Page 105 of 244

103
Rijden
6Dit systeem is ontwikkeld om het
brandstofverbruik te verminderen door de meest
geschikte versnelling aan te bevelen.
Werking
Afhankelijk van de rijomstandigheden en de
uitvoering van de auto kan het systeem u
adviseren één of meer versnellingen op te
schakelen.
De schakeladviezen hoeft u echter niet op te
volgen. De keuze van de optimale versnelling
hangt namelijk altijd af van de situatie op
de weg, de verkeersdrukte en de veiligheid.
De bestuurder blijft derhalve altijd zelf
verantwoordelijk voor het al dan niet opvolgen
van een schakeladvies van het systeem.
Het systeem kan niet worden uitgeschakeld.
Bij auto's met een automatische
transmissie werkt dit systeem alleen in
de handbediende stand.
De informatie wordt in de vorm van een
pijl in combinatie met het nummer van de
geadviseerde versnelling op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Het systeem past de schakelinstructies
aan de rijomstandigheden (zoals helling,
belasting) en de rijstijl (zoals gevraagd
vermogen, accelereren, remmen) aan.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
–
de eerste versnelling in te schakelen;
–
de achteruitversnelling in te schakelen.
Stop & Start
De Stop & Start-functie zet de motor tijdelijk
af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht,
opstoppingen enzovoort). De motor wordt
automatisch opnieuw gestart (START-stand) als
u weer weg wilt rijden.
De functie is perfect afgestemd op gebruik in de
stad en zorgt voor een lager brandstofverbruik,
minder uitstoot van schadelijke stoffen en een
aangename rust in het interieur tijdens het
wachten.
De functie heeft geen invloed op de werking van
belangrijke functies van de auto, zoals met name
het remsysteem.
Uitschakelen/weer inschakelen
De functie wordt standaard ingeschakeld als
het contact wordt aangezet.
De instellingen kunnen worden gewijzigd
via het menu Rijverlichting/Auto van het
touchscreen.
Een melding op het instrumentenpaneel
bevestigt de gewijzigde status.
Wanneer de functie wordt uitgeschakeld en de
motor door de functie was gestopt, wordt deze
direct gestart.
Bijbehorende controlelampjes
Functie geactiveerd.
Functie uitgeschakeld of storing.
Motorkap openen
Schakel het Stop & Start-systeem altijd
uit als u handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
opnieuw starten van de motor te voorkomen.
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg moet
rijden.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
rijadviezen, met name over het rijden op
overstroomde wegen.
Werking
Belangrijkste voorwaarden voor gebruik
– Het bestuurdersportier moet zijn gesloten.
– De veiligheidsgordel van de bestuurder moet
zijn vastgemaakt.
–
Het laadniveau van de accu moet voldoende
zijn.
–
De temperatuur van de motor moet binnen het
nominale werkingsbereik liggen.
–
De buitentemperatuur moet tussen 0 °C en 35
°C liggen.
Page 106 of 244

104
Rijden
De motor in stand-by (STOP-modus)
zetten
De stand-bystand van de motor wordt
automatisch ingeschakeld als de bestuurder
aangeeft dat hij gaat stoppen:
–
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak
: met de versnellingshendel
in de neutraalstand en het koppelingspedaal
losgelaten.
–
Bij een auto met een automatische
transmissie : als u met de selectiehendel in
stand
D of M het rempedaal intrapt totdat de
auto stopt of met de selectiehendel in stand
N
terwijl de auto stilstaat.
Tijdteller
Een tijdteller houdt bij hoe lang de stand-
bymodus tijdens de reis is gebruikt. Elke keer
wanneer u het contact inschakelt, wordt de
tijdteller weer op nul gezet.
Speciale gevallen:
De motor gaat niet naar stand-by als er niet aan
de voorwaarden voor de werking is voldaan en in
de volgende gevallen:
–
Op een steile helling (omhoog of omlaag).
–
Als de auto sinds de laatste start (met de
sleutel of de
START/STOP-toets) niet sneller
dan 10
km/h heeft gereden.
–
Als de motor moet draaien om het interieur op
een aangename temperatuur te houden.
–
Als de ontwaseming is ingeschakeld.
In deze gevallen knippert dit
controlelampje een paar seconden en
gaat daarna uit.
Nadat de motor is gestart, is de
STOP-stand niet beschikbaar zolang de
auto nog geen snelheid van 8 km/h heeft
bereikt.
Tijdens parkeermanoeuvres werkt de STOP-stand niet enkele seconden na het
schakelen uit de achteruitversnelling of het
draaien van het stuurwiel.
De motor opnieuw starten
(START-stand)
De motor wordt automatisch opnieuw gestart
zodra de bestuurder aangeeft weg te willen
rijden:
Bij een handgeschakelde versnellingsbak:
met het koppelingspedaal volledig ingedrukt.
Bij een automatische transmissie:
–
Met de transmissie in stand D
of M: als het
rempedaal wordt losgelaten.
–
Met de transmissie in stand N
en het
rempedaal niet ingetrapt: als de transmissie in
stand D of M
wordt gezet.
–
Met de transmissie in stand P
en het
rempedaal ingetrapt: als de transmissie in stand
R, N, D of M
wordt gezet.
–
Als de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld.
Speciale gevallen:
De motor wordt automatisch opnieuw gestart als
er weer aan de voorwaarden voor de werking is
voldaan en in de volgende gevallen:
–
Bij een handgeschakelde versnellingsbak: als
de rijsnelheid hoger wordt dan 4 km/h.
–
Bij een automatische transmissie in stand N
:
als de rijsnelheid hoger wordt dan 1
km/h.
In deze gevallen knippert dit
controlelampje een paar seconden en
gaat daarna uit.
Storingen
Bij een storing in het systeem knippert dit
lampje op het instrumentenpaneel enige
tijd en gaat het vervolgens permanent branden,
in combinatie met de weergave van een melding.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
De auto slaat af in de STOP-stand.
Alle waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel gaan branden bij een
storing.
►
Zet het contact af en start vervolgens de
motor met de sleutel of de toets
START/STOP.
12V-accu
Auto's met het Stop & Start-systeem zijn
voorzien van een speciale 12V-accu.
Laat alle werkzaamheden alleen door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats uitvoeren.
Bandenspannings-
controlesysteem
Dit systeem waarschuwt de bestuurder wanneer
een of meerdere banden spanning verliest.
Het systeem waarschuwt alleen wanneer de
auto rijdt, niet wanneer deze stilstaat.
Het vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset .
Het systeem gaat uit van de laatste waarden die
tijdens de reset zijn opgeslagen. Het is daarom
van groot belang dat de bandenspanning tijdens
het resetten juist is. De bestuurder is hiervoor
verantwoordelijk.
Het bandenspanningscontrolesysteem is
een hulpmiddel en vervangt de
waakzaamheid van de bestuurder niet.
Ondanks dit systeem moet u de
bandenspanning regelmatig controleren
(ook die van het reservewiel). Doe dit vooral
voordat u een lange rit gaat maken.
Page 107 of 244

105
Rijden
6Laat alle werkzaamheden alleen door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats uitvoeren.
Bandenspannings-
controlesysteem
Dit systeem waarschuwt de bestuurder wanneer
een of meerdere banden spanning verliest.
Het systeem waarschuwt alleen wanneer de
auto rijdt, niet wanneer deze stilstaat.
Het vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset .
Het systeem gaat uit van de laatste waarden die
tijdens de reset zijn opgeslagen. Het is daarom
van groot belang dat de bandenspanning tijdens
het resetten juist is. De bestuurder is hiervoor
verantwoordelijk.
Het bandenspanningscontrolesysteem is
een hulpmiddel en vervangt de
waakzaamheid van de bestuurder niet.
Ondanks dit systeem moet u de
bandenspanning regelmatig controleren
(ook die van het reservewiel). Doe dit vooral
voordat u een lange rit gaat maken.
Rijden met een te lage bandenspanning,
vooral onder zware omstandigheden (zware
belading, hoge snelheden, een lange rit):
–
heeft een negatief effect op de wegligging,
–
verlengt de remweg,
–
veroorzaakt vroegtijdige slijtage van de
banden,
–
verhoogt het energieverbruik.
De voorgeschreven bandenspanning
voor de auto vindt u op de sticker met de
bandenspanningswaarden.
Raadpleeg het betreffende gedeelte voor
meer informatie over de identificatie van de
auto.
Bandenspanning controleren
De bandenspanning moet maandelijks
worden gecontroleerd als de banden "koud"
zijn (de auto staat langer dan een uur stil of
er is minder dan 10
km met een gematigde
snelheid gereden).
Onder andere omstandigheden moet de
bandenspanning ten opzichte van de op
de sticker vermelde spanning met 0,3 bar
worden verhoogd.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet te worden gereset
als er sneeuwkettingen worden gemonteerd
of verwijderd.
Waarschuwing te lage
bandenspanning
U krijgt deze waarschuwing als dit
waarschuwingslampje blijft branden in
combinatie met een geluidssignaal en,
afhankelijk van de uitvoering, een melding.
►
V
erminder onmiddellijk uw snelheid en
vermijd plotselinge stuurbewegingen en krachtig
remmen.
►
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een
veilige plaats.
Een te lage bandenspanning is niet altijd
aan de band te zien.
Beperk u daarom niet alleen tot een visuele
controle.
►
Als u een compressor hebt (bijvoorbeeld
die van de bandenreparatieset), controleer dan
de spanning van de vier banden als deze zijn
afgekoeld.
►
Rijd voorzichtig met lage snelheid verder als
het niet mogelijk is om deze controle onmiddellijk
uit te voeren.
►
Gebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(afhankelijk van de uitvoering).
Wanneer er te langzaam wordt gereden,
dan werkt het controlesysteem mogelijk
niet optimaal.
De waarschuwing wordt niet meteen
geactiveerd wanneer de bandenspanning
Page 108 of 244

106
Rijden
plotseling daalt of bij een klapband. Het
kan namelijk enkele minuten duren om de
waarden van de snelheidssensoren van de
wielen te analyseren.
De waarschuwing kan vertraagd worden
weergegeven bij snelheden lager dan 40
km/h of bij een sportieve rijstijl.
De waarschuwing blijft actief tot het
systeem wordt gereset.
Resetten
► Elke keer als u een of meerdere banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen
van een of meerdere wielen, moet u het systeem
resetten.
Controleer voordat u het systeem gaat
resetten of de spanning van de vier
banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto en de
waarden op de sticker met de
bandenspanningen is.
Controleer de bandenspanning van de vier
banden voordat u de resetprocedure uitvoert.
Het systeem geeft geen advies als de
bandenspanning bij het resetten onjuist is.
Het systeem kan via het
touchscreenmenu Rijverlichting/Auto
worden gereset terwijl de auto stilstaat.
Storing
Bij een storing gaan deze
waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel branden.
Er verschijnt een melding in combinatie met een
geluidssignaal.
De bandenspanning wordt dan niet meer
gecontroleerd.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Noodreservewiel
Wanneer dit type reservewiel wordt
gebruikt, kan het zijn dat de bandenspanning
niet meer wordt gecontroleerd.
In dat geval gaat het storingslampje branden
dat weer zal doven wanneer het wiel is
vervangen door een wiel dat even groot is
als de andere wielen, de spanning van de
banden is gecontroleerd en indien nodig
aangepast en het systeem is gereset.
ConnectedCAM Citroën
(Afhankelijk van het land waar de auto is
verkocht)
Deze camera bovenaan op de voorruit
communiceert draadloos (wireless). Met de
camera kunt u het volgende:
–
Op verzoek foto's en video's maken, en deze
delen.
–
De GPS-coördinaten naar een smartphone
sturen.
–
Automatisch video's maken bij een aanrijding.
U bent zelf verantwoordelijk voor het
gebruik van de ConnectedCAM Citroën®:
u moet de regelgeving met betrekking tot de
bescherming van persoonsgegevens
(afbeeldingen van derden, kentekenplaten,
beveiligde gebouwen enz.) naleven. Vraag
eerst bij uw verzekeringsmaatschappij na of
video's van de ConnectedCAM Citroën als
bewijsmateriaal worden geaccepteerd.
Alles wat de bestuurder met de camera doet, moet bij een stilstaande auto
worden gedaan.
Werking
Ga als volgt te werk om alle camerafuncties te
gebruiken:
► Download de app ConnectedCAM Citroën
op een smartphone.
► Koppel de smartphone met de camera; volg
daarbij de aanwijzingen in de app.
De koppeling is nodig voor de eerste verbinding.
De smartphone wordt vervolgens automatisch
verbonden met de camera.
De standaardcode voor het koppelen is:
"ConnectedCAM".
Aan/uit
► Houd deze toets ingedrukt om de
camera in en uit te schakelen (ter
bevestiging gaat het controlelampje aan/uit).
Als de camera is ingeschakeld, worden
automatisch en permanent video-opnames
gemaakt.
De status van de functie wordt opgeslagen bij
het afzetten van het contact.
Foto's en video's maken
► Druk kort op deze toets om een foto te
maken.
Ter bevestiging klinkt een geluidssignaal.
► Houd deze toets ingedrukt om een video te
maken.
Via de micro-USB-aansluiting kunt u de
gegevens van de camera ook naar andere
apparaten, zoals een pc of een tablet, sturen.
Page 109 of 244

107
Rijden
6Werking
Ga als volgt te werk om alle camerafuncties te
gebruiken:
►
Download de app ConnectedCAM Citroën
op een smartphone.
►
Koppel de smartphone met de camera; volg
daarbij de aanwijzingen in de app.
De koppeling is nodig voor de eerste verbinding.
De smartphone wordt vervolgens automatisch
verbonden met de camera.
De standaardcode voor het koppelen is:
"ConnectedCAM".
Aan/uit
► Houd deze toets ingedrukt om de
camera in en uit te schakelen (ter
bevestiging gaat het controlelampje aan/uit).
Als de camera is ingeschakeld, worden
automatisch en permanent video-opnames
gemaakt.
De status van de functie wordt opgeslagen bij
het afzetten van het contact.
Foto's en video's maken
► Druk kort op deze toets om een foto te
maken.
T
er bevestiging klinkt een geluidssignaal.
►
Houd deze toets ingedrukt om een video te
maken.
V
ia de micro-USB-aansluiting kunt u de
gegevens van de camera ook naar andere
apparaten, zoals een pc of een tablet, sturen.
Met de app ConnectedCAM Citroën kunt u dan
automatisch en onmiddellijk uw foto's en video's
via sociale media of e-mail delen.
Ter bevestiging klinkt er een geluidssignaal.
Het systeem resetten
► Houd deze 2 toetsen
tegelijkertijd ingedrukt om het
systeem te resetten.
Dan worden alle gegevens op de camera gewist
en wordt de standaardcode voor het koppelen
van de camera gereset.
Uit veiligheidsoverwegingen mag de
bestuurder de app ConnectedCAM
Citroën op de smartphone niet onder het
rijden gebruiken. Hij of zij moet alle
handelingen waarbij moet worden opgelet
uitvoeren terwijl de auto stilstaat.
Storing
In het geval van een storing knippert het
verklikkerlampje in de knop.
Laat het systeem controleren door een
CITROËN-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Rij- en
parkeerhulpsystemen -
Algemene adviezen
Ondanks de aanwezigheid van rij- en
parkeerhulpsystemen moet de
bestuurder altijd alert blijven.
De bestuurder moet zich altijd aan de
verkeersregels houden, moet onder alle
omstandigheden de auto in zijn macht
hebben en moet te allen tijde in staat zijn
om de controle weer over te nemen. De
bestuurder moet de snelheid aanpassen aan
de weersomstandigheden, het verkeer en de
staat van de weg.
Het is de verantwoordelijkheid van de
bestuurder om het verkeer en de afstand en
de relatieve snelheid van andere voertuigen
in de gaten te houden en om te anticiperen
op handelingen van andere weggebruikers
voordat de richtingaanwijzer wordt gebruikt en
er van rijstrook wordt gewisseld.
Deze systemen maken het niet mogelijk dat
natuurkundige wetten worden overschreden.
Rijhulpsystemen
De bestuurder moet beide handen op
het stuurwiel houden, altijd de binnen- en
buitenspiegels gebruiken, altijd de voeten
dicht bij de pedalen houden en iedere twee
uur pauze nemen.
Page 110 of 244

108
Rijden
Parkeerhulpsystemen
Tijdens het manoeuvreren moet de
bestuurder met name met de buitenspiegels
de omgeving van de auto in de gaten houden.
Radar(s)
De werking van de radar(s), en die van
bijbehorende functies, kan worden beïnvloed
door opgehoopt vuil (zoals modder en
ijs), onder slechte weersomstandigheden
(bijvoorbeeld zware regenval of sneeuw) of
als de bumpers beschadigd zijn.
Neem contact op met een CITROËN-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats
voordat de voorbumper wordt gespoten of
de lak ervan wordt bijgewerkt. Bepaalde
laksoorten kunnen de werking van de radar(s)
beïnvloeden.
Rijhulpcamera
Deze camera en bijbehorende functies
werken mogelijk minder goed of helemaal
niet als het gedeelte van de voorruit vóór
de camera vuil, beslagen, bevroren, bedekt
met sneeuw, beschadigd of bedekt met een
sticker is.
Bij vochtige en koude weersomstandigheden
moet u de voorruit regelmatig ontwasemen.
Slecht zicht (slecht verlichte weg, zware
regenval, dichte mist, sneeuw) en
verblinding (koplampen van tegenliggers,
laagstaande zon, reflecties op nat wegdek,
uitrijden van een tunnel, snelle overgangen
tussen schaduw en licht) kunnen ook de
detectieprestaties negatief beïnvloeden.
CITROËNWanneer de voorruit wordt
vervangen, neem dan contact op met een
dealer of gekwalificeerde werkplaats om
de camera opnieuw te laten kalibreren; de
werking van de bijbehorende rijhulpsystemen
kan anders worden verstoord.
Overige camera’s
De beelden van de camera('s) op het
touchscreen of het instrumentenpaneel
kunnen door het terrein worden vervormd.
Bij de aanwezigheid van schaduwzones,
bij zonnig weer of bij onvoldoende
omgevingslicht kan het beeld donkerder en
minder contrastrijk zijn.
De obstakels kunnen verder weg lijken dan ze
in werkelijkheid zijn.
Sensoren
De werking van de sensoren en de
bijbehorende functies kan worden verstoord
door omgevingsgeluiden van bijvoorbeeld
luidruchtige voertuigen en machines (zoals
vrachtwagens of drilboren), door de ophoping
van sneeuw of dode bladeren op de weg, of
bij beschadigde bumpers en spiegels.
Bij het inschakelen van de
achteruitversnelling geeft een geluidssignaal
(lange pieptoon) aan dat de sensoren
mogelijk vuil zijn.
Een aanrijding aan de voorzijde of achterzijde
van de auto kan de sensorinstellingen
verstoren, wat niet altijd door het systeem
wordt vastgesteld: de afstandsmetingen
kunnen hierdoor incorrect zijn.
De sensoren detecteren geen obstakels die
te laag (trottoirbanden, drempels) of te dun
(bomen, palen, draadhekken) zijn.
Bepaalde obstakels die aanvankelijk wel
worden gedetecteerd, worden mogelijk niet
meer gedetecteerd als ze zich in de dode
hoek van het detectiebereik van de sensoren
bevinden.
Bepaalde materialen (stoffen) kunnen
geluidsgolven absorberen: hierdoor worden
voetgangers mogelijk niet gedetecteerd.
Onderhoud
Reinig de bumpers, de spiegels en het
gezichtsveld van de camera's regelmatig.
Houd het uiteinde van de hogedrukspuit
tijdens het wassen van de auto op minimaal
30
cm van de radar, sensoren en camera's.
Matten
Het gebruik van matten die niet door
CITROËN zijn goedgekeurd, kan de
bediening van de snelheidsbegrenzer of de
snelheidsregelaar hinderen.
Voorkomt dat de pedalen blijven hangen:
– Controleer of de mat goed op zijn plaats
ligt.
– Leg nooit meerdere matten boven op
elkaar.
Snelheidseenheden
Als u in een ander land bent, controleer
dan of de eenheid van snelheid die door het
instrumentenpaneel wordt gebruikt (mph
of km/h), overeenkomt met de in het land
geldende eenheid.
Zo niet, verander dan bij stilstaande
auto de door het instrumentenpaneel
gebruikte eenheid van snelheid zodat deze
overeenkomt met de ter plaatse geldende
eenheid.
Neem bij twijfel contact op met een
CITROËN-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Page 111 of 244

109
Rijden
6Matten
Het gebruik van matten die niet door
CITROËN zijn goedgekeurd, kan de
bediening van de snelheidsbegrenzer of de
snelheidsregelaar hinderen.
Voorkomt dat de pedalen blijven hangen:
–
Controleer of de mat goed op zijn plaats
ligt.
–
Leg nooit meerdere matten boven op
elkaar
.
Snelheidseenheden
Als u in een ander land bent, controleer
dan of de eenheid van snelheid die door het
instrumentenpaneel wordt gebruikt (mph
of km/h), overeenkomt met de in het land
geldende eenheid.
Zo niet, verander dan bij stilstaande
auto de door het instrumentenpaneel
gebruikte eenheid van snelheid zodat deze
overeenkomt met de ter plaatse geldende
eenheid.
Neem bij twijfel contact op met een
CITROËN-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Snelheidslimiether-
kennings- en
snelheidsadviessysteem
Lees voor meer informatie de algemene
adviezen over het gebruik van de
rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem toont de maximum toegestane
snelheid op het instrumentenpaneel door middel
van:
–
Door de camera gedetecteerde
verkeersborden met een snelheidslimiet.
–
Informatie over snelheidslimieten uit de
kaartgegevens van het navigatiesysteem.
–
Door de camera gedetecteerde borden die
een erf aangeven.
Bord gedetecteerd Voorgestelde snelheid (berekend)
Binnenrijden van een erf
Voorbeeld:
Zonder CITROËN
Connect Nav 20
km/h of 10
mph (afhankelijk van de voor het
instrumentenpaneel gebruikte eenheid) Met CITROËN Connect Nav
Weergave van de
snelheidslimiet die
geldt in het land waar u zich bevindt.
–
Andere door de camera gedetecteerde
verkeersborden.
Ander door de camera
gedetecteerd
verkeersbord Weergave van de
snelheidslimiet die hoort bij het extra verkeersbord
Snelheidslimiet bij regen
Voorbeelden:
Als de ruitenwis-
serschakelaar in de stand "interval" of
"automatisch wis- sen" staat (zodat
de regensensor is geactiveerd):110
km/h
(bijvoorbeeld)
Page 112 of 244

11 0
Rijden
Ander door de camera
gedetecteerd
verkeersbord Weergave van de
snelheidslimiet die hoort bij het extra verkeersbord
Snelheidslimiet bij
het trekken van een aanhanger
Als een
goedgekeurde
trekhaak is bevestigd op de auto:90
km/h
(bijvoorbeeld)
Snelheidslimiet
voor een bepaalde afstand
Voorbeeld:
70 km/h
(bijvoorbeeld)
Snelheidslimiet
voor voertuigen
met een maximaal toelaatbaar
voertuiggewicht of maximaal toelaatbaar
treingewicht lager dan 3,5 ton
90 km/h
(bijvoorbeeld)
Ander door de camera
gedetecteerd
verkeersbord Weergave van de
snelheidslimiet die hoort bij het extra verkeersbord
Snelheidslimiet bij sneeuw
Voorbeeld:
Buitentemperatuur lager dan 3 °C: 30
km/h
(bijvoorbeeld) met een
"sneeuwvlok"- symbool
Snelheidslimiet op
bepaalde tijden van de dag
Voorbeeld:
30 km/h
(bijvoorbeeld) met een
"klok"-symbool
De kaarten van navigatiesystemen
moeten regelmatig worden vernieuwd om
nauwkeurige informatie over
snelheidslimieten van het systeem te
ontvangen.
De eenheid voor de snelheidslimieten
(km/u of mijl/u) hangt af van het land
waarin u rijdt.
Houd hier rekening mee om te voorkomen dat
u de snelheidslimiet overschrijdt.
Het systeem kan in een ander land alleen
goed werken als de eenheden voor de
snelheid op het instrumentenpaneel
overeenkomen met die van het land waar u
rijdt.
De automatische
verkeersbordherkenning is een
rijhulpsysteem. Het geeft de snelheidslimieten
niet altijd goed weer.
De snelheidslimietborden langs of boven de
weg hebben altijd prioriteit boven de door het
systeem weergegeven snelheidslimieten.
Het systeem is bedoeld voor het detecteren
van borden die aan de regels van het Verdrag
van Wenen voor verkeersborden voldoen.
Bepaalde snelheidslimieten, zoals voor
vrachtwagens, worden niet
weergegeven.
De snelheidslimiet op het instrumentenpaneel
wordt bijgewerkt als u een snelheidslimietbord
voor auto's (lichte voertuigen) passeert.
Inschakelen/uitschakelen
Standaard wordt het systeem automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
De instellingen kunnen worden gewijzigd
via het menu Rijverlichting/Auto van het
touchscreen.
Informatie op het
instrumentenpaneel
1. Weergave van de gedetecteerde
snelheidslimiet
of
2. Weergave van het einde van de
snelheidslimiet
Het systeem is actief, maar detecteert geen
snelheidslimiet.
Zodra de snelheidslimiet wordt gedetecteerd,
geeft het systeem de waarde weer.
Als de auto bij een voorgestelde snelheid deze
voor het eerst met meer dan 5 km/h overschrijdt
(bijvoorbeeld 95 km/h), dan wordt de snelheid 10