Page 145 of 312

143
De remlichten lichten op zodra het
remsysteem wordt geactiveerd en de auto
snelheid mindert.
Dit systeem is een hulpmiddel voor de
bestuurder, die desondanks altijd de
snelheidslimiet en een veilige afstand
tot de voorligger in acht moet nemen en
de aandacht op het verkeer moet blijven
vestigen.
Sommige voertuigen op de weg kunnen
niet goed gedetecteerd of verkeerd
geïnterpreteerd worden door de camera
(bijv. een vrachtwagen), wat kan leiden tot
een slechte inschatting van de afstanden
en het onjuist versnellen of afremmen van
de auto.
De bestuurder moet op elk moment
de controle over de auto weer kunnen
overnemen door het stuur wiel steeds met
beide handen vast te houden en de voeten
bij het rempedaal en het gaspedaal te
houden.Stuurkolomschakelaars
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het verkeersbordherkenn
ingssysteem.
Weergave op het instrumentenpaneel
1.Selecteren van de snelheidsregelaar.
2. De actuele rijsnelheid instellen als de
aan te houden snelheid/verlagen van de
ingestelde rijsnelheid.
3. De actuele rijsnelheid instellen als de
aan te houden snelheid/verhogen van de
ingestelde rijsnelheid.
4. Onderbreken/hervatten van de
snelheidsregeling.
5. Gebruiken van de door het
verkeersbordherkenningssysteem
weergegeven snelheid.
6. Weergeven en instellen van de opgeslagen
afstand tot de voorligger. 7.
Voorligger aanwezig/afwezig.
8. Snelheidsregeling ingeschakeld/
uitgeschakeld.
9. Ingestelde snelheid.
10. Auto stilgehouden (uitvoeringen met
automatische transmissie).
11. Snelheid voorgesteld door verkeersbordhe
rkenningssysteem.
Bij detectie van een voorligger wordt het
symbool 7 gevuld met de kleur die hoort bij de
status van de snelheidsregeling. Standaard is
het symbool 7 leeg.
Als de snelheidsregeling is geactiveerd,
worden de symbolen 7 en 8 groen
weergegeven. Standaard worden deze
symbolen grijs weergegeven.
6
Rijden
Page 146 of 312

144
Inschakelen
F Zet, bij een draaiende motor, rolknop 1 in de stand " CRUISE ". Het systeem bevindt zich
in de pauzestand (weergegeven in grijs).
Met een handgeschakelde versnellingsbak
De snelheid van de auto moet liggen tussen 30
en 160
km/h:
F
D
ruk tijdens het rijden op een van de
toetsen 2 of 3 : de actuele rijsnelheid van uw
auto wordt de ingestelde rijsnelheid.
De snelheidsregelaar wordt ingeschakeld
(weergegeven in groen).
Met een automatische transmissie
Stand D of M moet zijn geselecteerd.
De snelheid van de auto moet liggen tussen 2
en 180
km/h:
F
G
eef een beetje gas en druk op een van
de toetsen 2 of 3 : het systeem wordt
ingeschakeld (weergegeven in groen).
De ingestelde snelheid is vervolgens gelijk aan:
-
d
e huidige snelheid van de auto, als deze
hoger is dan 30
km/h,
-
3
0 km/h, als deze lager is dan 30 km/h.
12 .
Instelling afstand tot voorligger.
13. Gedetecteerde positie van de auto door de
camera. De instellingen opslaan
Door het contact af te zetten wordt de door
de bestuurder ingestelde snelheidswaarde
geannuleerd.
De afstand tot de voorligger is standaard
ingesteld op "
Normaal" (2 streepjes). Zo niet,
dan wordt de laatst ingestelde waarde gebruikt
bij het inschakelen van de functie.
Onderbreken
De werking van de adaptieve snelheidsregelaar
kan worden onderbroken :
-
d
oor bediening door de bestuurder:
•
V
an de toets 4 (Pause).
•
V
an het rempedaal.
•
V
an de hendel van de elektrische
parkeerrem.
•
V
an het koppelingspedaal, door dit
ongeveer 10
seconden of langer ingetrapt
te houden.
•
B
ij het vanuit de stand D in de stand N
zetten van de automatische transmissie.
-
of
automatisch:
•
D
oor activering van het ESP om
veiligheidsredenen.
•
W
anneer de snelheid van de auto lager
wordt dan 30
km/h (1100 t /min), bij een
handgeschakelde versnellingsbak.
Als de werking van de snelheidsregelaar is
onderbroken, kan deze pas opnieuw worden
geactiveerd als aan alle veiligheidsvoorwaarden
wordt voldaan. De melding "Inschakelen
geweigerd, omstandigheden ongeschikt" wordt
weergegeven zolang het niet mogelijk is om de
adaptieve snelheidsregelaar weer te activeren.
Opnieuw inschakelen van de functie
Bij uitvoeringen met een handgeschakelde
versnellingsbak
Om de functie opnieuw in te schakelen moet de
bestuurder het gaspedaal intrappen, harder gaan rijden
dan 30
km/h en ver volgens op toets 2 , 3 of 4 drukken.
Bij uitvoeringen met een automatische
transmissie
Na het afremmen van de auto waardoor deze
tot stilstand is gebracht, zorgt het systeem dat
de auto blijft stilstaan; de snelheidsregelaar
wordt onderbroken.
De bestuurder moet het gaspedaal intrappen
om weg te rijden en ver volgens het systeem
heractiveren door harder te rijden dan 30
km/h
en toets 2 , 3 of 4 in te drukken.
Als de bestuurder geen actie onderneemt nadat
de auto tot stilstand is gekomen, wordt na een
korte periode (ca. 5
minuten) automatisch de
elektrische parkeerrem geactiveerd.
Wacht om veiligheidsredenen tot de
huidige snelheid de ingestelde snelheid
benadert voordat u de functie opnieuw
inschakelt met toets 4 .
Wijzigen van de ingestelde
snelheid
De ingestelde snelheid kan worden gewijzigd
als bij draaiende motor de snelheidsregelaar is
geactiveerd (groen).
Wijzigen op basis van de actuele rijsnelheid
F Herhaaldelijk kort indrukken van toets 2 of
3 om de snelheid te verlagen of te verhogen
in stappen van 1
km/h.
Rijden
Page 147 of 312

145
Let op: tijdens het ingedrukt houden van
toets 2 of 3 kan de rijsnelheid zeer snel
veranderen.
Wijzigen op basis van het
verkeersbordherkenningssysteem
F De voorgestelde snelheid wordt weergegeven op het instrumentenpaneel.
F
D
ruk één keer op toets 5 ; er verschijnt een
melding ter bevestiging van het verzoek om
de snelheid op te slaan.
F
D
ruk nogmaals toets 5 om de voorgestelde
snelheid op te slaan.
Deze waarde verschijnt direct als nieuwe
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel. F
I
ngedrukt houden van toets 2 of 3 om de
snelheid te verlagen of te verhogen in
stappen van 5 km/h.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het verkeersbordherkenningssy
steem.
Om veiligheidsredenen is het raadzaam
een snelheid te selecteren die dicht bij
de actuele snelheid van uw auto ligt, om
bruusk accelereren of vertragen van de
auto te voorkomen.
Wijzigen van de ingestelde
afstand tot de voorligger
Draaiende motor en rolknop in de stand
"
CRUISE ":
F
d
ruk op toets 6 om het selectiescherm voor
het instellen van de afstand tot de voorligger
weer te geven,
F
d
ruk herhaaldelijk op toets 6 tot de
gewenste instelling verschijnt.
Het selectiescherm sluit na enkele seconden.
Hierna is de wijziging van kracht.
Deze instelling blijft ongeacht de systeemstatus
in het geheugen bewaard, ook na uitschakelen
van het contact.
De selectie geldt tevens voor de afstand tot
de voorligger als de auto door het systeem
tot stilstand wordt gebracht (uitvoeringen met
automatische transmissie EAT8).
Overschrijden van de
ingestelde snelheid
De ingestelde snelheid kan tijdelijk worden
overschreden door het gaspedaal in te trappen.
Tijdens het intrappen van het gaspedaal
stuurt de snelheidsregelaar het
remsysteem niet aan.
Het loslaten van het gaspedaal is voldoende
om weer terug te keren naar de ingestelde
snelheid.
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden,
verdwijnt de weergave van de ingestelde
snelheid en wordt de melding "Regelaar
onderbroken" weergegeven totdat het
gaspedaal weer wordt losgelaten.
Rijsituaties en bijbehorende
waarschuwingen
De onderstaande tabel geeft een beschrijving
van de afhankelijk van de rijsituaties
weergegeven waarschuwingen en meldingen.
Deze waarschuwingen worden niet
opeenvolgend weergegeven.
Er is keuze uit drie vaste instellingen voor de
afstand tot de voorligger:
-
"
Ver " (3 streepjes).
-
"
Normaal " (2 streepjes).
-
"
Dichtbij" (1 streepje).
6
Rijden
Page 148 of 312
146
LampjeWeergaveBijbehorende meldingAanwijzingen
(grijs) "Regelaar gepauzeerd"
Functie gepauzeerd.
Geen voertuig gedetecteerd.
(grijs) "Regelaar gepauzeerd"
Functie gepauzeerd.
Er wordt een voertuig gedetecteerd.
(g r o e n) afhankelijk van de geselecteerde
afstand tot de voorligger "Regelaar actief"
Functie geactiveerd.
Geen voertuig gedetecteerd.
(g r o e n) afhankelijk van de geselecteerde afstand tot de voorligger "Regelaar actief"
Functie geactiveerd.
Er wordt een voertuig gedetecteerd.
of
(g r o e n) "Regelaar onderbroken"
Functie geactiveerd.
De bestuurder heeft tijdelijk de controle over de auto
overgenomen door het gaspedaal in te trappen.
Rijden
Page 149 of 312

147
70
70
LampjeWeergaveBijbehorende meldingAanwijzingen
(g r o e n) +
(o r a n j e) "Neem de controle over de auto
over"
De bestuurder moet de controle over de auto
overnemen door gas te geven of te remmen,
afhankelijk van de situatie.
(g r o e n) +
(rood) "Neem de controle over de auto
over"
Het systeem kan niet voldoende ingrijpen bij een
kritische situatie (noodstop van de voorligger,
plotseling invoegen van een ander voertuig tussen uw
auto en uw voorligger).
De bestuurder moet onmiddellijk de controle over
de auto overnemen.
of
(grijs) "Activeren geweigerd,
omstandigheden ongeschikt"
Het systeem weigert de snelheidsregelaar te
activeren.
Raadpleeg voor meer informatie werkingslimieten
.
Bij uitvoeringen met een automatische transmissie Lampje Weergave Bijbehorende meldingAanwijzingen
of
(grijs)/(groen) afhankelijk van de geselecteerde
en de werkelijke afstand tot de voorligger "Regelaar gepauzeerd"
(gedurende enkele seconden) Het systeem heeft de auto remmend tot stilstand
gebracht en houdt de auto stil.
De bestuurder moet het gaspedaal intrappen om
weer verder te rijden.
De snelheidsregelaar blijft gepauzeerd tot de
bestuurder deze weer activeert.
6
Rijden
Page 150 of 312

148
Na het afremmen van de auto waarbij deze tot
stilstand is gebracht, zorgt het systeem dat de
auto op zijn plaats blijft; de snelheidsregelaar
wordt onderbroken.
De bestuurder moet het gaspedaal intrappen om
weg te rijden en ver volgens het systeem weer
activeren door toets 2, 3 of 4 in te drukken. Als
de bestuurder geen actie onderneemt nadat
de auto tot stilstand is gekomen, wordt na een
korte periode (ca. vijf minuten) automatisch de
elektrische parkeerrem geactiveerd.
Werkingslimieten
Het systeem werkt uitsluitend binnen de
grenzen van de natuurkundige wetten.
Het systeem kan met bepaalde situaties niet
omgaan; de bestuurder moet dan de controle
over de auto weer overnemen.
Gevallen die niet door de camera worden
gedetecteerd:
-
V
oetgangers, sommige fietsers, dieren.
-
S
tilstaande voertuigen (file, autopech enz.). In de volgende situaties moet de bestuurder
de snelheidsregeling onderbreken:
Situaties waarin de bestuurder onmiddellijk
de controle moet overnemen:
-
D
e voorligger remt zeer sterk af.Het systeem mag niet worden gebruikt:
-
A
ls het noodreser vewiel is gemonteerd
(afhankelijk van de uitvoering).
-
T
ijdens slepen of het trekken van een
aanhanger.
-
A
ls lange voor werpen op allesdragers of
een imperiaal worden vervoerd.
-
N
a een schok tegen de voorruit ter hoogte
van de camera.
-
B
ij slechte weersomstandigheden.
Wees vooral voorzichtig:
- B ij de aanwezigheid van motor fietsen
en bij het invoegen van voertuigen.
-
W
anneer u een tunnel binnenrijdt of
over een brug rijdt.
-
K
ruisende voertuigen.
-
T
egemoetkomende voertuigen. -
B
ij het rijden op een bochtige weg.
-
B
ij het naderen van een rotonde.
-
B
ij het rijden achter een smal voertuig.
Schakel de snelheidsregelaar weer in zodra de
omstandigheden dit toelaten.
-
E
r voegt plotseling een voertuig in tussen
uw auto en de voorligger.
Rijden
Page 151 of 312

149
Het systeem mag niet worden gebruikt:
- a ls de voorzijde van de auto is
gewijzigd (montage van verstralers,
overspuiten van de voorbumper),
-
b
ij het rijden op een circuit,
-
o
p een rollenbank,
-
b
ij het gebruik van sneeuwkettingen,
sneeuwsokken of spijkerbanden.
Matten die niet door PEUGEOT zijn
goedgekeurd kunnen de werking van de
snelheidsregelaar hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-
c
ontroleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
-
l
eg nooit meerdere matten op elkaar.
Het systeem werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
-
r
ijden op bochtige wegen,
-
s
lecht zicht (slecht verlichte weg,
sneeuwval, zware regenval, dichte mist
e n z .),
-
v
erblinding (koplampen van
tegenliggers, laagstaande zon,
reflecties op nat wegdek, uitrijden van
een tunnel, snelle overgangen tussen
schaduw en licht enz.),
-
d
e camera is afgedekt (met modder,
ijs, sneeuw, of is beslagen enz.).
Onder deze omstandigheden werkt het
detectiesysteem mogelijk minder goed.Storing
Als de snelheidsregelaar storingen
vertoont, worden streepjes weergegeven
in plaats van de ingestelde snelheid van
de snelheidsregelaar.
Als dit lampje gaat branden
in combinatie met een
waarschuwingsmelding en
een geluidssignaal, is er een
storing in het systeem.
De adaptieve snelheidsregelaar wordt
automatisch uitgeschakeld nadat het
gebruik van het noodreser vewiel of
een storing van de buitenste remlichten
of de remlichten van de aanhanger
(voor goedgekeurde aanhangers) is
gedetecteerd.
De adaptieve snelheidsregelaar werkt
zowel overdag als 's nachts, ook bij mist
en matige regen.
Houd echter altijd rekening
met de verkeerssituatie, de
weersomstandigheden en de staat van het
wegdek en pas uw snelheid en afstand tot
uw voorligger daarop aan.
Gebruik de snelheidsregelaar uitsluitend
als de verkeerssituatie het mogelijk maakt
om gedurende een bepaalde tijd met een
constante snelheid en een veilige afstand
tot uw voorligger te blijven rijden.
Gebruik de snelheidsregelaar niet in
stedelijk gebied met overstekende
voetgangers, bij druk verkeer (behalve
uitvoeringen met de automatische
transmissie EAT8), op bochtige of steile
wegen, op gladde of ondergelopen wegen,
bij sneeuw, als de voorruit is beschadigd
of als de remlichten defect zijn.
In bepaalde gevallen kan het voorkomen
dat de ingestelde snelheid niet kan
worden vastgehouden of zelfs niet wordt
gehaald, zoals bij zware belading of op
een steile helling.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Snelheden opslaan
Met deze functie, die is gekoppeld aan de
snelheidsbegrenzer en de programmeerbare
snelheidsregelaar, kunt u snelheden opslaan
die ver volgens kunnen worden gebruikt voor
het instellen van de snelheidsbegrenzer en de
snelheidsregelaar.
U kunt voor beide systemen meerdere
snelheden opslaan.
6
Rijden
Page 152 of 312

150
Om veiligheidsredenen mogen de
geprogrammeerde snelheden alleen
worden gewijzigd als de auto stilstaat.
Wijzigen van een
geprogrammeerde snelheid
Selecteer in het menu Auto/Rijden
van het touchscreen " Rijfuncties" en
dan " Opgeslagen snelheden ".
To e t s " M E M "
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de snelheidsbegrenzer
of de snelheidsregelaar .
Active Safety Brake
met Collision Risk
Alert en intelligente
noodremassistentie
Dit systeem:
-
w aarschuwt de bestuurder wanneer er een
risico bestaat op een aanrijding met een
voorligger,
-
v
oorkomt een aanrijding, of beperkt de
zwaarte hier van, door de snelheid van de
auto te verminderen.
Dit rijhulpsysteem heeft drie functies:
-
C
ollision Risk Alert (waarschuwing bij een
dreigende aanrijding),
-
I
ntelligente noodremassistentie,
-
A
ctive Safety Brake (automatisch
noodremsysteem).
De auto is voorzien van een camera boven aan
de voorruit.
Er zijn standaard al enkele snelheden
opgeslagen.
Dit systeem is ontwikkeld om de
bestuurder te ondersteunen en de
veiligheid te verbeteren.
De bestuurder moet zelf altijd het verkeer
in de gaten blijven houden en zich aan de
verkeersregels houden.
Ondanks de aanwezigheid van dit systeem
moet de bestuurder waakzaam blijven.
Zodra het systeem een mogelijk obstakel
detecteert, wordt het remcircuit voorbereid
op een automatische remactie. Er kan dan
een zwak geluid hoorbaar zijn en mogelijk
lijkt de auto wat af te remmen.
Uitschakelen/Inschakelen
Standaard wordt het systeem automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
Dit systeem kan worden
uit- of ingeschakeld via het
configuratiemenu van de auto.
Met deze toets kunt u een opgeslagen snelheid
selecteren om deze te gebruiken voor de
snelheidsbegrenzer of de programmeerbare
snelheidsregelaar. Het uitschakelen van het systeem
wordt aangegeven door het branden
van dit lampje, in combinatie met de
weergave van een melding.
Rijden