Page 113 of 244

111
Rijden
6Informatie op het
instrumentenpaneel
1.Weergave van de gedetecteerde
snelheidslimiet
of
2. Weergave van het einde van de
snelheidslimiet
Het systeem is actief, maar detecteert geen
snelheidslimiet.
Zodra de snelheidslimiet wordt gedetecteerd,
geeft het systeem de waarde weer.
Als de auto bij een voorgestelde snelheid deze
voor het eerst met meer dan 5
km/h overschrijdt
(bijvoorbeeld 95
km/h), dan wordt de snelheid 10 seconden knipperend weergegeven (afhankelijk
van de uitvoering).
Werkingslimieten
Het systeem houdt geen rekening met lagere
snelheidslimieten die in de volgende gevallen
van kracht kunnen zijn:
–
Luchtvervuiling.
–
T
rekken van een aanhanger.
–
Rijden met een noodreservewiel of
sneeuwkettingen.
–
Rijden met een band die met de
bandenreparatieset is gerepareerd.
–
Beginnende bestuurders.
Het systeem geeft de snelheidslimiet mogelijk
niet weer wanneer binnen een vooraf ingestelde
tijd geen bord met snelheidslimiet wordt
gedetecteerd, en in de volgende gevallen:
–
V
erkeersborden die afgeschermd, beschadigd
of vervormd zijn, of die niet aan de norm
voldoen.
–
V
erouderde of onjuiste kaartgegevens.
Tips voor
snelheidsinstellingen
De bestuurder kan de snelheid
die wordt weergegeven door het
Snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem -systeem
selecteren als ingestelde snelheid voor de
snelheidsbegrenzer, snelheidsregelaar of
adaptieve snelheidsregelaar met de toets OK.
Als er regen wordt gedetecteerd, stelt het
systeem een snelheidsinstelling voor aan de
bestuurder die lager is dan de afgelezen/via
de kaartgegevens verkregen snelheid om de
snelheid aan de weersomstandigheden aan te
passen (voorbeeld: op een autosnelweg is de
voorgestelde snelheid 110 km/h in plaats van
130 km/h).
Zie de desbetreffende rubrieken voor
meer informatie over de
snelheidsbegrenzer, de snelheidsregelaar
of de Adaptieve cruise control.
Stuurkolomschakelaars
1. Selecteren van de snelheidsbegrenzer
2. Selecteren van de snelheidsregelaar
3. De ingestelde snelheid opslaan
Page 114 of 244

11 2
Rijden
Informatie op het instrumentenpaneel
4.Actuele ingestelde snelheid
5. Voorstel om de snelheid op te slaan
6. Weergave van de actuele snelheidslimiet
Ingestelde snelheid opslaan
► Schakel de snelheidsbegrenzer 1-LIMIT of
snelheidsregelaar 2 in.
De informatie gerelateerd aan de
snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar wordt
weergegeven.
Wanneer een nieuwe snelheidslimiet wordt
gedetecteerd, geeft het systeem de waarde
weer en knippert " OK?" een paar seconden met
de suggestie om deze op te slaan als nieuwe
ingestelde snelheid.
Bij een verschil van minder dan 5 km/h
tussen de ingestelde snelheid en de door
de Snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem weergegeven
snelheid wordt het symbool " OK?
" niet
weergegeven.
Afhankelijk van de omstandigheden kunnen
verschillende snelheden worden weergegeven.
► Druk op 3-OK om de nieuwe ingestelde
snelheid te bevestigen.
Het display keert terug naar de vorige weergave.
Uitgebreide
verkeersbordherkenning
Raadpleeg de algemene adviezen over
het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen voor meer informatie.
Dit aanvullende systeem herkent deze
verkeersborden en geeft ze weer op
het instrumentenpaneel als de juiste
weergavemodus is geselecteerd:
–
V
erboden in te rijden: wanneer een weg in
de verkeerde richting wordt opgereden, wordt
een waarschuwingsmelding en het symbool van
dit bord weergegeven op het instrumentenpaneel
(verzoek om de rijrichting te controleren).
–
Overige borden:
wanneer u een dergelijk
bord nadert, wordt het betreffende symbool op
het instrumentenpaneel weergegeven.
De borden langs of boven de weg
hebben altijd prioriteit boven de door het
systeem weergegeven borden.
De borden moeten voldoen aan de regels van
het Verdrag van Wenen voor verkeersborden.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie wordt ingesteld via het menu
Rijverlichting /Auto op het touchscreen.
Snelheidsbegrenzer
Raadpleeg de algemene adviezen over
het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen voor meer informatie.
Dit systeem voorkomt dat de auto de door
de bestuurder ingestelde snelheid
overschrijdt.
De snelheidsbegrenzer moet handmatig worden
ingeschakeld.
De minimale snelheid die ingesteld kan worden
is 30
km/h.
De ingestelde snelheid blijft na het afzetten van
het contact opgeslagen in het geheugen.
Stuurkolomschakelaars
1. Selectie snelheidsbegrenzer
2. Laatst opgeslagen snelheid
snelheidsbegrenzer inschakelen/onderbreken
3. Ingestelde snelheid verhogen/verlagen
4. Laatst opgeslagen snelheid
snelheidsbegrenzer inschakelen
Gebruiken van de door de functie
Snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem voorgestelde
snelheid
Zie het betreffende hoofdstuk voor
meer informatie over de functie
Snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem .
Page 115 of 244

11 3
Rijden
6Stuurkolomschakelaars
1. Selectie snelheidsbegrenzer
2. Laatst opgeslagen snelheid
snelheidsbegrenzer inschakelen/onderbreken
3. Ingestelde snelheid verhogen/verlagen
4. Laatst opgeslagen snelheid
snelheidsbegrenzer inschakelen
Gebruiken van de door de functie
Snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem voorgestelde
snelheid
Zie het betreffende hoofdstuk voor
meer informatie over de functie
Snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem .
Informatie op het
instrumentenpaneel
5.Indicatie voor selectie van de
snelheidsbegrenzer
6. Snelheidsbegrenzer actief (groen)/
onderbroken (grijs)
7. Ingestelde snelheid
8. Snelheid voorgesteld door de functie
Snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem
Inschakelen / onderbreken
► Druk op 1-LIMIT om de snelheidsbegrenzer
te selecteren; de functie wordt onderbroken
(grijs).
►
Als de ingestelde snelheidslimiet (de
recentste in het systeem opgeslagen snelheid)
geschikt is, druk dan op 2-I I> of 4-OK om de
snelheidsbegrenzer in te schakelen (groen).
►
Druk weer op 2-I I>
om de werking van de
functie tijdelijk te onderbreken.
Als de ingestelde snelheid langere tijd lager dan de rijsnelheid blijft, klinkt er een
waarschuwingssignaal.
Instellen van de
snelheidslimiet
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de
snelheidsbegrenzer in te schakelen.
De ingestelde snelheid wijzigen uitgaande van
de huidige snelheid van de auto:
►
Om in stappen van +/- 1 km/h te verhogen/
te verlagen, beweegt u 3
herhaaldelijk kort
omhoog/omlaag.
►
Om in stappen van +/- 5
km/h te verhogen/te
verlagen, houdt u 3 omhoog/omlaag gedrukt.
U kunt de ingestelde snelheid van de
snelheidsregelaar aanpassen aan
de snelheid die wordt voorgesteld
door de Snelheidslimietherkennings-
en snelheidsadviessysteem op het
instrumentenpaneel:
–
W
anneer u het bord passeert:
►
Druk op
4-OK om de voorgestelde
snelheid op te slaan. Deze waarde wordt
direct als de nieuw ingestelde snelheid op het
instrumentenpaneel weergegeven.
–
W
anneer u het bord bent gepasseerd:
Page 116 of 244

11 4
Rijden
► Druk op 4-OK. De melding " OK?" wordt
weergegeven om het verzoek om op te slaan te
bevestigen.
►
Druk opnieuw op 4-OK
om de voorgestelde
snelheid op te slaan. De nieuw ingestelde
waarde voor de snelheid wordt op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Tijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
► Trap het gaspedaal volledig in tot voorbij het
punt van weerstand.
De snelheidsbegrenzer wordt tijdelijk
uitgeschakeld en de weergegeven ingestelde
snelheid knippert.
►
Laat het gaspedaal los om weer terug te
keren naar een snelheid lager dan de ingestelde
snelheid.
W
anneer de snelheid niet door handelingen
van de bestuurder wordt overschreden (zoals
bij rijden op een steile helling), klinkt direct een
geluidssignaal.
Bij een steile afdaling of bij het krachtig
indrukken van het gaspedaal kan de
snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
Gebruik indien nodig de remmen om de
rijsnelheid van de auto te verlagen.
Wanneer de rijsnelheid van de auto is
gedaald tot de ingestelde snelheid, werkt
de snelheidsbegrenzer weer; de ingestelde
snelheid wordt dan weer zonder te knipperen
weergegeven.
Uitschakelen
► Druk op 1-LIMIT: de informatie over
de snelheidsbegrenzer wordt niet langer
weergegeven.
Storing
Bij een storing worden streepjes knipperend en
vervolgens permanent weergegeven in plaats
van de ingestelde snelheid.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Snelheidsregelaar -
Specifieke adviezen
De snelheidsregelaar garandeert niet dat
de wettelijke maximumsnelheid wordt
nageleefd en dat een veilige afstand tussen
voertuigen wordt aangehouden. De
bestuurder blijft verantwoordelijk voor zijn/
haar rijgedrag.
Gebruik voor ieders veiligheid de
snelheidsregelaar alleen als de
verkeerssituatie het toelaat dat met een
constante snelheid gereden kan worden en
dat een veilige afstand kan worden bewaard.
Blijf alert wanneer de snelheidsregelaar is
ingeschakeld.Wanneer u een van de toetsen
voor het wijzigen van de ingestelde snelheid
ingedrukt houdt, kan de rijsnelheid plotseling
veranderen.
Op een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen dat de
auto de ingestelde snelheid overschrijdt. Rem
indien nodig om de rijsnelheid te verlagen.
Op een steile helling of bij het trekken van
een zware aanhanger kan het voorkomen dat
de ingestelde snelheid niet wordt gehaald of
vastgehouden.
Hoger dan de ingestelde snelheid
U kunt tijdelijk harder rijden dan de
ingestelde snelheid door op het gaspedaal
te drukken (de geprogrammeerde snelheid
knippert).
Laat het gaspedaal los om terug te keren
naar de ingestelde snelheid (wanneer
deze snelheid weer wordt bereikt, stopt de
weergave van de snelheid met knipperen).
Werkingslimieten
Gebruik het systeem nooit in de
volgende situaties:
–
In een stedelijk gebied met overstekende
voetgangers.
–
In druk verkeer (behalve in combinatie met
de functie Stop & Start).
–
Op bochtige of steile wegen.
–
Op gladde of overstroomde wegen.
–
Bij slechte weersomstandigheden.
– Bij rijden op een racecircuit.
– Op een testbank.
– Bij het gebruik van sneeuwkettingen,
sneeuwsokken of spijkerbanden.
Snelheidsregelaar
Lees voor meer informatie de algemene
adviezen over het gebruik van de
rij- en parkeerhulpsystemen en het
gedeelte Snelheidsregelaar - specifieke
adviezen.
Met behulp van dit systeem kan de
bestuurder met de ingestelde snelheid
rijden zonder gas te hoeven geven.
De snelheidsregelaar moet handmatig worden
ingeschakeld.
Daarvoor moet de auto met een snelheid van
minstens 40 km/u rijden.
Bij een auto met handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de derde
versnelling zijn ingeschakeld.
Bij auto’s met een automatische transmissie
moet minimaal stand D of de tweede versnelling
in stand M zijn ingeschakeld.
Bij een selectiehendel (elektrisch) moet stand D
of B zijn geselecteerd.
Bij auto's met de functie Stop & Start blijft
de snelheidsregelaar na het schakelen
actief, ongeacht het type versnellingsbak.
Page 117 of 244

11 5
Rijden
6– Bij rijden op een racecircuit.
– Op een testbank.
–
Bij het gebruik van sneeuwkettingen,
sneeuwsokken of spijkerbanden.
Snelheidsregelaar
Lees voor meer informatie de algemene
adviezen over het gebruik van de
rij- en parkeerhulpsystemen en het
gedeelte Snelheidsregelaar - specifieke
adviezen.
Met behulp van dit systeem kan de
bestuurder met de ingestelde snelheid
rijden zonder gas te hoeven geven.
De snelheidsregelaar moet handmatig worden
ingeschakeld.
Daarvoor moet de auto met een snelheid van
minstens 40
km/u rijden.
Bij een auto met handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de derde
versnelling zijn ingeschakeld.
Bij auto’s met een automatische transmissie
moet minimaal stand D of de tweede versnelling
in stand M zijn ingeschakeld.
Bij een selectiehendel (elektrisch) moet stand
D
of B zijn geselecteerd.
Bij auto's met de functie Stop & Start blijft
de snelheidsregelaar na het schakelen
actief, ongeacht het type versnellingsbak.
Na het afzetten van het contact worden
alle ingestelde snelheden gewist.
Stuurkolomschakelaars
1. Selectie snelheidsregelaar
2. Laatst opgeslagen snelheid snelheidsregelaar
inschakelen/onderbreken
3. Ingestelde snelheid verhogen/verlagen (als
snelheidsregelaar is ingeschakeld)
Inschakelen van de snelheidsregelaar
met de laatst opgeslagen snelheid (als
snelheidsregelaar is uitgeschakeld)
4. Inschakelen van de snelheidsregelaar met de
laatst opgeslagen snelheid
Gebruiken van de door het
Snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem weergegeven
snelheid. Zie het betreffende hoofdstuk voor
meer informatie over de functie
Snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem
.
Informatie op het
instrumentenpaneel
5.Snelheidsregelaar geselecteerd
6. Snelheidsregelaar actief (groen)/onderbroken
(grijs)
7. Ingestelde snelheid
8. Snelheid voorgesteld door de
Snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem
Inschakelen/onderbreken
► Druk op knop 1 om de snelheidsregelaar te
selecteren; de functie wordt onderbroken (grijs).
Page 118 of 244

11 6
Rijden
► Druk op 3 omhoog/omlaag of druk op 4-OK
om de snelheidsregelaar in te schakelen en een
snelheid in te stellen zodra de auto de gewenste
snelheid heeft bereikt (groen).
►
Druk op knop 2-I I>
om de werking van de
functie tijdelijk te onderbreken.
►
Druk weer op 2-I I>
of 4-OK om de
snelheidsregelaar weer in te schakelen (groen).
De snelheidsregelaar wordt ook tijdelijk
onderbroken:
–
door het rempedaal in te trappen.
–
automatisch, als het elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP) in werking treedt.
–
bij het inschakelen van de neutraalstand of
de achteruitversnelling.
–
door de elektrische parkeerrem te
gebruiken.
Ingestelde snelheid wijzigen
De snelheidsregelaar moet zijn ingeschakeld.
De ingestelde snelheid wijzigen uitgaande van
de huidige snelheid van de auto:
►
Om in stappen van +/- 1 km/h te verhogen/
te verlagen, beweegt u 3
herhaaldelijk kort
omhoog/omlaag.
►
Om in stappen van +/- 5
km/h te verhogen/te
verlagen, houdt u 3 omhoog/omlaag gedrukt.
Wanneer u 3 lang omhoog/omlaag
gedrukt houdt, verandert de rijsnelheid
heel snel.
Stel om veiligheidsredenen een snelheid
in die niet al te veel afwijkt van de
actuele rijsnelheid. Zo voorkomt u dat de auto
onverwacht gaat accelereren of vaart
minderen.
U kunt de ingestelde snelheid aanpassen
aan de door de Snelheidslimietherkennings-
en snelheidsadviessysteem op het
instrumentenpaneel voorgestelde snelheid:
–
W
anneer u het bord passeert:
►
Druk op
4-OK om de voorgestelde
snelheid op te slaan. Deze waarde wordt
direct als de nieuw ingestelde snelheid op het
instrumentenpaneel weergegeven.
–
W
anneer u het bord bent gepasseerd:
►
Druk op
4-OK. De melding "OK?" wordt
weergegeven om het verzoek om op te slaan te
bevestigen.
►
Druk opnieuw op 4-OK
om de voorgestelde
snelheid op te slaan. De nieuw ingestelde
waarde voor de snelheid wordt op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Uitschakelen
► Druk op 1: de informatie over de
snelheidsregelaar wordt niet langer
weergegeven.
Storing
Bij een storing worden streepjes knipperend en
vervolgens permanent weergegeven in plaats
van de ingestelde snelheid.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Highway Driver Assist
Alleen beschikbaar op uitvoeringen met de automatische transmissie EAT8 en de
selectiehendel (elektrisch).
Dit systeem past automatisch de snelheid aan
en corrigeert de koers van de auto, met behulp
van de Adaptieve cruise control met Stop&Go-
functie in combinatie met Lane Positioning
Assist.
Deze twee functies moeten ingeschakeld en
storingsvrij zijn.
Zie de betreffende hoofdstukken voor meer
informatie over de Adaptieve cruise control en
de Lane Positioning Assist.
Het systeem ondersteunt de bestuurder
bij het besturen, accelereren en remmen
van de auto binnen de fysieke grenzen en
mogelijkheden van de auto. Bepaalde
elementen van de infrastructuur en sommige
voertuigen in de omgeving kunnen niet goed
worden gedetecteerd of slecht worden
geïnterpreteerd door de camera en de radar.
Dit kan leiden tot onverwachtse
koersveranderingen, het uitblijven van een
stuurcorrectie en/of het onjuist regelen van
het accelereren of remmen.
Dit systeem is vooral bedoeld voor
gebruik op snelwegen en autowegen.
Het werkt alleen bij bewegende voertuigen
die in dezelfde richting als uw auto rijden.
Adaptieve cruise control
Lees voor meer informatie de algemene
adviezen over het gebruik van de
rij- en parkeerhulpsystemen en het
gedeelte Snelheidsregelaar - specifieke
adviezen.
Met behulp van dit systeem wordt automatisch
de door de bestuurder ingestelde snelheid
aangehouden (snelheidsinstelling), terwijl
voldoende afstand (ingesteld door de
bestuurder) tot de voorligger wordt gehouden.
Dit systeem regelt automatisch het accelereren
en decelereren van de auto.
Met de Stopfunctie regelt het systeem het
remmen totdat de auto volledig tot stilstand is
gekomen.
Met de Stop&Go-functie regelt het systeem het
remmen totdat de auto volledig tot stilstand is
gekomen en wordt de motor opnieuw gestart.
De remlichten gaan branden als de auto
langzamer gaat rijden omdat het systeem
ingrijpt.
Het kan gevaarlijk zijn om door te rijden als
de remlichten niet goed werken.
Page 119 of 244

11 7
Rijden
6Dit systeem is vooral bedoeld voor
gebruik op snelwegen en autowegen.
Het werkt alleen bij bewegende voertuigen
die in dezelfde richting als uw auto rijden.
Adaptieve cruise control
Lees voor meer informatie de algemene
adviezen over het gebruik van de
rij- en parkeerhulpsystemen en het
gedeelte Snelheidsregelaar - specifieke
adviezen.
Met behulp van dit systeem wordt automatisch
de door de bestuurder ingestelde snelheid
aangehouden (snelheidsinstelling), terwijl
voldoende afstand (ingesteld door de
bestuurder) tot de voorligger wordt gehouden.
Dit systeem regelt automatisch het accelereren
en decelereren van de auto.
Met de Stopfunctie regelt het systeem het
remmen totdat de auto volledig tot stilstand is
gekomen.
Met de Stop&Go-functie regelt het systeem het
remmen totdat de auto volledig tot stilstand is
gekomen en wordt de motor opnieuw gestart.
De remlichten gaan branden als de auto
langzamer gaat rijden omdat het systeem
ingrijpt.
Het kan gevaarlijk zijn om door te rijden als
de remlichten niet goed werken.
Hiervoor is de auto voorzien van een camera
boven aan de voorruit en een radar in de
voorbumper.
Dit systeem is vooral bedoeld voor
gebruik op snelwegen en autowegen.
Het werkt alleen bij bewegende voertuigen
die in dezelfde richting als uw auto rijden.
Als de bestuurder de richtingaanwijzers inschakelt bij het inhalen van een
langzamer voertuig, staat de
snelheidsregelaar tijdelijk toe dat u de
voorligger dichter nadert om het inhalen te
vergemakkelijken; de ingestelde snelheid
wordt hierbij niet overschreden.
Stuurkolomschakelaars
1. Selecteren/deselecteren van alleen de
snelheidsregelaar of de Highway Driver
Assist (afhankelijk van de uitvoering)
2. Laatst opgeslagen snelheid snelheidsregelaar
inschakelen/onderbreken
Bevestiging van herstarten van de auto na
automatische stop (uitvoering met Stop &
Start-functie)
3. Ingestelde snelheid verhogen/verlagen (als
snelheidsregelaar is ingeschakeld)
Inschakelen adaptieve snelheidsregelaar (als
snelheidsregelaar is uitgeschakeld)
Weergave en instelling van de afstand tot de
voorligger
Page 120 of 244

11 8
Rijden
4.Inschakelen adaptieve snelheidsregelaar
Gebruiken van de door de functie
Snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem voorgestelde
snelheid
Zie het betreffende hoofdstuk voor
meer informatie over de functie
Snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem .
Informatie op het
instrumentenpaneel
5.Snelheidsregelaar ingeschakeld (groen)/
onderbroken (grijs)
6. Ingestelde snelheid
7. Snelheid voorgesteld door de functie
Snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem 8.
Auto op zijn plaats gehouden (uitvoering
met Stop&Go-functie)
9. Instelling afstand tot voorligger
10. Door het systeem gedetecteerde positie van
het voertuig
Gebruik
Het systeem selecteren
► Druk bij draaiende motor op 1-ASSIST om de
snelheidsregelaar te selecteren.
Het symbool voor het Adaptieve cruise
control-systeem wordt weergegeven op
het instrumentenpaneel.
De snelheidsregelaar inschakelen
Bij een automatische transmissie EAT8 of de
selectiehendel (elektrisch) moet de snelheid van
de auto tussen 0 en 180
km/u liggen.
Voor activering van het systeem moet verder aan
de volgende voorwaarden worden voldaan:
–
het bestuurdersportier is gesloten.
–
de veiligheidsgordel van de bestuurder is
vastgemaakt.
–
stand D
van de automatische transmissie is
geselecteerd.
–
parkeerrem vrijgezet.
–
als de auto stilstaat, is het rempedaal
ingetrapt.
►
Druk op
3 of 4-OK: de huidige snelheid wordt
de ingestelde snelheid (minimaal 30
km/h) en
de snelheidsregelaar wordt direct geactiveerd
(weergegeven in het groen).
Wijzigen van de ingestelde snelheid
Als u de snelheidslimiet wilt aanpassen
uitgaande van de huidige snelheid van de auto:
►
In stappen van +/- 1 km/h: druk meerdere
keren kort omhoog/omlaag op 3
om te verhogen/
verlagen.
►
In stappen van +/- 5
km/h: houd omhoog/
omlaag ingedrukt op 3 om te verhogen/verlagen.
Wanneer u omhoog/omlaag op 3
langdurig ingedrukt houdt, verandert de
rijsnelheid snel.
U kunt de ingestelde snelheid aanpassen
aan de snelheid die wordt voorgesteld door
de functie Snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem en weergegeven op het
instrumentenpaneel:
–
Bij het passeren van het bord:
►
Druk op
4-OK om de voorgestelde snelheid
op te slaan. Deze snelheid wordt vervolgens
direct weergegeven op het instrumentenpaneel
als nieuwe ingestelde snelheid.
–
Na het passeren van het bord:
►
Druk op
4-OK. De melding "OK?" wordt
weergegeven om het verzoek tot opslaan te
bevestigen.
►
Druk weer op 4-OK
om de voorgestelde
snelheid op te slaan. De nieuwe ingestelde
snelheid wordt weergegeven op het
instrumentenpaneel.