaag en de
afdichtrubbers te voorkomen.
Bij het vervangen van lampen moet het contact en de koplampen/lampen minstens
enkele minuten zijn uitgeschakeld - risico op
ernstige brandwonden!
Raak de lamp niet met de vingers aan, maar
gebruik een niet-pluizende doek.
Het is van belang dat u uitsluitend lampen
van het type anti-ultraviolet (UV) gebruikt om
beschadiging van de koplamp te voorkomen.
Vervang een kapotte lamp altijd door een nieuwe
lamp met dezelfde specificaties. Vervang de
lampen per paar om onbalans in de verlichting te
voorkomen.
Halogeenlampen (Hx) Controleer om verzekerd te zijn van een
goede verlichtingskwaliteit of de lamp op de juiste
wijze in de behuizing is geplaatst.
De motorkap openen/toegang tot de lampen
Wees voorzichtig wanneer de motor heet is -
kans op brandwonden!
Wees voorzichtig met voorwerpen of kleding die
in de bladen van de koelventilator kunnen komen
- kans op verstikking!
Na het verwisselen van een lamp Voer voor de montage de handelingen voor
het verwijderen in omgekeerde volgorde uit.
Sluit uiterst zorgvuldig de beschermkap om
ervoor te zorgen dat de lampen goed worden
afgedicht.
Uitvoering met
halogeenkoplampen
1. Parkeerlichten (W5W - 5 W)
2. Grootlicht (H1-55W)
3. Dimlicht (H7 - 55 W)
4. Dagrijverlichting (W21W LL-21W)
5. Richtingaanwijzers (PY21W-21W oranje)
Uitvoering met
xenonkoplampen
1.Grootlicht (H1-55W)
2. Dimlicht (D8S-25W)
3. Richtingaanwijzers (PY21W-21W oranje)
Let op het gedeelte achter de rechter lamp
(voertuigrichting), dat zo heet kan zijn dat u
zich eraan kunt branden (ontluchtingsleidingen).
Toegang tot de gloeilampen
► Druk op de bovenste clip van het deksel
en kantel het deksel naar achteren om het te
verwijderen.