Page 129 of 276

127
Rijden
6Bij de detectie van een verkeersbord met
een andere snelheidslimiet geeft het systeem
de waarde aan en knippert "MEM" enkele
seconden; u kunt deze snelheid dan als nieuwe
snelheid opslaan.
Bij een verschil van minder dan 9 km/u
tussen de ingestelde snelheid en de door
de snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem weergegeven
snelheid wordt het symbool " MEM
" niet
weergegeven.
Afhankelijk van de omstandigheden kunnen
verschillende snelheden worden weergegeven.
►
Druk
één keer op toets 2 om de voorgestelde
snelheid op te slaan.
Er wordt een melding weergegeven om het
verzoek te bevestigen.
►
Druk toets
2nogmaals in om te bevestigen
en deze snelheid als nieuwe snelheid op te
slaan.
Het display keert terug naar de vorige weergave.
uitgebreide
verkeersbordherkenning
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit aanvullende systeem herkent
deze verkeersborden en toont ze op
het instrumentenpaneel als de juiste
weergavemodus is geselecteerd.
Eenrichtingsverkeer: als u een eenrichtingsweg
vanaf de verkeerde kant inrijdt, wordt er
een waarschuwingsmelding, inclusief een
symbool van het verkeersbord, op het
instrumentenpaneel weergegeven (controleer de
rijrichting) weergegeven.
Overige verkeersborden: wanneer u een van
deze borden nadert, verschijnt het betreffende
pictogram op het instrumentenpaneel.
De borden langs of boven de weg
hebben altijd prioriteit boven de door het
systeem weergegeven borden.
De borden moeten voldoen aan de regels van
het Verdrag van Wenen voor verkeersborden.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie wordt ingesteld via het menu
Rijverlichting /Auto op het touchscreen.
Snelheidsbegrenzer
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem voorkomt dat de auto de door
de bestuurder ingestelde snelheid
overschrijdt.
De snelheidsbegrenzer moet handmatig worden
ingeschakeld. De minimale snelheid die ingesteld kan worden
is 30
km/h.
De ingestelde snelheid blijft na het afzetten van
het contact opgeslagen in het geheugen.
Stuurkolomschakelaars
1. ON (stand LIMIT )/OFF
2. Ingestelde snelheid verlagen
3. Ingestelde snelheid verhogen
4. Snelheidsbegrenzer onderbreken/hervatten
met de eerder opgeslagen ingestelde
snelheid
Page 130 of 276

128
Rijden
5.Afhankelijk van de uitvoering:
Weergave van de opgeslagen
drempelsnelheden met behulp van Opslaan
van snelheden
of
Gebruik de door het
snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem ( MEM)
weergegeven snelheid
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over het opslaan van snelheden
of over het snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem .
Informatie op het
instrumentenpaneel
6.Snelheidsbegrenzer aan/onderbroken
7. Snelheidsbegrenzer geselecteerd
8. Ingestelde snelheid
9. Snelheid voorgesteld door het
snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem (afhankelijk van de
uitvoering)
Inschakelen/onderbreken
► Draai de knop 1 in de stand LIMIT: de
snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar nog
niet ingeschakeld (Pause).
► Als de ingestelde snelheid (laatste in het
systeem opgeslagen snelheid) de door u
gewenste snelheidslimiet is, druk dan op toets 4
om de snelheidsbegrenzer in te schakelen.
►
Druk nogmaals op toets 4
om de werking van
de functie tijdelijk te onderbreken (Pause).
Als de ingestelde snelheid langere tijd lager dan de rijsnelheid blijft, klinkt er een
waarschuwingssignaal.
Instellen van de
snelheidslimiet
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de
begrenzer in te schakelen.
Als u de snelheidslimiet wilt aanpassen
uitgaande van de huidige snelheid van de auto: ►
Druk kort op toets
2 of 3 om de waarde in
stappen van + of - 1 km/h te wijzigen.
►
Houd toets
2 of 3 ingedrukt om de waarde in
stappen van + of - 5 km/h te wijzigen.
De snelheidslimiet wijzigen met behulp van
de geprogrammeerde snelheden via het
touchscreen:
►
druk op de toets
5 om de geprogrammeerde
snelheden weer te geven.
►
Druk op de touchscreen-toets voor de
gewenste snelheid.
Na enkele ogenblikken sluit het selectiescherm.
Deze snelheid wordt de nieuwe ingestelde
snelheidslimiet.
U kunt de ingestelde snelheid van de
snelheidsregelaar aanpassen aan
de snelheid die wordt voorgesteld
door het snelheidslimietherkennings-
en snelheidsadviessysteem op het
instrumentenpaneel:
►
Druk één keer op toets
5; er wordt een
melding weergegeven om het verzoek tot
opslaan te bevestigen.
►
Druk nogmaals op toets
5
om de
voorgestelde snelheid op te slaan.
De snelheid verschijnt direct als nieuwe
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel.Tijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
► Houd het gaspedaal volledig ingedrukt.
Page 131 of 276

129
Rijden
6
De snelheidsbegrenzer wordt tijdelijk
uitgeschakeld en de weergegeven ingestelde
snelheid knippert.
►
U hoeft alleen het gaspedaal los te laten om
weer terug te keren naar een snelheid lager dan
de ingestelde snelheid.
Als de ingestelde snelheidslimiet wordt
overschreden, maar dit komt niet door de
bestuurder (bijvoorbeeld op een steile helling),
dan klinkt er onmiddellijk een geluidssignaal.
Bij een steile afdaling of bij het krachtig
indrukken van het gaspedaal kan de
snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
Rem waar nodig om de rijsnelheid te
beperken.
Zodra de ingestelde rijsnelheid weer wordt
bereikt, werkt de snelheidsbegrenzer weer: de
weergegeven ingestelde snelheid knippert niet
meer.
Uitschakelen
► Draai rolknop 1 in de stand "OFF”: de
informatie over de snelheidsbegrenzer wordt niet
meer weergegeven.
Storing
Er worden streepjes weergegeven (knipperend
en vervolgens permanent brandend) bij een
storing van de snelheidsbegrenzer.
Laat het systeem controleren door een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Snelheidsregelaar -
specifieke adviezen
Gebruik voor uw veiligheid en die van uw
medeweggebruikers de
snelheidsregelaar uitsluitend als de
verkeerssituatie het mogelijk maakt om
gedurende een bepaalde tijd met een
constante snelheid en een veilige afstand tot
uw voorligger te blijven rijden.
Blijf waakzaam wanneer de
snelheidsregelaar ingeschakeld is. Wanneer
u op een van de toetsen voor het wijzigen van
de snelheid drukt, kan de snelheid van uw
auto plotseling veranderen.
Op een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen dat de
auto de ingestelde snelheid overschrijdt. Rem
indien nodig om de rijsnelheid te beperken.
Op een steile helling of bij het trekken van
een zware aanhanger kan het voorkomen dat
de ingestelde snelheid niet wordt gehaald of
vastgehouden.
Hoger dan de ingestelde snelheid
U kunt tijdelijk harder rijden dan de
ingestelde snelheid door op het gaspedaal
te drukken (de geprogrammeerde snelheid
knippert).
Laat het gaspedaal los om terug te keren
naar de ingestelde snelheid (wanneer
deze snelheid weer wordt bereikt, stopt de
weergave van de snelheid met knipperen).
Werkingslimieten
Gebruik het systeem nooit in de
volgende situaties:
–
In een stedelijk gebied met overstekende
voetgangers.
–
In druk verkeer (behalve in combinatie met
de functie Stop & Start).
–
Op bochtige of steile wegen.
–
Op gladde of overstroomde wegen.
–
Bij slechte weersomstandigheden.
–
Bij rijden op een racecircuit.
Page 132 of 276

130
Rijden
► Druk op toets 2 of 3 om de snelheidsregelaar
in te schakelen en een snelheid op te slaan
als de auto de gewenste snelheid bereikt; de
huidige snelheid van de auto wordt de ingestelde
snelheid.
► Laat het gaspedaal los.
► Druk nogmaals op toets 4 om de werking van
de functie tijdelijk te onderbreken (Pause).
► Druk nogmaals op toets 4 om de
snelheidsregelaar weer in te schakelen (ON).
De werking van de snelheidsregelaar kan
ook tijdelijk worden onderbroken
(Pause):
– door het rempedaal in te trappen.
– automatisch, als het elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP) in werking treedt.
Wijzigen van de ingestelde
snelheid
De snelheidsregelaar moet zijn ingeschakeld.
– Op een testbank.
– Bij het gebruik van sneeuwkettingen,
sneeuwsokken of spijkerbanden.
Programmeerbare
snelheidsregelaar
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen en het
gedeelte Snelheidsregelaar - specifieke
adviezen:
Met behulp van dit systeem kan de
bestuurder met een ingestelde constante
snelheid rijden zonder gas te hoeven geven.
De snelheidsregelaar moet handmatig worden
ingeschakeld.
Daarvoor moet de auto met een snelheid van
minstens 40
km/h rijden.
Bij een auto met handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de derde
versnelling zijn ingeschakeld.
Bij auto’s met een automatische transmissie
moet minimaal stand D of de tweede versnelling
in stand M zijn ingeschakeld.
Bij auto’s met het Stop & Start-systeem
blijft de snelheidsregelaar na het
schakelen actief, ongeacht het type
versnellingsbak.
Na het afzetten van het contact worden
alle ingestelde snelheden gewist.
Stuurkolomschakelaars
1. ON (stand CRUISE)/OFF
2. Activeren van de snelheidsregelaar met de
actuele rijsnelheid/verlagen van de ingestelde
snelheid
3. Activeren van de snelheidsregelaar met
de actuele rijsnelheid/verhogen van de
ingestelde snelheid
4. Snelheidsregelaar onderbreken/hervatten
met de eerder opgeslagen snelheid
5. Afhankelijk van de uitvoering:
Weergave van de opgeslagen
drempelsnelheden met behulp van Opslaan
van snelheden
of
Gebruik de door het
snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem ( MEM)
weergegeven snelheid
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over het opslaan van snelheden of over het snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem
.
Informatie op het
instrumentenpaneel
6.Snelheidsregelaar onderbroken/hervat
7. Snelheidsregelaar geselecteerd
8. Ingestelde snelheid
9. Snelheid voorgesteld door het
snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem (afhankelijk van de
uitvoering)
Inschakelen/onderbreken
► Draai rolwiel 1 in de stand CRUISE: de
snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet
ingeschakeld (Pause).
Page 133 of 276

131
Rijden
6
► Druk op toets 2 of 3 om de snelheidsregelaar
in te schakelen en een snelheid op te slaan
als de auto de gewenste snelheid bereikt; de
huidige snelheid van de auto wordt de ingestelde
snelheid.
►
Laat het gaspedaal los.
► Druk nogmaals op toets 4 om de werking van
de functie tijdelijk te onderbreken (Pause).
►
Druk nogmaals op toets 4
om de
snelheidsregelaar weer in te schakelen (ON).
De werking van de snelheidsregelaar kan
ook tijdelijk worden onderbroken
(Pause):
–
door het rempedaal in te trappen.
–
automatisch, als het elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP) in werking treedt.
Wijzigen van de ingestelde
snelheid
De snelheidsregelaar moet zijn ingeschakeld.
U kunt de ingestelde snelheid als volgt
aanpassen, uitgaande van de huidige snelheid
van de auto:
►
Druk kort op toets
2 of 3 om de waarde in
stappen van +
of - 1 km/h te wijzigen.
►
Houd toets
2 of 3 ingedrukt om de waarde in
stappen van +
of - 5 km/h te wijzigen.
Wanneer toets 2 of 3 ingedrukt wordt
gehouden, kan de snelheid van de auto
snel veranderen.
Stel om veiligheidsredenen een snelheid
in die niet al te veel afwijkt van de
actuele wagensnelheid. Zo voorkomt u dat de
auto onverwacht gaat accelereren of vaart
minderen.
De ingestelde snelheid wijzigen met behulp
van de geprogrammeerde snelheden en het
touchscreen:
►
druk op de toets
5 om de geprogrammeerde
snelheden weer te geven.
►
Druk op de touchscreen-toets voor de
gewenste snelheid.
Na enkele ogenblikken sluit het selectiescherm.
Deze snelheid wordt nu de nieuwe ingestelde
snelheid.
U kunt de ingestelde snelheid van de
snelheidsregelaar aanpassen aan de
snelheid die wordt voorgesteld door
het snelheidslimietherkennings- en snelheidsadviessysteem op het
instrumentenpaneel:
►
Druk één keer op toets
5; er wordt een
melding weergegeven om het verzoek tot
opslaan te bevestigen.
►
Druk nogmaals op toets
5
om de
voorgestelde snelheid op te slaan.
De snelheid verschijnt direct als nieuwe
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel.
Uitschakelen
► Draai rolknop 1 in de stand "OFF”: de
informatie over de snelheidsregelaar wordt niet
meer weergegeven.
Storing
Er worden streepjes weergegeven (knipperend
en vervolgens permanent brandend) bij een
storing van de snelheidsregelaar.
Laat het systeem controleren door een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Snelheden opslaan
Met deze functie, die alleen voor de
snelheidsbegrenzer en de programmeerbare
snelheidsregelaar wordt gebruikt, kunt u
Page 134 of 276

132
Rijden
langzamer voertuig, staat de
snelheidsregelaar tijdelijk toe dat u de
voorligger dichter nadert om het inhalen te
vergemakkelijken; de ingestelde snelheid
wordt hierbij niet overschreden.
Sommige voertuigen op de weg worden
mogelijk niet goed gedetecteerd of
verkeerd geïnterpreteerd door de camera en/
of radar (bijvoorbeeld een vrachtwagen), wat
kan leiden tot een slechte inschatting van de
afstanden en het onjuist versnellen of
afremmen van de auto.
Stuurkolomschakelaars
1. ON (stand CRUISE)/OFF
2. Activeren van de snelheidsregelaar met de
actuele rijsnelheid/verlagen van de ingestelde
snelheid
3. Activeren van de snelheidsregelaar met
de actuele rijsnelheid/verhogen van de
ingestelde snelheid
snelheidsinstellingen opslaan. Deze kunt u
vervolgens gebruiken om de systemen te
configureren.
U kunt voor beide functies meerdere snelheden
opslaan in het geheugen van het systeem.
Er zijn standaard al enkele snelheden
opgeslagen.
Om veiligheidsredenen mogen de
geprogrammeerde snelheden alleen
worden gewijzigd als de auto stilstaat.
Een geprogrammeerde
snelheid wijzigen
Het instellen van de snelheid kan worden
in- en uitgeschakeld, geselecteerd en
gewijzigd in het menu Rijverlichting/Auto van
het touchscreen.
Toets "MEM"
Met deze toets kunt u een opgeslagen snelheid
selecteren om deze te gebruiken voor de
snelheidsbegrenzer of de programmeerbare
snelheidsregelaar.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de snelheidsbegrenzer of de
snelheidsregelaar.
Drive Assist Plus
Alleen beschikbaar op uitvoeringen met een automatische transmissie.
Dit systeem past automatisch de snelheid
aan en corrigeert de koers van de auto, met
behulp van de adaptieve cruise control met
Stop
& Go-functie en de Lane Positioning Assist.
Deze twee functies moeten ingeschakeld en
storingsvrij zijn.
Dit systeem is vooral geschikt voor gebruik op
snelwegen en autowegen.
Zie de desbetreffende hoofdstukken voor meer
informatie over de adaptieve cruise control en
de Lane Positioning Assist.
Het systeem assisteert de bestuurder bij
het besturen, accelereren en remmen
van de auto binnen de natuurkundige grenzen
en de mogelijkheden van de auto. Bepaalde
elementen van de infrastructuur en sommige
voertuigen op de weg kunnen niet goed
worden gedetecteerd of slecht worden
geïnterpreteerd door de camera en de radar.
Dit kan leiden tot onverwachtse
koersveranderingen, het uitblijven van een
stuurcorrectie en/of het onjuist regelen van
het accelereren of remmen.
adaptieve cruise control
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen en het
gedeelte Snelheidsregelaar - specifieke
adviezen:
Met behulp van dit systeem wordt automatisch
de door de bestuurder ingestelde snelheid
aangehouden (snelheidsinstelling), terwijl
voldoende afstand tot de voorligger wordt
gehouden. Dit systeem regelt automatisch het
accelereren en decelereren van de auto.
Met de Stopfunctie regelt het systeem het
remmen totdat de auto volledig tot stilstand is
gekomen.
Met de Stop&Go-functie regelt het systeem het
remmen totdat de auto volledig tot stilstand is
gekomen en wordt de motor opnieuw gestart.
Hiervoor is de auto voorzien van een camera
boven aan de voorruit en, afhankelijk van de
uitvoering, een radar in de voorbumper.
Dit systeem is vooral bedoeld voor
gebruik op snelwegen en autowegen.
Het werkt alleen bij bewegende voertuigen
die in dezelfde richting als uw auto rijden.
Als de bestuurder een richtingaanwijzer inschakelt bij het inhalen van een
Page 135 of 276

133
Rijden
6langzamer voertuig, staat de
snelheidsregelaar tijdelijk toe dat u de
voorligger dichter nadert om het inhalen te
vergemakkelijken; de ingestelde snelheid
wordt hierbij niet overschreden.
Sommige voertuigen op de weg worden
mogelijk niet goed gedetecteerd of
verkeerd geïnterpreteerd door de camera en/
of radar (bijvoorbeeld een vrachtwagen), wat
kan leiden tot een slechte inschatting van de
afstanden en het onjuist versnellen of
afremmen van de auto.
Stuurkolomschakelaars
1. ON (stand CRUISE)/OFF
2. Activeren van de snelheidsregelaar met de
actuele rijsnelheid/verlagen van de ingestelde
snelheid
3. Activeren van de snelheidsregelaar met
de actuele rijsnelheid/verhogen van de
ingestelde snelheid 4.
Snelheidsregelaar onderbreken/hervatten
met eerder opgeslagen snelheid
Bevestiging van het herstarten van de auto
na een automatische stop (uitvoeringen met
de Stop & Go-functie)
5. Gebruiken van de snelheid
die wordt voorgesteld door het
snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem ( MEM)
6. Weergeven en instellen van de
afstandsinstelling tot de voorligger
Gebruik
Activeren van het systeem (pauze)
► Draai rolknop 1 omlaag in de stand CRUISE
terwijl de motor draait. De snelheidsregelaar is
gebruiksklaar (grijze weergave).
Inschakelen van de snelheidsregelaar en
instellen van een snelheid
Bij een handgeschakelde versnellingsbak moet
de snelheid van de auto tussen 30 en 180 km/u
liggen.
Bij een automatische transmissie EAT6 moet
de snelheid van de auto tussen 2 en 180
km/u
liggen.
Bij een automatische transmissie EAT8 moet
de snelheid van de auto tussen 0 en 180
km/u
liggen.
►
Druk op toets
2 of 3: de huidige snelheid
wordt de ingestelde snelheid (minimaal 30
km/u)
en de snelheidsregelaar wordt direct geactiveerd
(weergegeven in het groen).
►
Druk op
3 voor het verhogen of op 2 voor
het verlagen van de ingestelde snelheid (in
stappen van 5 km/h als de toets ingedrukt wordt
gehouden).
Wanneer toets 2 of 3 ingedrukt wordt
gehouden, kan de snelheid van de auto
snel veranderen.
De snelheidsregelaar onderbreken/
hervatten
► Druk op 4 of trap het rempedaal in. Wanneer
u de snelheidsregelaar wilt onderbreken, kunt u
dat als volgt doen: •
schakel van stand D
naar N;
•
houd het koppelingspedaal langer dan 10
seconden ingetrapt;
•
druk op de hendel van de elektrische
parkeerrem.
►
Druk op
4 om de snelheidsregelaar weer
in te schakelen. De snelheidsregelaar kan
automatisch zijn onderbroken: •
wanneer de snelheid van de auto lager
is dan 30
km/h bij een handgeschakelde
versnellingsbak.
•
wanneer het toerental van de auto lager is
dan 1
100 t/min bij een handgeschakelde
versnellingsbak.
•
door ingrijpen van het ESP
.
Wanneer een auto met een automatische
transmissie EAT6 door het systeem tot stilstand
Page 136 of 276

134
Rijden
Meldingen en
waarschuwingen
Selecteer de weergavemodus RIJDEN om te
kunnen profiteren van de volgende informatie op
het instrumentenpaneel.
De weergave van deze meldingen of
waarschuwingen is niet sequentieel.
"Snelheidsregelaar gepauzeerd” of
“Snelheidsregelaar onderbroken”, na een
korte acceleratie door de bestuurder.
"Snelheidsregelaar actief”, geen voertuig
gedetecteerd.
“Snelheidsregelaar gepauzeerd”, voertuig
gedetecteerd.
"Snelheidsregelaar actief”, voertuig
gedetecteerd.
"Neem de controle over de auto
over" (oranje).
► Remmen of accelereren, afhankelijk van de
situatie.
"Neem de controle over de auto
over" (rood).
► Neem onmiddellijk de controle over
de auto over: het systeem kan niet correct
reageren op de huidige rijsituatie.
"Inschakelen geweigerd, omstandigheden
ongeschikt". Het systeem weigert om de
snelheidsregelaar in te schakelen omdat er niet
aan de noodzakelijke voorwaarden is voldaan.
is gebracht, dan houdt het systeem de auto
op zijn plaats; de snelheidsregelaar wordt
onderbroken. De bestuurder moet het gaspedaal
intrappen om weg te rijden en vervolgens het
systeem opnieuw inschakelen door harder dan
2
km/h te rijden en toets 2, 3 of 4 in te drukken.
Wanneer een auto met een automatische
transmissie EAT8 door het systeem tot stilstand
is gebracht en de auto door de verkeerssituatie
niet binnen 3
seconden weer kan wegrijden, druk
dan op toets 4 of trap het gaspedaal in om weg
te rijden.
Als de bestuurder geen actie onderneemt nadat
de auto tot stilstand is gebracht, dan wordt de
elektrische parkeerrem automatisch na ongeveer
5 minuten aangetrokken.
De snelheidsregelaar blijft actief na het
schakelen, ongeacht het type
versnellingsbak.
Wanneer de bestuurder de
snelheidsregelaar weer probeert in te
schakelen nadat deze is onderbroken, dan
wordt de melding "Inschakelen geweigerd,
omstandigheden ongeschikt" kort
weergegeven zolang het niet mogelijk is om
de snelheidsregelaar weer in te schakelen
(niet voldaan aan de veiligheidsvoorwaarden).
De geprogrammeerde snelheid
wijzigen met de functie
snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem
► Druk op 5 om de op het instrumentenpaneel
voorgestelde snelheid te accepteren en druk
vervolgens nog een keer op de toets om te
bevestigen.
Om plotseling accelereren of decelereren
van de auto te voorkomen, is het
raadzaam een snelheid te selecteren die dicht
bij de actuele snelheid van uw auto ligt.
De afstand tot de voorligger wijzigen
► Druk op 6 om de drempelwaarden van
de afstandsinstelling ("Veraf", "Normaal" of
"Dichtb.") weer te geven en druk nog een
keer op de toets om een drempelwaarde te
selecteren.
Na enkele seconden wordt de instelling
geaccepteerd en in het geheugen opgeslagen bij
het afzetten van het contact.
Tijdelijk overschrijden van de ingestelde
snelheid
► Druk het gaspedaal volledig in. De
afstandsregeling en snelheidsregeling
worden uitgeschakeld zolang u gas geeft.
“Snelheidsregelaar onderbroken” wordt
weergegeven.
Uitschakelen van het systeem
► Draai rolknop 1 omhoog in de stand OFF.
Informatie op het
instrumentenpaneel
De volgende informatie wordt op het
instrumentenpaneel in de weergavemodus
"RIJDEN" weergegeven.
7.Voertuig waargenomen door het systeem
(symbool vol)
8. Snelheidsregelaar actief (kleur niet grijs)
9. Ingestelde snelheid
10. Snelheid voorgesteld door het
snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem
11 . Auto op zijn plaats gehouden (uitvoeringen
met een automatische transmissie)
12.Instelling afstand tot voorligger
13. Door het systeem gedetecteerde positie van
het voertuig