Page 105 of 324

103
Veiligheid
5Indien uw auto is uitgerust met de Peugeot Connect Packs met het Pack SOS &
Assistance, beschikt u via uw persoonlijke pagina
op de landelijke website over aanvullende
diensten.
Raadpleeg de algemene voorwaarden van deze
diensten voor informatie over het Pack SOS &
Assistance.
Claxon
► Druk op het middelste gedeelte van het stuurwiel.
Geluidssignaal voor
voetgangers (Elektrisch)
Dit systeem waarschuwt voetgangers dat het
voertuig nadert. Het geluidssignaal voor voetgangers klinkt als
het voertuig rijdt, bij snelheden tot 30 km/h in een
versnelling vooruit of achteruit.
Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel branden.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP)
Het elektronische stabiliteitsprogramma omvat de
volgende systemen:
–
Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische
remdrukregelaar (EBD).
–
Noodremassistentie (BAS).
–
Antispinregeling (ASR).
–
Dynamische stabiliteitsregeling (DSC).
–
Intelligent T
raction Control.
–
Aanhangerstabiliteitscontrole (TSM).
Antiblokkeersysteem (ABS) / elektronische remdrukregelaar
(EBD)
Deze systemen verbeteren de stabiliteit en het
rijgedrag van de auto tijdens het remmen en zorgen
ervoor dat u de auto beter onder controle hebt in
bochten, vooral op slechte of natte wegen.
Het ABS voorkomt dat de wielen bij een noodstop
blokkeren.
De elektronische remdrukregelaar (EBD) regelt de
remdruk op elk afzonderlijk wiel.
►
W
anneer er in een noodgeval moet worden
geremd, trap het pedaal dan stevig in en houd
die druk vast.
Als het ABS ingrijpt, kunt u trillingen in het rempedaal voelen; dit is normaal.
Als dit waarschuwingslampje blijft branden, duidt dit op een storing in het ABS.
De auto kan normaal remmen. Rijd voorzichtig en
met een matige snelheid.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Als dit waarschuwingslampje samen met de waarschuwingslampjes STOP en ABS gaat
branden, in combinatie met een melding en een
geluidssignaal, dan is er een storing in de EBD.
Zet de auto stil.
Zet het voertuig zo snel mogelijk stil op een veilige
plaats en zet het contact af.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer de wielen (banden en velgen) moeten worden vervangen, zorg er dan voor
dat er wielen worden gemonteerd die voor uw
auto zijn goedgekeurd.
Page 106 of 324

104
Veiligheid
Na een aanrijdingLaat het systeem door een PEUGEOT-
dealer of door een gekwalificeerde werkplaats
controleren.
Noodremassistentie (BAS)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de
optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de
remafstand kleiner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld als het rempedaal
snel wordt ingetrapt en zorgt ervoor dat de
benodigde bedieningskracht wordt verminderd en de
effectiviteit van het remmen wordt vergroot.
Antispinregeling (ASR) / Dynamische
stabiliteitscontrole (DSC)
De antispinregeling (of tractieregeling) optimaliseert
de tractie door het motorkoppel te regelen en de
remmen van de aangedreven wielen te bedienen
om te voorkomen dat een of meerdere wielen
gaan spinnen. Bovendien verbetert dit systeem de
koersstabiliteit van de auto.
Als er een verschil is tussen de koers van de auto
en de door de bestuurder gewenste koers, grijpt de
dynamische stabiliteitsregeling automatisch in op
het motorkoppel en remt een of meerdere wielen af
zodat de auto weer de juiste koers volgt, in zoverre
dit binnen de natuurkundige wetten mogelijk is.
Deze systemen worden automatisch geactiveerd
zodra de motor wordt gestart.
Deze systemen worden geactiveerd bij een
probleem met de grip of de koers van de
auto (het waarschuwingslampje knippert op het
instrumentenpaneel).
Uitschakelen/weer inschakelen
In uitzonderlijke omstandigheden (als de auto
bijvoorbeeld vastzit in de modder of sneeuw, of op
losse grond rijdt) kan het nuttig zijn om de DSC/
ASR-systemen uit te schakelen, zodat de wielen
kunnen spinnen en weer grip krijgen.
Wij raden u echter aan om de systemen zo snel
mogelijk weer in te schakelen.
Alleen het ASR-systeem kan via het touchscreen worden uitgeschakeld.
Uitschakelen met de toets of Advanced Grip
Control
Druk op deze toets of zet de draaiknop in deze stand.
Het controlelampje in de toets of de draaiknop gaat
branden: de DSC/ASR-systemen hebben geen
effect meer op de werking van de motor.
Uitschakelen via het touchscreen
Schakel het ASR-systeem in het menu " Rijverlichting/Auto" uit.
Er wordt een bevestiging weergegeven en
het waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Het ASR-systeem grijpt dan niet meer in op de
werking van de motor.
Opnieuw inschakelen met de toets of Advanced
Grip Control
Druk op deze toets.
Of
Draai de knop in deze stand.
Het controlelampje in de toets of draaiknop gaat uit.
Opnieuw inschakelen via het touchscreen
Schakel het ASR-systeem in het menu " Rijverlichting/Auto" in.
Er wordt een bevestiging weergegeven en
het waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel gaat uit.
Deze systemen worden automatisch weer
ingeschakeld als het contact wordt afgezet of bij een
snelheid hoger dan 50
km/h.
Bij een snelheid lager dan 50
km/h moeten deze
systemen handmatig weer worden ingeschakeld.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden, in
combinatie met een melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
ASR/DSC Deze systemen zorgen voor meer veiligheid
tijdens het rijden. Dat betekent echter niet dat
de bestuurder meer risico's mag nemen of hard
mag rijden.
In situaties die tot gladheid kunnen leiden (regen,
sneeuw, ijzel) wordt de kans dat de wielen hun
grip verliezen groter. Het is voor uw veiligheid dus
Page 107 of 324

105
Veiligheid
5van het grootste belang dat de systemen altijd
zijn ingeschakeld, zeker als de omstandigheden
gevaarlijker worden.
Deze systemen kunnen alleen goed werken
als de aanbevelingen van de fabrikant met
betrekking tot de wielen (banden en velgen),
onderdelen van het remsysteem en elektronische
onderdelen, en de montageprocedures die door
een PEUGEOT-dealer worden toegepast worden
gevolgd.
We raden het gebruik van winter- of all season-
banden aan om ervoor te zorgen dat deze
systemen ook onder winterse omstandigheden
goed blijven werken. Alle vier de wielen
moeten worden voorzien van banden die zijn
goedgekeurd voor uw auto.
Alle bandenspecificaties staan op de banden- /
laksticker vermeld. Zie het betreffende hoofdstuk
voor meer informatie over de identificatie.
Intelligent Traction Control
(Afhankelijk van de uitvoering)
Het intelligente tractieregelsysteem verbetert de grip
bij rijden op sneeuw.
Deze functie signaleert situaties met weinig grip,
zoals wegrijden en voortbewegen van de auto in
verse en diepe sneeuw of over platgereden sneeuw.
In dergelijke omstandigheden zorgt dit systeem
dat de voorwielen minder doorslippen, voor een
optimale grip en bestuurbaarheid.
Het gebruik van winterbanden wordt sterk aanbevolen op gladde wegen.
Aanhangerstabiliteitscontrole (TSA)
Bij het trekken van een aanhanger vermindert dit
systeem de kans op slingeren van de auto en de
aanhanger.
Werking
Het systeem wordt automatisch ingeschakeld als het
contact wordt aangezet.
Het elektronische stabiliteitssysteem (ESC) moet
storingsvrij zijn.
De rijsnelheid moet tussen 60 en 160
km/h liggen.
Als het systeem detecteert dat de aanhanger slingert, worden de remmen ingeschakeld
om de aanhanger te stabiliseren en wordt indien
nodig het motorvermogen verlaagd om de snelheid
van de auto te verlagen (dit waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel gaat knipperen en de
remlichten gaan branden).
Zie voor meer informatie over gewichten en
aanhangergewichten het deel Technische
gegevens en aanhangergewichten of het
kentekenbewijs van uw auto.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over veilig rijden met een trekhaak.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden, in
combinatie met een melding en een geluidssignaal.
Verlaag de snelheid en rijd voorzichtig wanneer u
verder wilt rijden met de aanhanger.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Het stabiliteitscontrolesysteem voor de aanhanger biedt extra veiligheid onder
normale rijomstandigheden, wanneer de
aanbevelingen voor gebruik van aanhangers en
de geldende wetgeving in uw land in acht worden
genomen. Dit moet de bestuurder niet
aanmoedigen om extra risico's te nemen, zoals
op een onjuiste manier een aanhanger gebruiken
(bijvoorbeeld met te veel belasting, een te hoge
kogeldruk, versleten banden, banden met een
lage bandenspanning of een defect remsysteem)
of te snel rijden.
In bepaalde gevallen neemt het systeem niet
waar dat de aanhanger gaat slingeren, vooral
met een lichte aanhanger.
Wanneer u op een glad of slecht wegdek
rijdt, kan het systeem niet voorkomen dat de
aanhanger slingert.
Advanced Grip Control
(Afhankelijk van de uitvoering)
Een specifieke en gepatenteerde antispinregeling
waarmee de grip op ondergronden met sneeuw,
modder en zand wordt verbeterd.
Dit systeem is geoptimaliseerd voor gebruik onder
uiteenlopende omstandigheden, zodat u ook onder
Page 108 of 324

106
Veiligheid
gladde omstandigheden kunt manoeuvreren (bij
normaal gebruik van de personenauto).
In combinatie met Peak Mountain Snow Flake-
vierseizoenenbanden weet dit systeem veiligheid,
grip en tractie uitstekend te combineren.
Het motorvermogen kan alleen optimaal worden
gebruikt als het gaspedaal voldoende wordt
ingedrukt. Tijdens de werking van het systeem draait
de motor soms met hoge toerentallen; dit is normaal.
Met een draaiknop met vijf standen kunt u de
stand selecteren die het meest geschikt is voor de
rijomstandigheden.
Afhankelijk van de gekozen stand gaat er een
controlelampje branden en wordt er een melding
weergegeven om uw keuze te bevestigen.
Bedieningsstanden
Normaal (ESC)
Dit is de stand voor situaties waarin weinig wielslip optreedt, gebaseerd op de
verschillende normale rijomstandigheden die kunnen
voorkomen.
Telkens wanneer u het contact uitschakelt, gaat het systeem automatisch terug naar
deze stand.
Sneeuw
In deze stand past het systeem bij het wegrijden de regeling aan op de hoeveelheid
grip die elk voorwiel op dat moment heeft.
(regeling actief tot 80
km/h)
Off road (modder, nat gras enz.)
In deze stand wordt bij het wegrijden veel wielslip toegestaan bij het wiel met de minste
grip, zodat de modder van de band wordt verwijderd
en het wiel vervolgens weer grip krijgt. Tegelijkertijd
wordt zo veel mogelijk koppel naar het wiel met de
meeste grip overgebracht.
Tijdens het optrekken verdeelt het systeem de
wielslip zodanig dat de handelingen van de
bestuurder zo veel mogelijk effect hebben.
(regeling actief tot 50
km/h)
Zand
In deze stand kunnen de twee aangedreven wielen tegelijkertijd iets spinnen, zodat de
auto vooruit kan rijden en niet vast komt te zitten in
het zand.
(regeling actief tot 120
km/h)
Gebruik geen andere standen in zand, anders bestaat de kans dat de auto vast
komt te zitten.
Uitschakelen
U kunt de ASR en de DSC uitschakelen door de draaiknop in de stand "OFF" te draaien.
De ASR en het DSC grijpen niet meer in op de werking van de motor en het remsysteem
als de auto uit de koers raakt.
Deze systemen worden automatisch weer
ingeschakeld bij een snelheid van 50
km/h of als
het contact opnieuw wordt ingeschakeld.
Voorschriften Uw auto is hoofdzakelijk ontworpen voor het
gebruik op verharde wegen, maar u kunt er ook
mee uit de voeten op minder goed begaanbare
wegen.
Uw auto is echter geen terreinauto, en is niet
ontworpen voor de volgende omstandigheden:
–
het rijden in terreinen die de onderzijde van
de auto zouden kunnen beschadigen of waarin
onderdelen (brandstofleiding, brandstofkoeler, ...)
geraakt zouden kunnen worden door stenen of
andere objecten,
–
het rijden in terrein met steile hellingen en
weinig grip,
Page 109 of 324

107
Veiligheid
5– het doorwaden van beekjes en stroompjes,
enz.
Veiligheidsgordels
Oprolautomaat
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die de lengte van de riem
automatisch aanpast aan de lichaamsbouw van de
gebruiker. De veiligheidsgordel wordt automatisch
opgerold als hij niet wordt gebruikt.
De oprolautomaten zijn voorzien van een
automatische blokkeerinrichting die in werking treedt
bij een aanrijding, een noodstop of het over de kop
slaan van de auto. U kunt de blokkeerinrichting
deblokkeren door stevig aan de riem te trekken
en deze weer los te laten, zodat de riem weer een
stukje wordt opgerold.
Pyrotechnische gordelspanner
Dit systeem verbetert de veiligheid bij een frontale
aanrijding of een aanrijding van opzij.
Bij een krachtige aanrijding zorgen de
pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de
inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra
het contact wordt ingeschakeld.
Spankrachtbegrenzer
Dit systeem beperkt de kracht waarmee de
gordel tegen het lichaam van de inzittenden wordt
getrokken en verhoogt daarmee de veiligheid.
In het geval van een aanrijding De gordelspanners kunnen, afhankelijk van
de aard en de kracht van de aanrijding, vóór en
onafhankelijk van de airbags afgaan. Wanneer de
gordelspanners worden geactiveerd, kan er wat
onschadelijke rook en een knal uit komen, als
gevolg van de activering van de pyrotechnische
lading in het systeem.
In alle gevallen gaat het controlelampje van de
airbag branden.
Laat het gordelsysteem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen door
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.Veiligheidsgordels vóór
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
Deze veiligheidsgordels zorgen voor extra
bescherming van de personen op de voorstoelen bij
frontale en zijdelingse aanrijdingen.
Bij een krachtige aanrijding zorgen de
pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de
inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra
het contact wordt ingeschakeld.
Page 110 of 324

108
Veiligheid
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee
de gordel tegen het lichaam van de inzittenden
getrokken wordt en verhoogt daarmee de veiligheid.
Omdoen
► Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
►
Controleer of de veiligheidsgordel goed is
vastgemaakt door even aan de gordel te trekken.
Losmaken
► Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
► Houd de gordel tijdens het oprollen vast.
Hoogteverstelling
► Beweeg de knop A omlaag en schuif het
bevestigingspunt omlaag om het lager te plaatsen.
►
Schuif het bevestigingspunt omhoog om het
hoger te plaatsen.
Het schoudergedeelte van de gordel moet in het holle gedeelte van de schouder vallen.
Voorbank met twee zitplaatsen
Als de auto een voorbank heeft, zorg dan dat elke
veiligheidsgordel in de juiste gordelsluiting wordt
gestoken.
Steek de veiligheidsgordel van de bestuurder niet in
de gordelsluiting van de middelste veiligheidsgordel
en andersom, en gebruik de gordel van de
bestuurder niet voor de middelste zitplaats.
Veiligheidsgordels achter
De driezitsbank (eendelig of 1/3 - 2/3 gedeelde
bank) is voorzien van driepuntsgordels en
oprolautomaten bij de buitenste zitplaatsen.
De middelste zitplaats heeft een gordelgeleider
en een oprolautomaat die zijn bevestigd aan de
rugleuning.
De oprolautomaten voor de veiligheidsgordels van
de buitenste zitplaatsen op de 2e zitrij beschikken
over spankrachtbegrenzers.
De zitplaatsen van de 3e zitrij zijn voorzien van
driepuntsveiligheidsgordels met oprolautomaten.
Page 111 of 324

109
Veiligheid
5Bevestig elke veiligheidsgordel van de 2e en 3e zitrij aan de juiste gesp.
Verwissel geen gordels of gespen van de
buitenste zitplaatsen met die van de middelste
zitplaats.
Zorg dat de gordel van de middelste zitplaats
niet klem komt te zitten bij het neerklappen van
de buitenste zitplaatsen of het plaatsen van de
rugleuningen in de tafelstand.
Controleer na het opklappen of verplaatsen van
(een deel van) de achterbank of de gordels goed
zijn opgerold en of deze goed kunnen worden
vastgemaakt.
Wanneer u de buitenste zitplaatsen verwijdert/
terugplaatst of wanneer u bij de 3e zitrij moet zijn,
zorg dan dat de middelste veiligheidsgordel niet
klem komt te zitten.
Met individuele stoelen
Allure, Business VIP
Ze zijn voorzien van een driepuntsveiligheidsgordel
en een aan de rugleuning bevestigde geleider en
oprolautomaat.
Waarschuwingslampjes
veiligheidsgordel(s)
A.Waarschuwingslampje veiligheidsgordel(s) vóór
losgemaakt / niet vastgemaakt
B. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel links
losgemaakt / niet vastgemaakt
C. Waarschuwingslampje middelste
veiligheidsgordel niet vastgemaakt (als uw auto
is uitgerust met een bank vóór met 2 zitplaatsen).
D. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel rechts
losgemaakt / niet vastgemaakt (als uw auto is
uitgerust met individuele voorstoelen).
Waarschuwingslampje veiligheidsgordel rechts
losgemaakt (als uw auto is uitgerust met een
bank vóór met 2 zitplaatsen).
Als bij het aanzetten van het contact één of meer
veiligheidsgordels niet zijn vastgemaakt of weer zijn
losgemaakt, gaat het waarschuwingslampje van de
betreffende veiligheidsgordel(s) branden.
Bij een rijsnelheid van ongeveer 20 km/h of
hoger knippert het waarschuwingslampje
(of de waarschuwingslampjes) gedurende 2
minuten, in combinatie met een geluidssignaal.
Na deze 2 minuten blijft het (de) betreffende
waarschuwingslampje(s) branden zolang de
bestuurder of de passagier de veiligheidsgordel niet
heeft vastgemaakt.
Advies
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te controleren of alle passagiers hun
veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en
vastgemaakt.
Maak altijd de veiligheidsgordel vast, ongeacht
de reistijd en de plaats waar u in het voertuig zit.
Wissel de gordelsluitingen van de
veiligheidsgordels onderling niet om; de gordels
zijn dan niet voldoende effectief.
Voor een juiste werking van de gordelsluiting
moet u voor het vastmaken van de gordel
controleren of er geen vreemde voorwerpen
aanwezig zijn in de sluiting.
Controleer zowel voor als na het gebruik van de
gordel of deze goed is opgerold.
Controleer na het neerklappen of verstellen van
een stoel of de achterbank of de gordel zich op
de juiste plaats bevindt en goed is opgerold.
Omdoen De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden geplaatst.
Page 112 of 324

11 0
Veiligheid
De schoudergordel moet langs het holle gedeelte
van de schouder worden geplaatst.
Aan de voorkant moet de stoelhoogte mogelijk
worden aangepast om de positie van de
veiligheidsgordel af te stellen.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
–
dient deze strak om het lichaam te worden
gedragen.
–
moet deze in een vloeiende beweging naar
voren worden getrokken, zonder dat de gordel
gedraaid raakt.
–
mag deze door niet meer dan één persoon
worden gedragen.
–
mag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen.
–
mag er niets aan de gordel worden gewijzigd
om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt.
Aanbevelingen voor kinderen Maak voor kinderen tot 12 jaar en/of
passagiers kleiner dan 1,5 meter gebruik van een
geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één
kind gedragen worden.
Laat een kind tijdens het rijden nooit op schoot
zitten.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over kinderzitjes.
Onderhoud Vanwege de wettelijke
veiligheidsvoorschriften moeten alle
werkzaamheden aan de veiligheidsgordels
worden uitgevoerd door een PEUGEOT-dealer
of een gekwalificeerde werkplaats, om te
garanderen dat de werkzaamheden volgens de
voorschriften worden uitgevoerd.
Laat de veiligheidsgordels van uw voertuig
regelmatig controleren door een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats, vooral
als de gordels beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of
een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij
PEUGEOT-dealers.
Airbags
Algemene informatie
Het systeem is speciaal ontworpen om de
veiligheid van de inzittenden op de voorstoelen
en de middelste zitplaatsen achterin bij ernstige
aanrijdingen te verhogen. De airbags vullen
de werking van de veiligheidsgordels met
spankrachtbegrenzers aan.
Elektronische schoksensoren registreren en
analyseren de frontale en zijdelingse krachten
waaraan de detectiezones bij een aanrijding worden
blootgesteld:
–
Bij een ernstige aanrijding worden de airbags
onmiddellijk geactiveerd en verhogen deze de
bescherming van de inzittenden van de auto;
direct na de aanrijding ontsnapt het gas snel uit de
airbags, zodat het zicht niet wordt belemmerd en de
inzittenden de auto eventueel kunnen verlaten.
–
Bij een lichte aanrijding, een aanrijding van
achteren en in sommige gevallen bij over de kop
slaan, kan het zijn dat de airbags niet worden
geactiveerd. In deze situaties bieden alleen de
veiligheidsgordels bescherming.
De ernst van de aanrijding hangt af van de aard
van het obstakel en de snelheid van de auto op het
moment van de aanrijding.
De airbags werken alleen als het contact is ingeschakeld.
Deze uitrusting werkt slechts één keer. Als er een
tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens hetzelfde
of een volgend ongeval), worden de airbags niet
meer geactiveerd.
Detectiezones bij aanrijdingen
A. Impactzone vóór
B. Impactzone opzij
Wanneer een of meerdere airbags worden
geactiveerd, veroorzaakt de pyrotechnische