
5
Cockpit3
Claxon
4
Instrumentenpaneel
5
Alarm
Plafonnier
Binnenspiegel of scherm 
voor weergave van Surround Rear Vision
Toetsen noodoproep en pechhulpoproep
6
Monochroom display in 
combinatie met audiosysteem
Touchscreen in combinatie 
met PEUGEOT Connect 
Radio of PEUGEOT Connect Nav
7
USB-aansluiting
8
Verwarming
Handbediende airconditioning
Automatische 
airconditioning met gescheiden regeling
Ontwasemen – ontdooien 
voorruit en voorste zijruiten
Ontwasemen – ontdooien achterruit
1
Ontgrendelingshendel motorkap
2
Zekeringen dashboard
9
Elektrische parkeerrem
Knop "START/STOP"
10
Versnellingsbakbediening
11
12V-aansluiting
12
230V-aansluiting
13
Dashboardkastje
USB-aansluiting (in het dashboardkastje)
14
Opbergruimte
15
Uitschakelen van de airbag 
vóór aan passagierszijde 
(aan de zijkant van het 
dashboardkastje, bij geopend portier)
. 
Overzicht  

33
Dimmer dashboardverlichting
Hiermee kunt u de lichtsterkte van de 
verlichting van het instrumentenpaneel en de 
bedieningselementen handmatig aanpassen 
aan de lichtsterkte van de omgeving.
Dimmer verlichting 
touchscreen
De waarschuwing wordt tijdens het rijden 
gegeven zodra de storing voor de eerste keer 
wordt gedetecteerd en ver volgens steeds bij 
het aanzetten van het contact zolang de storing 
niet is verholpen.In het geval van een tijdelijke 
storing verdwijnt de waarschuwing 
tijdens de volgende rit na controle 
van de zelfdiagnose van het SCR-
emissieregelsysteem.
Tijdens de toegestane rijfase (tussen 1100 
en 0
  km)
Tijdens het rijden wordt de melding elke 30 seconden 
w eergegeven zolang de storing in het SCR-
emissieregelsysteem niet is verholpen.
De waarschuwing wordt opnieuw weergegeven zodra het 
contact wordt aangezet.
Ga zo snel mogelijk naar een PEUGEOT-dealer of een 
gekwalificeerde werkplaats.
Als u dit niet doet, kan de motor niet meer worden gestart.
Starten geblokkeerd
U hebt de limiet van de toegestane 
rijfase overschreden: het 
startblokkerringssysteem voorkomt dat de 
motor opnieuw wordt gestart.
Om de motor weer te kunnen starten, is het 
noodzakelijk dat u contact opneemt met het 
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde 
werkplaats.
Als een storing in het SCR-systeem is 
bevestigd (na 50
 
km) en de storingsmelding 
permanent wordt weergegeven, gaan deze 
lampjes branden en gaat het lampje AdBlue 
knipperen in combinatie met een geluidssignaal 
en een melding (bijv.: "Storing emissieregeling: 
Starten geblokkeerd over 300
 
km") die 
aangeeft hoeveel kilometer of mijl u nog kunt 
rijden met de resterende hoeveelheid additief. Elke keer dat het contact wordt aangezet, gaan 
deze lampjes branden en knippert het lampje 
AdBlue in combinatie met een geluidssignaal 
en de melding "Storing emissieregeling: 
Starten geblokkeerd".
sterker te laten branden of op toets B om de 
verlichting te dimmen.
Laat de knop los zodra de gewenste lichtsterkte 
is bereikt.
F
 
S
 electeer in het menu Instellingen de optie 
" Lichtsterkte ". 
Of selecteer " OPTIES", 
" Schermconfiguratie " en "Lichtsterkte ".
F
 
S
 tel de lichtsterkte af door op de pijlen te 
drukken of de cursor te verplaatsen.
De lichtsterkte kan verschillend worden 
ingesteld voor de dag- en de nachtstand.
Boordcomputer
Geeft informatie over de actuele rit (actieradius, 
brandstofverbruik, gemiddelde snelheid enz.).
Druk, ter wijl de verlichting brandt (niet in de 
stand AUTO), op toets A om de verlichting 
1 
Instrumentenpaneel  

45
Het alarmsysteem (indien aanwezig) wordt 
niet uit-/ingeschakeld als u de auto met de 
sleutel opent/sluit.
Het alarm wordt geactiveerd als een portier 
wordt geopend en kan worden uitgeschakeld 
door het contact aan te zetten.
Draai om de super vergrendeling van de auto 
te activeren de sleutel binnen 5
 
seconden 
na het vergrendelen nogmaals richting de 
achterzijde van de auto.
Vergrendelen van een deel van 
de auto (voorpassagiersportier/
schuifdeur/achterdeuren)
Vervangen van de batterij
Als de batterij van de 
afstandsbediening leeg is, wordt u 
gewaarschuwd door dit lampje op het 
dashboard, een geluidssignaal, en 
een melding op het display.
F
 
C
ontroleer bij auto's met een schuifdeur
 
of achterdeuren  of de elektrische 
kinderbeveiliging (indien aanwezig) niet is 
ingeschakeld.
F
 
O
pen het portier.
Voorpassagiersportier Schuifdeur F
 
V
er wijder de dop op de zijkant van de deur.
F
 
S
teek de geïntegreerde sleutel zonder te 
forceren in de opening en draai  het geheel.
F
 
V
er wijder de sleutel en plaats de dop terug.
F
 
S
luit het portier/de portieren en controleer 
van buitenaf of de auto goed is vergrendeld.
Achterdeuren
Ontgrendelen van een deel van 
de auto (voorpassagiersportier/
schuifdeur/achterdeuren)
F Gebruik de binnenportiergreep.
of
F
 
S
 teek bij auto's met achterdeuren  de 
geïntegreerde sleutel in het achterdeurslot 
(links) en draai deze.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor 
meer informatie over de werking van de 
kinderbeveiliging  op een schuifdeur  of 
de achterdeuren .
Ontgrendelen van de achterklep
Als de accu leeg is en de auto is uitgerust 
met een achterklep en een Multi-Flex 
bank, dan kan de laadruimte niet worden 
geopend.
De accu moet worden ver vangen om de 
laadruimte weer te kunnen openen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor 
meer informatie over de 12V-accu .
F
 
S
 teek vanuit het interieur van de auto een 
kleine schroevendraaier in opening A van 
het slot om de achterklep te ontgrendelen.
F
 
V
 erplaats de nok naar links.
2 
Toegang tot de auto  

62
Gebruik de tafel nooit tijdens het rijden.
Bij plotseling remmen of een aanrijding 
veranderen de voor werpen die op de tafel 
liggen in gevaarlijke projectielen die letsel 
kunnen veroorzaken.
Uw auto kan tevens zijn uitgerust met een 
draaibare tafel.
F
 
B
 erg voor het terugplaatsen van de 
rugleuning de tafel op en begeleid de 
rugleuning tot deze wordt vergrendeld.
Zorg tijdens het uitvoeren van de handelingen 
dat de lip niet onder de zitting bekneld raakt.
Zorg elke keer wanneer u de zitting in 
de zitstand plaatst, dat de passagiers 
toegang hebben tot de gordelsluitingen en 
de veiligheidsgordels.
Buitenste stoel zitplaats
Neergeklapte stand
In deze stand kan lange lading in de auto 
worden vervoerd met gesloten deuren.
De neergeklapte rugleuning kan een gewicht 
van maximaal 50 kg dragen.
Til voor het terugplaatsen van de stoel de 
rugleuning op tot de stoel op de vloer wordt 
vergrendeld.
Opbergvak onder de stoelen zitting
F Til de middelste zitting op voor toegang tot het bergvak. Dit vak kan afgesloten worden 
met een hangslot (niet meegeleverd). F
 T rek aan de lip op de bovenrand van de 
stoel bij de hoofdsteun om het geheel te 
kantelen en te begeleiden.
Het geheel wordt op de vloer voor de stoel 
geklapt. Er ontstaat zo een vlakke laadvloer 
die vanuit de laadruimte doorloopt tot aan het 
dashboard. 
Ergonomie en comfort  

69
Zet de lading stevig vast met de sjorogen 
op de vloer van de laadruimte.
Raadpleeg de desbetreffende 
rubrieken voor meer informatie over de 
voorzieningen in het interieur en met 
name over de sjorogen. Om het risico op letsel of een ongeluk 
te beperken moet de lading stabiel 
worden geplaatst, zodat deze niet 
kan verschuiven, kantelen, vallen of 
naar voren schieten. Gebruik hier voor 
uitsluitend riemen die voldoen aan de 
huidige normen (bijvoorbeeld DIN).
Volg de aanwijzingen van de fabrikant 
voor meer informatie over het aanbrengen 
van de riemen.
Er mag geen ruimte zijn tussen de 
verschillende voorwerpen in de 
laadruimte.
Indien er een risico op het schuiven van 
de lading bestaat, mag er geen ruimte zijn 
tussen de lading en de zijpanelen van de 
auto.
Er kan naast de riemen ook gebruik 
worden gemaakt van andere middelen om 
de lading te stabiliseren (wiggen, stevige 
houten blokken of opvulmateriaal).
Reinig tijdens het wassen van de auto het 
interieur nooit met een tuinslang of een 
hogedrukspuit.
Voor de Multi-Flex bank en 
de dubbele cabine
Plaats geen scherpe of puntige 
voor werpen in de beschermhoes om 
beschadiging te voorkomen.Plaats geen voor werpen op het 
dashboard.
Plaats geen korte of zware voor werpen in 
de beschermhoes; gebruik indien mogelijk 
de laadruimte.
De lading moet gelijkmatig worden 
verdeeld over de laadruimte om het 
rijgedrag van de auto zo min mogelijk te 
beïnvloeden.
Plaats de lading in de buurt van de 
zijpanelen of klem de lading indien 
mogelijk tegen de zijpanelen tussen de 
wielkasten.
Plaats zware voor werpen echter zo dicht 
mogelijk bij de cabine, als voorzorg in het 
geval van hard remmen.
Schakel de airbag vóór aan 
passagierszijde uit tijdens 
het vervoeren van lange 
voorwerpen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor 
meer informatie over het uitschakelen van 
airbag vóór aan de passagierszijde .
Sjor geen voor werpen vast aan 
de scheidingswand en hang geen 
voorwerpen aan de scheidingswand.
Zorg er voor uw veiligheid voor dat kleine 
voor werpen niet door de openingen van 
ongeveer 3
 
 cm tussen de scheidingswand 
en de carrosserie van de auto schuiven. 
3 
Ergonomie en comfort  

74
Let erop dat bij het laden van lange 
voor werpen de beschermhoes correct 
wordt geplaatst.
Lees de volgende procedure aandachtig 
d o o r.
F
 
K
 lap de rugleuning van de buitenste 
passagiersstoel(en) (afhankelijk van de 
positie van de scheidingswand) omlaag.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor 
meer informatie over de achterbank  en in 
het bijzonder over het neerklappen van de 
rugleuningen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor 
meer informatie over de tweezitsbank vóór  en 
in het bijzonder de neergeklapte stand van de 
buitenste zitplaats.
F Breng de beschermhoes aan door de 4 haken  van de hoes aan de 4 bevestigingspunten op 
de scheidingswand te bevestigen.
F
 
T
 rek de hoofdsteunstangen uit de 
neergeklapte rugleuning(en) van de buitenste 
passagierszitplaats(en) (afhankelijk van 
de positie van de scheidingswand) tot er 2 
inkepingen zichtbaar zijn.
F
 
L
 aad de voor werpen.
Plaats geen zware voor werpen op de 
neergeklapte rugleuning van de 1e zitrij. 
Plaats zware voor werpen indien mogelijk 
op de vloer.
De maximale belasting op elke 
neergeklapte rugleuning van de 2e zitrij 
is 80   kg.
Het is normaal dat er een overmatig stuk 
beschermhoes zichtbaar is wanneer de 
scheidingswand zich achter de 1e zitrij bevindt.
F 
P
 laats dit overmatige stuk beschermhoes in 
de ruimte onder het dashboardkastje.
F Breng de riem(en) rondom de  hoofdsteun(en) aan (afhankelijk van de 
positie van de scheidingswand).
F
 
S
 pan de riem(en) met behulp van het 
verstelbare gedeelte om de geladen 
voorwerpen binnen de hoes te houden.
Na gebruik kunt u de beschermhoes op 
zijn plek laten zitten.
Controleer regelmatig de staat van de 
beschermhoes.
Raadpleeg bij sporen van slijtage of 
beschadiging het PEUGEOT-netwerk 
om deze te laten ver vangen door een 
beschermhoes die aan de specificaties 
en kwaliteitseisen van PEUGEOT voor uw 
auto voldoet. 
Ergonomie en comfort  

87
ingeschakeld.
De verlichting schakelt automatisch uit als 
er voldoende omgevingslicht is of nadat de 
ruitenwissers zijn uitgeschakeld.
F 
D
 raai de ring in de stand " AUTO". Het 
activeren van de functie wordt bevestigd 
door een melding.
F
 
D
 raai de ring in een andere stand . Het 
uitschakelen van de functie wordt bevestigd 
door een melding.
Storing
Bij een storing in de lichtsensor gaat 
de verlichting branden en wordt 
dit pictogram weergegeven op het 
instrumentenpaneel in combinatie 
met een geluidssignaal en/of een 
melding.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk 
of een gekwalificeerde werkplaats. Als de lichtsensor bij mist of sneeuw 
voldoende licht waarneemt, wordt de 
verlichting niet automatisch ingeschakeld.
Dek de met de regensensor 
gecombineerde lichtsensor, die zich 
op het dashboard of aan de bovenzijde 
van de voorruit achter de binnenspiegel 
(afhankelijk van de uitvoering) bevindt, niet 
af. De aan de sensor gekoppelde functies 
worden dan niet meer bediend.
Dagrijverlichting/
parkeerlichten
De verlichting vóór wordt automatisch 
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
De verlichting doet dienst als:
-
 D
agrijverlichting (lichtschakelaar in stand 
" AUTO " bij voldoende omgevingslicht).
-
 P
arkeerlicht (lichtschakelaar in stand 
" AUTO " bij weinig omgevingslicht of in stand 
"Parkeerlicht" of "Dim-/grootlicht"). Als de functie dagrijverlichting is 
ingeschakeld, hebben de leds een grotere 
lichtsterkte.
Parkeerlichten
De zijkant van de auto wordt gemarkeerd door 
het inschakelen van de parkeerlichten aan de 
kant van het verkeer.
F
 
A
 fhankelijk van de uitvoering: duw de 
lichtschakelaar binnen één minuut na het 
afzetten van het contact omhoog of omlaag 
om de parkeerlichten aan de kant van het 
verkeer in te schakelen (voorbeeld: rechts 
van de weg parkeren: lichtschakelaar 
omlaag duwen; parkeerlichten links gaan 
branden).
Het inschakelen wordt bevestigd door een 
geluidssignaal en het branden van het lampje 
van de desbetreffende richtingaanwijzer op het 
instrumentenpaneel.
Zet om de parkeerlichten uit te schakelen de 
lichtschakelaar in de middelste stand.
4 
Verlichting en zicht  

106
Airbags
De airbags zijn speciaal ontworpen om de 
veiligheid van de inzittenden (uitgezonderd de 
passagiers op de middelste zitplaats van zitrij 2) 
bij ernstige aanrijdingen te verbeteren.
De airbags vormen een aanvulling op de werking 
van de veiligheidsgordels met spanbegrenzers.
Bij een aanrijding registreren en analyseren de 
elektronische schoksensoren de frontale en 
zijdelingse krachten waaraan de detectiezones 
voor een aanrijding worden blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding gaan de airbags onmiddellijk af om de inzittenden 
(uitgezonderd de passagiers op de 
middelste zitplaats van zitrij 2) te helpen 
beschermen. Direct na de aanrijding 
ontsnapt het gas snel uit de airbags, 
zodat het zicht niet wordt belemmerd en 
de inzittenden de auto eventueel kunnen 
verlaten,
-
 
b
 ij een minder ernstige aanrijding of een 
aanrijding van achteren en in bepaalde 
gevallen waarbij de auto over de kop slaat, 
treden de airbags niet in werking. De 
veiligheidsgordels helpen u in deze situaties 
voldoende te beschermen.
De airbags werken alleen als het 
contact is ingeschakeld.
De airbags werken slechts één keer. 
Als er een tweede aanrijding plaatsvindt 
(tijdens hetzelfde of een volgend ongeval), 
worden de airbags niet meer opgeblazen.
Detectiezones voor een aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Impactzone opzij.
Het activeren van een airbag gaat gepaard 
met wat rook en een knal, als gevolg van 
de activering van de pyrotechnische lading 
die in het systeem is geïntegreerd.
Deze rook is niet schadelijk, maar kan 
irriterend zijn voor personen die hier 
gevoelig voor zijn.
De knal die bij het afgaan van een of 
meer airbags wordt geproduceerd, kan 
het gehoor gedurende een korte periode 
enigszins verminderen.
Airbags vóór
De airbags vóór beschermen de bestuurder 
en voorpassagier bij een ernstige frontale 
aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel 
te verkleinen.
De bestuurdersairbag is ingebouwd in het 
stuur wiel en de passagiersairbag in de 
hemelbekleding.
Bij de tweezitsbank voor, is de passagier in het 
midden ook beschermd.
Activering
De airbags worden geactiveerd, met uitzondering 
van de airbag aan passagierszijde als deze is 
uitgeschakeld, bij een ernstige frontale aanrijding 
binnen (een gedeelte van) de impactzone vóór (A)  
waarbij de krachten horizontaal in lengterichting 
op de auto inwerken, van de voorzijde naar de 
achterzijde van de auto.
De airbags vóór worden opgeblazen tussen de 
bestuurder en het stuur en tussen de passagier(s) 
voorin en het dashboard om te verhinderen dat 
deze naar voren worden geslingerd. 
Veiligheid