Page 17 of 156

15
ACHTERUITKIJKSPIEGELS
BINNENSPIEGEL
Verstellen
Gebruik de hendel 1 fig. 11 om de spiegel
in twee standen te zetten: normaal of
anti-verblindingsstand.
BUITENSPIEGELS
Elektrisch verstellen
De spiegels kunnen alleen worden
versteld met de contactsleutel in stand
MAR.
Selecteer de spiegel die u wilt verstellen
met knop 3 fig. 12:
❒ knop in stand 1:
linker spiegel gekozen;
11A0L0013
❒ knop in stand 2: rechter spiegel
gekozen.
Hierna kan de gekozen spiegel worden
versteld door knop 4 in te drukken in de
vier richtingen van de pijlen.
11)
BELANGRIJK Draai na het afstellen
systeem 3 in stand 0 om onverwachtse
bewegingen te voorkomen.
12A0L0014
9)De verstelling mag alleen bij stilstaand
voertuig en uitgeschakelde motor
gebeuren.
10)After-market werkzaamheden
waarbij wijzigingen van de stuurinrichting
of de stuurkolom betrokken zijn (bijv. bij
montage van een alarmsysteem) zijn ten
strengste verboden. Dergelijke
werkzaamheden kunnen de prestaties
van het systeem, de garantie en de
veiligheid in gevaar brengen waardoor
het voertuig niet meer aan de
typegoedkeuring voldoet.
BELANGRIJK
Page 18 of 156
Handmatig inklappen van de spiegels
Klap indien nodig de buitenspiegels in
door ze van stand 1 in stand 2 fig. 13 te
zetten.
BELANGRIJK Tijdens het rijden moeten
de spiegels altijd in stand 1 staan.
Spiegelverwarming(indien aanwezig)
Druk op knop fig. 14 om deze functie
in te schakelen.
Inschakeling wordt aangegeven met het
digitale lampje op het display.
Druk nogmaals op om de functie van
tevoren uit te schakelen.
13A0L0015
14A0L0025
BUITENVERLICHTING
Met de linkerhendel fig. 15 worden de
meeste buitenlichten bediend.
De buitenverlichting kan alleen worden
ingeschakeld met de contactsleutel in de
stand MAR.
Het instrumentenpaneel en de
bedieningselementen op het dashboard
en de middelste tunnel gaan tegelijk
branden met de buitenverlichting.
15A0L0020
KENNISMAKING MET DE AUTO
16
11)De buitenspiegel is bolvormig;
hierdoor wordt de afstandswaarneming
enigszins vertekend.
BELANGRIJK
Page 19 of 156

17
DRL (Dagverlichting)
Met de contactsleutel op MAR en
draaischakelaar 1 fig. 15 naar ågedraaid, gaat de dagverlichting aan.
De andere lichten en de
binnenverlichting blijven uit.
BELANGRIJK De dagrijlichten zijn een
alternatief voor het dimlicht in landen
waarin het verplicht is om de lichten
overdag in te schakelen, waar dit niet
verplicht is, is het gebruik van de
dagrijlichten toegestaan.
BELANGRIJK De dagrijlichten mogen
niet gebruikt worden ter vervanging van
het dimlicht tijdens het rijden in het
donker en in tunnels.
Het gebruik van de dagrijlichten wordt
geregeld door de
wegenverkeerswetgeving van het land
waar u rijdt. Neem de wettelijke
voorschriften in acht.
STADSLICHT EN DIMLICHT
Met de contactsleutel in de stand MAR
en de draaischakelaar 1 fig. 15 naar 2.
Gedraaid, gaan de dagrijlichten uit en de
stadslichten en het dimlicht aan.
Het waarschuwingslampje 3op het
instrumentenpaneel gaat branden.
PARKEERLICHTEN
Deze lichten kunnen alleen worden
ingeschakeld met de contactsleutel in de
stand STOP of verwijderd, door de ring
1 fig. 15 eerst naar de stand
åen
vervolgens naar de stand 2te draaien.
Het controlelampje 3op het
instrumentenpaneel gaat branden.
GROOTLICHT
Om het grootlicht in te schakelen, moet
de draaischakelaar A op 2staan, en de
hendel naar het stuurwiel tot voorbij de
aanslag worden getrokken.
Het controlelampje 1op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Wanneer de hendel weer naar het
stuurwiel tot voorbij de aanslag wordt
getrokken, wordt het grootlicht
uitgeschakeld, gaat het dimlicht weer
branden en dooft het controlelampje 1.
GROOTLICHTSIGNAAL
Trek hiervoor de hendel naar het
stuurwiel (instabiele stand), ongeacht de
stand van de draaischakelaar 1 fig. 15.
Het controlelampje 1op het
instrumentenpaneel gaat branden.
RICHTINGAANWIJZERS
Zet de linkerhendel fig. 15 in de
(stabiele) stand:
❒ omhoog: schakelt de richtingaanwijzer
rechts in;
❒ omlaag: schakelt de richtingaanwijzer
links in.
Het controlelampje Dof Fknippert op
het instrumentenpaneel.
De richtingaanwijzers worden
automatisch uitgeschakeld als het
stuurwiel weer wordt rechtgezet.
“FOLLOW ME HOME” SYSTEEM
Met dit systeem kan de ruimte vóór de
auto gedurende bepaalde tijd verlicht
worden.
Inschakelen
Trek, met de contactsleutel in de stand
STOP of verwijderd, de linkerhendel fig.
15 binnen 2 minuten na het uitzetten van
de motor naar het stuurwiel.
Elke keer dat de hendel wordt bediend,
blijft de verlichting 30 seconden langer
branden, tot een maximum van
210 seconden; hierna wordt de
verlichting automatisch uitgeschakeld.
Uitschakelen
Houd de hendel fig. 15 langer dan 2
seconden naar het stuurwiel getrokken.
Page 20 of 156

MISTACHTERLICHT
Werking
Druk op de knop 4fig. 16 om het licht in
of uit te schakelen.
De led op de knop gaat branden om aan te
geven dat het mistachterlicht is
ingeschakeld. Het mistachterlicht gaat
alleen branden als het dimlicht is
ingeschakeld.
16A0L0024
INTERIEURVERLICHTING
PLAFONDVERLICHTING
Het lampenglas van plafondverlichting 1
fig. 17 kan in drie standen worden gezet:
❒ rechts ingedrukt: lampje altijd aan
❒ links ingedrukt: lampje altijd uit
❒ middelste stand (neutraal): het lampje
gaat aan/uit bij het openen/sluiten van de
portieren.
17A0L0060
TIJDSCHAKELING
PLAFONDVERLICHTING
Om het in-/uitstappen in het donker en
op slecht verlichte plaatsen te
vergemakkelijken zijn er twee
tijdregelingen voorzien.
Tijdregeling bij het instappen
De plafondverlichting gaat als volgt
branden:
❒ ongeveer 10 seconden wanneer de
portieren worden ontgrendeld;
❒ ongeveer 3 minuten wanneer een van
de portieren wordt geopend;
❒ ongeveer 10 seconden wanneer een
van de portieren wordt gesloten.
De tijdregeling wordt onderbroken
wanneer de sleutel in de stand “MAR”
wordt gezet.
KENNISMAKING MET DE AUTO
18
Page 21 of 156

19
Tijdschakeling bij het uitstappen
Als de sleutel uit het contactslot wordt
verwijderd, gaat de plafondverlichting
op de volgende manieren branden:
❒ ongeveer 10 seconden, als de sleutel
binnen 2 minuten na het uitschakelen van
de motor wordt verwijderd;
❒ ongeveer 3 minuten wanneer een van
de portieren wordt geopend;
❒ ongeveer 10 seconden wanneer een
van de portieren wordt gesloten.
De tijdsregeling stopt automatisch
wanneer de portieren vergrendeld
worden.
RUITENSPROEIER / -WISSER
Werkt alleen met de contactsleutel in de
stand MAR.
Werking
12) 13)
Draaischakelaar 1 fig. 18 kan in de
volgende standen gezet worden:
å ruitenwissers uit;
wissen met interval;
langzaam continu wissen;
snel continu wissen.
18A0L0021
Zet de hendel omhoog (onstabiele stand)
om de tijdelijke snelle wisstand in te
schakelen. Bij het loslaten keert de
hendel terug naar de beginstand en
wordt de werking van de ruitenwissers
automatisch afgebroken.
Met draaischakelaar 1 fig. 18 in stand
, wordt de wissnelheid automatisch
aan de voertuigsnelheid aangepast.
12)Gebruik de ruitenwisser niet om
opgehoopte sneeuw of ijs van de voorruit
te verwijderen. Onder dergelijke
omstandigheden wordt bij overbelasting
van de ruitenwisser de beveiliging
ingeschakeld, waardoor de ruitenwisser
enkele seconden wordt uitgeschakeld.
Als de ruitenwisser hierna niet meer
werkt (ook niet nadat de auto opnieuw
gestart is met de sleutel), contact
opnemen met een speciaal Alfa Romeo
Servicepunt.
13)Schakel de ruitenwisser niet met van
de ruit opgetilde wisserbladen in.
BELANGRIJK
Page 22 of 156
KENNISMAKING MET DE AUTO
20
KLIMAATREGELING
VERWARMING EN VENTILATIE
2)
1 regelknop luchttemperatuur (mengsel warme/koude lucht);
2 aan-/uitschuif interne luchtrecirculatie;
3 knop voor inschakeling/regeling ventilator:
4 draaiknop luchtverdeling:
μlucht uit luchtroosters in het midden en aan de zijkanten;
∑lucht uit uitstroomopeningen in het midden, de zijkanten en de beenruimten;
∂lucht uit luchtroosters naar beenruimten;
∏lucht uit luchtroosters naar beenruimten en zijkanten en naar voorruit;
-lucht uit uitstroomopeningen naar voorruit en aan zijkanten.
19A0L0003
Page 23 of 156
21
HANDBEDIENDE KLIMAATREGELING/VERWARMING (waar aanwezig)
2)
1 regelknop luchttemperatuur (mengsel warme/koude lucht);
2 aan-/uitschuif interne luchtrecirculatie;
3 knop voor inschakeling/regeling ventilator:
4 draaiknop luchtverdeling:
5 aan-/uitknop compressor klimaatregeling;
6) spiegelverwarmingsknop.
20A0L0019
Page 24 of 156
KENNISMAKING MET DE AUTO
22 Met knop 4 kan de in het voertuig gevoerde lucht via vijf verdeelopties alle zones van het interieur bereiken:
μlucht uit luchtroosters in het midden en aan de zijkanten;
∑lucht uit uitstroomopeningen in het midden, de zijkanten en de beenruimten;
∂lucht uit luchtroosters naar beenruimten;
∏lucht uit luchtroosters naar beenruimten en zijkanten en naar voorruit;
-lucht uit uitstroomopeningen naar voorruit en aan zijkanten.
2)Het systeem gebruikt een koelmiddel dat compatibel is met de wetten die van kracht zijn in de landen waar het voertuig wordt verkocht,
R134a van 1234yf (aangeduid op een specifiek plaatje in de motorruimte). Het gebruik van andere koelmiddelen heeft invloed op de efficiency
en de conditie van het systeem. Ook de compressorkoelmiddelen moeten compatibel zijn met het aangeduide koelmiddel.
BELANGRIJK