Page 89 of 312

87
ingeschakeld.
De verlichting schakelt automatisch uit als
er voldoende omgevingslicht is of nadat de
ruitenwissers zijn uitgeschakeld.
F
D
raai de ring in de stand " AUTO". Het
activeren van de functie wordt bevestigd
door een melding.
F
D
raai de ring in een andere stand . Het
uitschakelen van de functie wordt bevestigd
door een melding.
Storing
Bij een storing in de lichtsensor gaat
de verlichting branden en wordt
dit pictogram weergegeven op het
instrumentenpaneel in combinatie
met een geluidssignaal en/of een
melding.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats. Als de lichtsensor bij mist of sneeuw
voldoende licht waarneemt, wordt de
verlichting niet automatisch ingeschakeld.
Dek de met de regensensor
gecombineerde lichtsensor, die zich
op het dashboard of aan de bovenzijde
van de voorruit achter de binnenspiegel
(afhankelijk van de uitvoering) bevindt, niet
af. De aan de sensor gekoppelde functies
worden dan niet meer bediend.
Dagrijverlichting/
parkeerlichten
De verlichting vóór wordt automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
De verlichting doet dienst als:
-
D
agrijverlichting (lichtschakelaar in stand
" AUTO " bij voldoende omgevingslicht).
-
P
arkeerlicht (lichtschakelaar in stand
" AUTO " bij weinig omgevingslicht of in stand
"Parkeerlicht" of "Dim-/grootlicht"). Als de functie dagrijverlichting is
ingeschakeld, hebben de leds een grotere
lichtsterkte.
Parkeerlichten
De zijkant van de auto wordt gemarkeerd door
het inschakelen van de parkeerlichten aan de
kant van het verkeer.
F
A
fhankelijk van de uitvoering: duw de
lichtschakelaar binnen één minuut na het
afzetten van het contact omhoog of omlaag
om de parkeerlichten aan de kant van het
verkeer in te schakelen (voorbeeld: rechts
van de weg parkeren: lichtschakelaar
omlaag duwen; parkeerlichten links gaan
branden).
Het inschakelen wordt bevestigd door een
geluidssignaal en het branden van het lampje
van de desbetreffende richtingaanwijzer op het
instrumentenpaneel.
Zet om de parkeerlichten uit te schakelen de
lichtschakelaar in de middelste stand.
4
Verlichting en zicht
Page 90 of 312

88
Follow me home-verlichting
Handmatig
Inschakelen
F G eef bij afgezet contact eenmaal een
"lichtsignaal" met de lichtschakelaar.
F
G
eef nogmaals een "lichtsignaal" om de
functie uit te schakelen.
Uitschakelen
De handbediende follow me home-verlichting
wordt na een bepaalde tijd automatisch
uitgeschakeld.
Automatisch
Als de ring in de stand " AUTO" staat, wordt bij
gering omgevingslicht het dimlicht automatisch
ingeschakeld zodra u het contact uitschakelt.
U kunt de functie in- en
uitschakelen en de tijdsduur van
de follow me home-verlichting
instellen via het configuratiemenu
van de auto.
Automatische
instapverlichting buitenzijde
Als de functie "automatische verlichting" is
geactiveerd, gaan bij een geringe lichtsterkte
van de omgeving na het ontgrendelen van
de auto de parkeerlichten en het dimlicht
automatisch branden.
Het in- en uitschakelen en de
duur van het branden van de
instapverlichting kunnen worden
ingesteld via het configuratiemenu
van de auto.
Grootlichtassistent
Dit systeem schakelt automatisch tussen
dim- en grootlicht, afhankelijk van het
omgevingslicht en de rijomstandigheden, met
behulp van een camera aan de bovenzijde van
de voorruit.
Dit systeem is een hulpsysteem bij het rijden.
De bestuurder blijft zelf verantwoordelijk voor
de verlichting van zijn auto en de aanpassing
van de verlichting aan de lichtsterkte van de
omgeving, het zicht en het verkeer en voor het
naleven van de verkeersregels.
Het systeem wordt geactiveerd vanaf
25 km/h.
Als de snelheid lager dan 15
km/h wordt,
werkt de functie niet meer.
Verlichting en zicht
Page 91 of 312

89
Inschakelen/uitschakelen
De functie kan worden in-
en uitgeschakeld via het
configuratiemenu van de auto.Bij het uitschakelen van de functie gaat de
verlichting over op de stand "automatische
verlichting":
De status van de functie blijft nadat het contact
is afgezet opgeslagen in het geheugen.
Werking
Als de omgeving voldoende is verlicht en/
of als de verkeerssituatie het gebruik van het
grootlicht niet toelaat:
-
d
e dimlichten blijven
ingeschakeld: op het
instrumentenpaneel gaan deze
lampje branden.
In een zeer donkere omgeving en als de
verkeerssituatie het toelaat: -
h
et grootlicht wordt automatisch
ingeschakeld: op het
instrumentenpaneel gaan deze
lampjes branden.
Het systeem schakelt de functie tijdelijk uit als
het dichte mist signaleert.
Zodra de auto de mistbank uit rijdt, wordt de
functie automatisch weer ingeschakeld.
Dit lampje gaat uit als de functie
wordt uitgeschakeld.
Onderbreken
De bestuurder kan indien nodig op elk moment
zelf de verlichting omschakelen. F
G
eef een lichtsignaal
om de werking van de
functie te onderbreken; het
verlichtingssysteem wordt
overgeschakeld op de stand
"automatische verlichting":
Geef nogmaals een lichtsignaal om de functie
weer te activeren. -
a
ls de lampjes "AUTO" en "Dimlicht"
brandden, zal het systeem overschakelen
op het grootlicht,
-
a
ls de lampjes "AUTO" en "Grootlicht"
brandden, zal het systeem overschakelen
op het dimlicht.
4
Verlichting en zicht
Page 92 of 312

90
Er kunnen storingen in de werking van het
systeem optreden:
-
b
ij slecht zicht (sneeuw, zware
regenval enz.),
-
a
ls het gedeelte van de voorruit voor
de camera vuil, beslagen of bedekt is
(bijvoorbeeld met een sticker),
-
a
ls de verlichting van uw auto wordt
weerkaatst door spiegelende of
reflecterende panelen (bijvoorbeeld
verkeersborden).
Het systeem schakelt de functie tijdelijk uit
als het dichte mist detecteert.
Het systeem detecteert geen:
-
w
eggebruikers die geen verlichting
voeren, zoals voetgangers,
-
v
oertuigen waar van de verlichting
wordt afgeschermd (bijvoorbeeld door
een vangrail op de snelweg),
-
v
oertuigen die zich aan de top of de
voet van een steile helling, in een
bocht of op een zijweg bevinden.Statische bochtverlichting
Deze functie (indien aanwezig) zorgt er voor
dat tijdens het rijden met dim- of grootlicht
de mistlamp vóór wordt ingeschakeld om de
binnenkant van de bocht extra te verlichten bij
snelheden tot 40
km/h (handig in de stad, op
bochtige wegen, kruispunten, parkeergarages
e n z .) .
Zonder statische bochtverlichting Met statische bochtverlichting
Inschakelen
De bochtverlichting wordt in de volgende
gevallen ingeschakeld:
-
b
ij het inschakelen van een
richtingaanwijzer,
of
-
a
ls het stuur wiel ver genoeg wordt
verdraaid.
Omstandigheden
waaronder deze verlichting
niet werkt
De verlichting werkt in de volgende gevallen
niet:
-
b
ij een geringe stuuruitslag,
-
b
ij snelheden boven 40 km/h,
-
a
ls de achteruit is ingeschakeld.
Verlichting en zicht
Page 93 of 312

91
Programmeren
Deze functie kan worden
in- en uitgeschakeld via het
configuratiemenu van de auto.
Deze functie is standaard ingeschakeld.
Hoogteverstelling
koplampen
Verstel de halogeenkoplampen afhankelijk van
de belading van uw auto om verblinding van
medeweggebruikers te voorkomen.
0 Leeg.
1 Gedeeltelijke belading.
2 Gemiddelde belading.
3 Maximaal toegestane belading.
4 5 6 Niet gebruikt. Stand 0 is de basisinstelling.
Ruitenwisserschakelaar
Configureren
Afhankelijk van de uitvoering van uw auto kunnen
bepaalde functies worden in- en uitgeschakeld:
- automatische werking van de ruitenwissers
vó ó r,
-
a
utomatisch inschakelen van de
ruitenwisser achter bij het inschakelen van
de achteruitversnelling.
Verwijder onder winterse omstandigheden
sneeuw, ijs of rijp van de voorruit, van het
gebied rondom de ruitenwisserarmen en
-bladen en van de voorruitrand alvorens
de ruitenwissers in te schakelen.
Schakel de ruitenwissers niet in
als de voorruit droog is. Controleer
voordat u bij extreem koud of warm
weer de ruitenwissers inschakelt of de
ruitenwisserbladen niet vastzitten aan de
voorruit.
Handmatige bediening
De bestuurder schakelt de ruitenwissers
handmatig in.
Met handbediende ruitenwissers
(inter val)
Met automatische ruitenwissers
Ruitenwissers vóór
Beweeg de hendel omhoog of omlaag om
de ruitenwissers in de gewenste snelheid te
zetten. Wissen op hoge snelheid (hevige
neerslag).
Wissen op normale snelheid (matige
r e g e n).
Interval (wissnelheid aangepast aan
de wagensnelheid).
Uit.
4
Verlichting en zicht
Page 94 of 312

92
Automatisch wissen (omlaag
duwen en vervolgens loslaten).
Eén keer wissen (de hendel even
naar u toe trekken).
Ruitensproeiers voorruit
F Trek de hendel van de ruitenwisserschakelaar naar u toe.
De ruitensproeiers en ruitenwissers werken
zolang er aan de hendel wordt getrokken.
Wanneer de ruitensproeiers stoppen, wissen
de ruitenwissers nog één keer.
Bij auto's met automatische
airconditioning wordt tijdens het bedienen
van de ruitensproeiers vóór automatisch
de luchttoevoer afgesloten om een
onaangename geur in het interieur te
voorkomen.
De ruitensproeiers zijn in de uiteinden van
elke ruitenwisserarm geïntegreerd.
De ruitensproeier vloeistof wordt over de
gehele lengte van het ruitenwisserblad
op de voorruit gesproeid. Dit zorgt voor
beter zicht en een lager verbruik van
ruitensproeiervloeistof.
In sommige gevallen, afhankelijk van de
samenstelling of kleur van de vloeistof en
het omgevingslicht is het sproeien van de
vloeistof nauwelijks merkbaar. Bedien de ruitensproeiers niet zolang het
reservoir van de ruitensproeiervloeistof
leeg is; kans op beschadiging van de
ruitenwisserbladen.
Bedien de ruitensproeiers alleen als
er geen risico is van bevriezing van de
vloeistof op de voorruit; hierdoor zou het
zicht namelijk kunnen afnemen. Gebruik
's winters altijd producten die voldoende
tegen vorst beschermd zijn.
Vul nooit bij met water.
Ruitenwisser achter
Ring voor de selectie van de ruitenwisser achter:
Uit.
Intervalstand (wissnelheid afhankelijk
van de rijsnelheid).
Wissen en sproeien (gedurende
enige tijd).
Bij achteruitrijden
Als de ruitenwissers vóór zijn ingeschakeld
op het moment dat u de achteruitversnelling
inschakelt, wordt automatisch de ruitenwisser
achter ingeschakeld.
Inschakelen/uitschakelen
De functie kan worden in-
en uitgeschakeld via het
configuratiemenu van de auto.
Deze functie is standaard ingeschakeld.
Schakel de automatische werking van
de ruitenwisser achter uit bij sneeuwval
of strenge vorst en bij montage van een
fietsendrager op de achterklep.
Speciale stand van de
ruitenwissers vóór
In deze stand kunnen de ruitenwisserbladen
worden gereinigd of ver vangen. De stand kan
tevens 's winters (ijs, sneeuw) worden gebruikt
om de ruitenwisserbladen los te zetten van de
voorruit.
of
Verlichting en zicht
Page 95 of 312

93
Om een goede werking van de
ruitenwisserbladen te behouden adviseren
wij u:
-
e
r voorzichtig mee om te gaan,
-
z
e regelmatig te reinigen met zeepsop,
-
z
e niet te gebruiken om een stuk
karton tegen de voorruit te houden,
-
z
e te ver vangen zodra ze tekenen van
slijtage vertonen.
Voordat u een wisserblad vóór
demonteert
F De ruitenwissers worden verticaal geplaatst als binnen de minuut na het uitschakelen
van het contact de ruitenwisserschakelaar
wordt bediend.
F
G
a verder met de gewenste
werkzaamheden of met het vervangen van
de ruitenwisserbladen.
Na het monteren van een
ruitenwisserblad vóór
F Zet het contact aan en bedien de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers
weer in de oorspronkelijke stand te zetten.
Ruitenwisserbladen
ver vangen
Verwijderen/aanbrengen aan de voorzijde
Raak het ruitenwisserblad niet aan;
u kunt daarbij onherstelbare schade
veroorzaken.
Laat de ruitenwissers niet los tijdens het
verplaatsen; kans op beschadiging van de
voorruit! F
R
einig de voorruit met behulp van een
reinigingsmiddel voor de voorruit.
Gebruik geen producten van het "Rain X"
type.
F
M
aak het versleten wisserblad het dichtst bij
u los en ver wijder het.
F
B
reng het nieuwe wisserblad aan en klem
deze op ruitenwisserarm.
F
H
erhaal de procedure voor het andere
ruitenwisserblad.
F
B
egin met de ruitenwisser het dichtst bij u,
houd nogmaals elke arm vast bij het starre
gedeelte en leg de ruitenwisser voorzichtig
op de voorruit.
Verwijderen/aanbrengen aan de
achterzijde
F Houd de arm vast bij het starre gedeelte en til deze op tot de aanslag.
F
R
einig de achterruit met behulp van
reinigingsmiddel voor ruiten.
F
M
aak het versleten wisserblad los en
verwijder het.
F
B
reng het nieuwe wisserblad aan en klem
deze op ruitenwisserarm.
F
H
oud nogmaals de arm vast bij het starre
gedeelte en leg de ruitenwisser voorzichtig
op de achterruit.
F
V
oer de vervangingsprocedures voor
de ruitenwisserbladen uit vanaf de
bestuurderszijde.
F
B
egin met het ruitenwisserblad het verst
van u af, houd elke arm vast bij het starre
gedeelte en til deze op tot de aanslag.
4
Verlichting en zicht
Page 96 of 312

94
Inschakelen
Duw de hendel kort omlaag.
De ruitenwissers maken één slag om het
inschakelen te bevestigen.Dit lampje op het
instrumentenpaneel gaat branden
en er verschijnt een melding.
Uitschakelen
Duw de hendel nog een keer kort
omlaag of zet de hendel in een
andere stand (Int., 1 of 2).
Dit lampje op het
instrumentenpaneel gaat uit en er
verschijnt een melding.
Elke keer als het contact meer dan één
minuut is afgezet, moet u de automatische
werking van de ruitenwissers opnieuw
activeren door de hendel omlaag te
duwen.
Storing
In het geval van een storing in de automatische
werking van de ruitenwissers werken deze in
de intervalstand.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Dek de regensensor, die zich aan de bovenzijde
van de voorruit achter de binnenspiegel
(afhankelijk van de uitvoering) bevindt, niet af.
De aan de sensor gekoppelde functies worden
dan niet meer bediend.
Schakel de automatische werking van de
ruitenwissers uit als de auto wordt gewassen in
een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen van de
automatische ruitenwissers tot de voorruit
ontdooid is.
Automatische ruitenwissers
vóór
De ruitenwissers worden automatisch
ingeschakeld wanneer regen wordt
gedetecteerd (sensor achter de binnenspiegel).
De snelheid van de ruitenwissers wordt
automatisch aangepast aan de hoeveelheid
neerslag.
Verlichting en zicht