Page 9 of 244

7
Eco-rijden
Eco-rijden
Door in de dagelijkse praktijk een aantal
aanwijzingen op te volgen kan de bestuurder het
energieverbruik van zijn auto (brandstof en/of
elektriciteit) en de CO
2-uitstoot optimaliseren.
Het gebruik van de versnellingsbak/
transmissie optimaliseren
Als uw auto is voorzien van een
handgeschakelde versnellingsbak, rijd dan rustig
weg en schakel zo snel mogelijk naar de tweede
versnelling. Schakel bij het accelereren bij
voorkeur snel over naar een hogere versnelling.
Met een automatische transmissie kunt u het
beste de automatische modus gebruiken. Trap
het gaspedaal niet heel diep of plotseling in.
De schakelindicator adviseert u de versnelling
te kiezen die het best geschikt is voor de
rijomstandigheden. Volg het schakeladvies op
het instrumentenpaneel zo snel mogelijk op.
Bij een auto met een automatische transmissie
wordt de schakelindicator alleen in de
handmatige stand weergegeven.
Kies voor een soepele rijstijl
Houd afstand van de auto's voor u, rem bij
voorkeur af op de motor in plaats van het
rempedaal te gebruiken en trap het gaspedaal
geleidelijk in. Op deze manier verlaagt u het
energieverbruik en de CO
2-emissies, en neemt
het algemene geluidsniveau van het verkeer af.
Wanneer het verkeer goed doorstroomt, kunt u
de snelheidsregelaar inschakelen.
Gebruik de elektrische voorzieningen op
de juiste manier
Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur
in het interieur hoog is opgelopen, open dan
alle ruiten en de ventilatieroosters voordat u de
airconditioning inschakelt.
Sluit de ruiten bij snelheden hoger dan 50
km/h,
maar laat de ventilatieroosters geopend.
Maak gebruik van alle voorzieningen die kunnen
bijdragen aan een verlaging van de temperatuur
in het interieur (zoals het zonnescherm van het
schuif-/kanteldak en de zonneschermen van de
zijruiten).
Schakel de airconditioning uit zodra de gewenste
temperatuur is bereikt (behalve bij auto's met
een automatische airconditioning).
Schakel de achterruitverwarming en de
ontwaseming uit zodra deze niet meer nodig zijn,
als deze niet automatisch worden geregeld.
Schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk uit.
Pas uw gebruik van de (mist)verlichting aan het
zicht aan, in overeenstemming met de geldende
wetgeving in het land waar u rijdt.
Laat de motor vooral 's winters (behalve onder
zeer winterse omstandigheden: bij temperaturen
lager dan -23 °C) na het starten niet stationair
draaien. De auto warmt onder het rijden veel
sneller op.
Sluit als passagier zo weinig mogelijk
multimedia-apparaten (voor bijvoorbeeld films,
muziek of spelletjes) aan om het energieverbruik
te beperken. Koppel alle draagbare apparatuur los als u de
auto verlaat.Beperk de oorzaken van een hoger
brandstofverbruik
Verdeel het gewicht gelijkmatig over de
auto: plaats de zwaarste voorwerpen in
de bagageruimte zo dicht mogelijk bij de
achterbank.
Beperk de belading en de luchtweerstand
van uw auto (onder meer door dakdragers,
imperiaal, fietsendrager en aanhanger). Gebruik
bij voorkeur een dakkoffer voor het vervoer van
bagage op het dak.
Verwijder de dakdragers en het imperiaal na
gebruik.
Vervang de winterbanden na de winter zo snel
mogelijk door zomerbanden.
Houd u aan de onderhoudsvoorschriften
Controleer de bandenspanning regelmatig
(bij koude banden) en houd u daarbij aan de
bandenspanning die staat vermeld op de sticker
op de sponning van het bestuurdersportier.
Controleer de bandenspanning met name:
–
voorafgaand aan een lange rit;
–
bij de wisseling van de seizoenen;
–
als de auto gedurende langere tijd niet is
gebruikt.
V
ergeet daarbij het reservewiel en de wielen
van een aanhanger of caravan (indien van
toepassing) niet.
Laat uw auto regelmatig onderhouden
(motorolie verversen, oliefilter, luchtfilter en
Page 10 of 244

8
Eco-rijden
interieurfilter vervangen, enz.). Houd u aan het
onderhoudsschema van de fabrikant.
Bij uitvoeringen met een BlueHDi-dieselmotor:
bij een storing in het SCR-systeem stoot de auto
schadelijke stoffen uit. Ga zo snel mogelijk naar
een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats om de hoeveelheid stikstofoxide tot
wettelijke niveaus te verlagen.
Laat het vulpistool bij het tanken niet meer dan
drie keer afslaan; zo voorkomt u dat brandstof uit
de tank stroomt.
U zult bij een nieuwe auto merken dat het
gemiddelde brandstofverbruik zich pas na 3000
km stabiliseert.
Optimaliseren van de actieradius
(elektrische auto)
Het elektriciteitsverbruik van de auto hangt
grotendeels af van de route, de rijsnelheid en
uw rijstijl.
Probeer in het gebied "ECO" op de
vermogensmeter te blijven door gelijkmatig te
rijden en de snelheid niet te veel te variëren.
Anticipeer op de situatie op de weg zodat u op
tijd en geleidelijk kunt remmen; rem zo veel
mogelijk op de motor af om energie terug te
winnen. De vermogensmeter zal dan in het
gebied CHARGE staan.
Gebruik de airconditioning in plaats van de
verwarming om het interieur te ontwasemen.
Page 11 of 244

9
Instrumentenpaneel
1Digitaal
instrumentenpaneel
Dit digitale instrumentenpaneel kan naar wens
worden aangepast.
Afhankelijk van de geselecteerde
weergavemodus wordt bepaalde informatie
verborgen of anders gepresenteerd.
1. Digitale snelheidsmeter 2.
Stand van de selectiehendel en
ingeschakelde versnelling bij een auto met
een automatische transmissie (benzine of
diesel)
Stand selectiehendel (elektrische uitvoering)
Schakelindicator (benzine of diesel)
Geselecteerde rijmodus
3. Te personaliseren zone
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de weergavemodi.
4. Brandstofniveaumeter (benzine of diesel)
Indicator laadniveau (elektrisch)
Resterende actieradius (km of mijl)
5. Kilometerteller (km of mijl)
6. Instellingen snelheidsregelaar of
snelheidsbegrenzer
Weergave van herkende borden
Indicatie van gevarenzones (met online
navigatie)
Zie de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over online navigatie .
Weergavemodi
De beschikbare weergavemodi variëren
afhankelijk van de uitvoering van de auto.
De informatie op het instrumentenpaneel (zoals
meters en waarschuwingslampjes) kan een
vaste of wisselende locatie hebben, afhankelijk
van de geactiveerde weergavemodus.
Voor bepaalde functies die zowel een
controlelampje voor de ingeschakelde status als
voor de uitgeschakelde status hebben, is slechts
één specifieke positie beschikbaar.
Schermtaal en eenheden
Deze zijn afhankelijk van de instellingen
van het touchscreen.
Wanneer u reist naar een land met een
andere officiële eenheid voor de afstanden en
snelheidslimieten (km of mijl, km/h of mph),
moet u de configuratie van de eenheden
wijzigen.
De weergavemodus wijzigen
► Druk herhaaldelijk op de toets op het uiteinde
van de lichtschakelaar om de verschillende
weergavemodi van het instrumentenpaneel weer
te geven.
De geselecteerde weergavemodus wordt
automatisch na een paar seconden toegepast.
Inhoud van de weergavemodi
– "Minimaal": digitale snelheidsmeter, stand
selectiehendel, actieradius, kilometerteller en: •
Brandstofniveaumeter (benzine of diesel).
•
Indicator laadniveau tractiebatterij
(elektrisch).
•
V
ermogensmeter (elektrisch).
Page 12 of 244

10
Instrumentenpaneel
Schakelaar
1. Inschakelen
2. Uitschakelen (lang indrukken)
3. Lichtsterkte aanpassen
4. Weergavehoogte aanpassen
Inschakelen/uitschakelen
► Druk bij draaiende motor op een willekeurige
toets om het systeem in te schakelen en het
projectiescherm uit te klappen.
► Houd de toets 2 ingedrukt om het systeem
uit te schakelen en het projectiescherm in te
klappen.
De status van het systeem wordt opgeslagen bij
het afzetten van het contact en wordt hersteld
als de motor opnieuw wordt gestart.
– "Meters " (Benzine of diesel): digitale
snelheidsmeter , stand selectiehendel,
actieradius, kilometerteller,
brandstofniveaumeter, toerenteller en
koelvloeistoftemperatuurmeter.
–
"Boordcomputer" (benzine of
diesel): digitale snelheidsmeter, stand
selectiehendel, actieradius, kilometerteller,
brandstofniveaumeter, actuele informatie en
geselecteerd traject (1 of 2).
–
"Rijden": digitale snelheidsmeter, stand
selectiehendel, actieradius, kilometerteller,
informatie over actieve rijhulpsystemen en: •
Brandstofniveaumeter (benzine of diesel).
•
Indicator laadniveau tractiebatterij
(elektrisch).
–
"Navigatie": digitale snelheidsmeter, stand
selectiehendel, actieradius, kilometerteller,
informatie over huidige routebegeleiding (kaart
en instellingen) en: •
Brandstofniveaumeter (benzine of diesel).
•
Indicator laadniveau tractiebatterij
(elektrisch).
–
"Persoonlijk 1"/"Persoonlijk 2" (elektrisch):
digitale snelheidsmeter, stand selectiehendel,
actieradius, kilometerteller, indicator
laadniveau tractiebatterij en door de bestuurder
geselecteerde informatie.
Een "Persoonlijke" weergavemodus
configureren
Met 10 inch touchscreen
► Druk op Instellingen in de balk van
het touchscreen.
►
Selecteer "
OPTIES".
► Selecteer " Persoonlijke instellingen
voor het instrumentenpaneel".
►
Selecteer "
Persoonlijk 1" of "Persoonlijk 2".
►
Selecteer het type weer te geven informatie
met de bladerpijlen: •
"Media".
•
"Boordcomputer".
•
"Stroom".
•
"Thermal Comfort Consumption ".
►
Bevestig om de instelling op te slaan en af te
sluiten.
De informatie wordt meteen op het
instrumentenpaneel weergegeven als de
bijbehorende weergavemodus is geselecteerd.
Het type informatie dat in de modus
"Persoonlijk 1" is geselecteerd, is niet
beschikbaar in de modus " Persoonlijk 2".
Head-up display
Systeem dat bepaalde informatie op een
transparant scherm projecteert, in het directe
gezichtsveld van de bestuurder zodat deze zijn
ogen niet van de weg hoeft af te wenden.
Informatie op het display
Als het head-up display is ingeschakeld, geeft
het de volgende informatie weer:
A.De rijsnelheid.
B. Informatie van de snelheidsregelaar/-
begrenzer. indicatie van gevarenzones (met
online navigatie) en, afhankelijk van de
uitvoering, informatie van de functie voor
verkeersbordherkenning.
C. Indien de auto met deze systemen is
uitgerust: informatie van de Distance Alert,
informatie van Lane Positioning Assist, en
waarschuwingen van het automatische
noodremsysteem.
D. Indien de auto met dit systeem is uitgerust:
informatie van het navigatiesysteem.
Zie de hoofdstukken over de audio- en
telematicasystemen voor meer informatie
over navigatie.
Page 13 of 244

11
Instrumentenpaneel
1Schakelaar
1. Inschakelen
2. Uitschakelen (lang indrukken)
3. Lichtsterkte aanpassen
4. Weergavehoogte aanpassen
Inschakelen/uitschakelen
► Druk bij draaiende motor op een willekeurige
toets om het systeem in te schakelen en het
projectiescherm uit te klappen.
►
Houd de toets
2 ingedrukt om het systeem
uit te schakelen en het projectiescherm in te
klappen.
De status van het systeem wordt opgeslagen bij
het afzetten van het contact en wordt hersteld
als de motor opnieuw wordt gestart.
In hoogte verstellen
► Stel het display bij draaiende motor op de
gewenste hoogte af met de knoppen 4
:
•
omhoog om het display hoger af te stellen,
•
omlaag om het display lager af te stellen.
Lichtsterkte aanpassen
► Stel bij een draaiende motor de lichtsterkte
van het informatiedisplay in met de toetsen 3
:
•
op de "zon" om de lichtsterkte te verhogen,
•
op de "maan" om de lichtsterkte te verlagen.
Leg nooit voorwerpen rondom het
projectiescherm (of in de uitsparing), om
te voorkomen dat het bewegen en de goede
werking van het scherm gehinderd worden.
Bij bepaalde weersomstandigheden
(regen en/of sneeuw, zeer zonnig weer,
enz.) kan de informatie op het head-up
display tijdelijk minder goed leesbaar zijn.
Sommige zonnebrillen kunnen het lezen van
de informatie hinderen.
Gebruik een schone en zachte doek
(bijvoorbeeld een brillendoekje of
microvezeldoekje) om het projectiescherm
te reinigen. Gebruik nooit een droge doek,
een schuurspons, of een schoonmaak- of
oplosmiddel, om te voorkomen dat er krassen
ontstaan op het scherm of dat de anti-
reflecterende laag beschadigd raakt.
Waarschuwings- en
verklikkerlampjes
De waarschuwings- en verklikkerlampjes
(weergegeven als symbolen) informeren
de bestuurder over een storing
(waarschuwingslampjes) of de werking van
een systeem (verklikkerlampjes ingeschakelde
of uitgeschakelde functie). Bepaalde lampjes
kunnen op twee manieren (permanent of
knipperend) en/of in verschillende kleuren
branden.
Bijbehorende waarschuwingen
Een lampje kan branden in combinatie met een
geluidssignaal en/of een melding op het display.
Door de weergegeven waarschuwingen te
relateren aan de werkingstoestand van de
auto kan worden bepaald of er sprake is van
een normale situatie of van een storing; zie
de beschrijving van ieder lampje voor meer
informatie.
Bij het aanzetten van het contact
Als het contact wordt aangezet, gaan bepaalde
rode of oranje waarschuwingslampjes enkele
seconden branden. Deze lampjes moeten doven
als de motor draait.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over een systeem of een functie.
Page 14 of 244

12
Instrumentenpaneel
Continu brandend
waarschuwingslampje
Als er een rood of oranje waarschuwingslampje
gaat branden, is er een storing die verder moet
worden onderzocht.
Wanneer een lampje blijft branden
De aanduidingen (1), (2) en (3) in de
beschrijvingen van de waarschuwings- en
verklikkerlampjes geven aan of u naast de
onmiddellijk aanbevolen acties contact met een
gekwalificeerde professional moet opnemen.
(1): Zet de auto stil .
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige
plaats en zet het contact af.
(2): Neem contact op met het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
(3): Ga naar het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Lijst met
waarschuwingslampjes
Rode waarschuwingslampjes
STOP
Permanent, in combinatie met een ander
lampje, de weergave van een melding en
een geluidssignaal.
Een ernstige storing in de motor, het
remsysteem, de stuurbekrachtiging of de
automatische transmissie, of een ernstige
elektrische storing. Voer (1) en dan (2) uit.
Zelfdiagnosesysteem motor (benzine of
diesel)
Brandt permanent.
Er is sprake van een ernstige
motorstoring.
Voer (1) en dan (2) uit.
Te hoge koelvloeistoftemperatuurPermanent.
De temperatuur van de koelvloeistof is te
hoog.
Zie (1) en wacht totdat de motor is afgekoeld
voordat u koelvloeistof bijvult. Zie (2) als het
probleem niet verdwijnt.
Motoroliedruk (benzine of diesel)Brandt permanent.
Er is een probleem met het
smeersysteem van de motor.
Voer (1) en dan (2) uit.
Systeemstoring (elektrisch)Brandt permanent.
Er is een storing in de elektromotor of
tractiebatterij gedetecteerd.
Voer (1) en vervolgens (2) uit.
Kabel aangesloten (elektrisch)Brandt permanent bij het aanzetten van
het contact.
De laadkabel is aangesloten op de aansluiting
van de auto.
Brandt permanent bij het aanzetten van
het contact, in combinatie met een
melding.
De auto kan niet worden gestart als de laadkabel
op de aansluiting van de auto is aangesloten.
Koppel de laadkabel los en sluit de klep.
Laadtoestand van de 12V-accuBrandt permanent.
Het laadcircuit van de accu werkt niet
goed (bijvoorbeeld door vuile klemmen, of een
losse of afgescheurde dynamoriem).
Zie (1).
Als de elektrische parkeerrem niet meer werkt,
beveilig de auto dan op de volgende manier
tegen wegrollen:
►
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak: schakel een versnelling in.
►
Bij een auto met een automatische
transmissie of een selectiehendel (elektrisch):
plaats het wielblok tegen een van de wielen.
Reinig de accuklemmen en zet ze correct vast.
Als het waarschuwingslampje niet uit gaat
wanneer de motor is gestart, voer (2) uit.
RemmenBrandt permanent.
Het remvloeistofpeil in het remcircuit is
aanzienlijk gedaald.
Voer (1) uit en vul het remvloeistofreservoir
bij met de door de fabrikant voorgeschreven
remvloeistof. Zie (2) als het probleem niet
verdwijnt.
Page 15 of 244

13
Instrumentenpaneel
1Permanent.
Een storing in het systeem van de
elektronische remdrukregelaar (EBD).
Voer (1) en dan (2) uit.
Handbediende parkeerremPermanent.
De parkeerrem is ingeschakeld of niet
goed vrijgezet.
Elektrische parkeerremPermanent.
De elektrische parkeerrem is
aangetrokken.
Knippert.
Het aantrekken/vrijzetten werkt niet.
Voer (1) uit: parkeer de auto op een vlakke
(horizontale) ondergrond.
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak: schakel een versnelling in.
Bij een auto met een automatische transmissie
of een selectiehendel (elektrisch): selecteer
stand PBij een auto met een automatische
transmissie of een selectiehendel
Zet het contact af en voer (2) uit.
Portier(en) geopendPermanent, in combinatie met een
melding die het desbetreffende
carrosseriedeel aangeeft.
Naast de waarschuwing klinkt een geluidssignaal
als de snelheid hoger is dan 10
km/h.
Een portier of de achterklep is niet goed
gesloten.
Veiligheidsgordels losgemaakt of niet
vastgemaakt
Permanent of knipperend, samen van een
toenemend geluidssignaal.
Een van de veiligheidsgordels is niet
vastgemaakt of weer losgemaakt.
Oranje waarschuwingslampjes
Service
Brandt tijdelijk in combinatie met de
weergave van een melding.
Er zijn één of meer kleine storingen gedetecteerd
waarbij geen specifiek waarschuwingslampje
gaat branden.
Identificeer de oorzaak van de storing
met behulp van de melding op het
instrumentenpaneel.
Sommige problemen kunt u zelf oplossen,
zoals het vervangen van de batterij in de
afstandsbediening.
Zie (3) voor andere problemen, zoals een storing
in het bandenspanningscontrolesysteem.
Brandt permanent, in combinatie met de
weergave van een melding.
Er zijn één of meerdere grote storingen
gedetecteerd waarbij geen specifiek
waarschuwingslampje gaat branden.
Identificeer de oorzaak van de storing
met behulp van de melding op het
instrumentenpaneel en voer vervolgens (3) uit.
Permanent, in combinatie met de melding
"Storing parkeerrem ".
De functie automatisch vrijzetten van de
elektrische parkeerrem is niet beschikbaar.
Zie (2).
Waarschuwingslampje Service
brandt permanent en
onderhoudssleutel knippert, en brandt
vervolgens permanent.
Het interval voor de onderhoudsbeurt is
overschreden.
Laat de onderhoudsbeurt van uw auto zo snel
mogelijk uitvoeren.
Alleen bij BlueHDi-dieselmotoren.
RemsysteemBrandt permanent.
Er is een kleine storing in het remsysteem
gedetecteerd.
Rijd voorzichtig.
Voer (3) uit.
Storing (met elektrische parkeerrem)Brandt permanent, in combinatie
met de melding "Storing
parkeerrem".
De auto kan niet stil blijven staan terwijl de motor
draait.
Als de parkeerrem niet handmatig kan worden
in- en uitgeschakeld, dan is de hendel van de
elektrische parkeerrem defect.
De automatische functies moeten te allen
tijde worden gebruikt: ze worden automatisch
geactiveerd bij een storing in de hendel.
Page 16 of 244

14
Instrumentenpaneel
Zie (2).Brandt permanent, in
combinatie met de melding
"Storing parkeerrem".
De parkeerrem is defect; de handmatige en
elektrische bediening werken mogelijk niet meer.
Om de auto bij stilstand op zijn plaats te houden:
►
T
rek aan de hendel en houd deze ongeveer
7 tot 15 seconden aangetrokken tot het
controlelampje op het instrumentenpaneel gaat
branden.
Als deze procedure niet werkt, beveilig uw auto
dan op de volgende wijze tegen wegrollen:
►
Parkeer de auto op een vlakke ondergrond.
►
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak: schakel een versnelling in.
►
Bij auto's met een automatische transmissie
of selectiehendel (elektrisch): selecteer P
en
plaats het meegeleverde wielblok tegen een van
de wielen.
Zie (2).
Automatische functies uitgeschakeld
(elektrische parkeerrem)
Brandt permanent.
De functies "automatisch aantrekken"
(bij het afzetten van de motor) en "automatisch
vrijzetten" (bij het wegrijden) zijn uitgeschakeld.
Als automatisch aantrekken / vrijzetten niet meer
mogelijk is:
►
Start de motor
.
►
Gebruik de hendel om de elektrische
parkeerrem aan te trekken.
►
Laat het rempedaal volledig los. ►
Houd de hendel 10 tot 15 seconden in de
richting voor het vrijzetten.
►
Laat de hendel of lus los.
►
T
rap het rempedaal in en houd het ingetrapt.
►
T
rek de hendel 2 seconden in de richting voor
het aantrekken.
►
Laat de hendel en het rempedaal los.
Antiblokkeersysteem (ABS)Brandt permanent.
EStoring in het antiblokkeersysteem.
De normale remwerking blijft behouden.
Rijd voorzichtig en met lage snelheid en voer
(3) uit.
StuurbekrachtigingPermanent.
Er is een storing in de stuurbekrachtiging.
Rijd voorzichtig met matige snelheid en zie (3).
Zelfdiagnosesysteem motor (benzine of
diesel)
Knippert.
Een storing in het
motormanagementsysteem.
De katalysator kan onherstelbaar beschadigd
raken.
U moet (2) uitvoeren.
Brandt permanent.
Een storing in de emissieregeling.
Het waarschuwingslampje moet uit gaan als de
motor draait.
Voer direct (3) uit.
Brandt permanent.
Er is sprake van een kleine
motorstoring.
Voer (3) uit.
Dynamische stabiliteitscontrole (DSC)/
antispinregeling (ASR)
Knippert.
De DSC/ASR-regeling wordt ingeschakeld
bij minder grip of afwijken van de rijbaan.
Permanent.
Een storing in het DSC-/ASR-systeem.
Zie (3).
Storing noodremassistentie (met
elektrische parkeerrem)
Permanent, in combinatie met de
melding " Storing parkeerrem ".
De noodremassistentie werkt niet optimaal.
Als automatisch uitschakelen niet mogelijk is,
gebruik de handmatige uitschakeling of zie (3).
Hill Start AssistBrandt permanent, in combinatie
met de melding " Storing in
antiterugrolsysteem ".
Er is een storing in het systeem.
Zie (3).
Dynamische stabiliteitsregeling (DSC) /
antispinregeling (ASR)
Permanent.
De functie is uitgeschakeld.
De functie DSC/ASR wordt automatisch weer
ingeschakeld als de motor opnieuw wordt gestart
en vanaf een snelheid van ongeveer 50 km/h.