Page 81 of 333
Opbergen79Veiligheidsnet
Het veiligheidsnet kan achter de stoe‐
len van de tweede zitrij of achter de voorstoelen worden gemonteerd.
Het is niet toegestaan om personen
achter het veiligheidsnet te vervoe‐ ren.
Plaatsing achter zitplaatsen
tweede zitrij
● Boven de tweede zitrij bevinden zich aan weerszijden in het
dakframe montageopeningen:
klik de stang aan een zijde vast,
druk de stangen samen en klik
vast aan de andere zijde.
● Bevestig de haken van het veilig‐
heidsnet aan de sjorogen aan
beide zijden in de bagageruime.
● Beide banden spannen door aan
het losse eind te trekken.
Plaatsing achter de voorstoelen
● Boven de voorstoelen bevinden zich aan weerszijden in het
dakframe montageopeningen:
klik de stang aan een zijde vast in
de opening, druk de stangen
samen en klik vast aan de andere zijde.
Page 82 of 333
80Opbergen
●Bevestig de haken van het veilig‐
heidsnet aan de sjorogen aan
beide zijden op de vloer voor de stoelen.
● Beide banden spannen door aan
het losse eind te trekken.
Verwijderen
Druk op de knop van de spanner om
de band aan beide zijden los te
maken. Haal de haken uit de ogen.
Haak de stangen van het veiligheids‐
net los van de beugels in het
dakframe. Rol het net op en maak het vast met een band.
Opbergen Open de afdekking van het opberg‐
vak in de bodem van de bagage‐
ruimte voor de achterklep.
Berg het veiligheidsnet in het opberg‐
vak op en sluit het deksel.
Opklapbaar aflegvlak
Zitten aan de achterkant van de voor‐
stoelen.
Openen door naar boven te trekken
totdat het vastklikt.
Voor het neerklappen, omlaagdruk‐
ken tot voorbij de weerstand.
Zet geen zware voorwerpen op de
uitklapbare tafeltjes.
Page 83 of 333
Opbergen81Gevarendriehoek
Berg de gevarendriehoek op in het
opbergvak in de bodem van de baga‐
geruimte voor de achterklep.
Verbanddoos Berg de verbanddoos en het reflecte‐rende vest onder de bestuurdersstoel
op.
Bevestig met de bandjes.
In een andere uitvoering, bevindt de
verbanddoos zich in een opbergvak
onder de bestuurdersstoel. Schuif het luikje open om het vak te openen of
te sluiten.
Page 84 of 333

82OpbergenDakdragersysteem
Dakdrager Om veiligheidsredenen en ter vermij‐ding van dakschade adviseren wij het
voor uw auto goedgekeurde dakdra‐
gersysteem te gebruiken. Neem
contact op met uw werkplaats voor
meer informatie.
Gebruiksaanwijzing van het dakdra‐
gersysteem in acht nemen en dakdra‐ gersysteem verwijderen wanneer het
niet wordt gebruikt.
Dakdrager monteren
Auto's met dakrelingBevestig de dakdrager in het gebied
met de gaten.
Model zonder dakreling
Om een dakdragersysteem te beves‐
tigen, de afdekkingen in de dakstrip‐
pen openen. De montage-elementen
volgens instructies in de houder (zie illustratie) steken.
Beladingsinformatie
● Zware voorwerpen in de bagage‐
ruimte tegen de rugleuningen
leggen. Controleren of de rugleu‐
ningen naar behoren zijn
vergrendeld. Bij stapelbare voor‐
werpen de zwaarste voorwerpen
onderaan leggen.
● Losse spullen met banden aan de sjorogen vastzetten om te
voorkomen dat ze gaan schuiven 3 77.
● Bagage niet boven de rugleunin‐ gen laten uitsteken.
Page 85 of 333

Opbergen83●Geen voorwerpen op de bagage‐
ruimteafdekking of op het instru‐
mentenpaneel leggen.
● De bagage mag de bediening van pedalen, handrem, schakel‐
hefboom en de bewegingsvrij‐
heid van de bestuurder niet
belemmeren. Geen losse voor‐
werpen in het interieur leggen.
● Niet met een geopende achter‐ klep rijden.9Waarschuwing
Controleer altijd of de lading in het
voertuig goed vastgezet is. Als datniet het geval is, kunnen er voor‐
werpen in het voertuig rondslinge‐
ren en letsel of schade aan de
lading of de auto veroorzaken.
● Het nuttig draagvermogen is het verschil tussen het maximaal
toelaatbare totaalgewicht van de
auto (zie typeplaatje 3 299) en
het EU-leeggewicht van de auto.
U berekent het nuttige draagver‐
mogen door de gegevens van uw
auto in de tabel Gewichten voorin deze handleiding in te voeren.
Het EU-leeggewicht omvat ook
het gewicht van de bestuurder
(68 kg), de bagage (7 kg) en alle
vloeistoffen (brandstoftank voor
90% gevuld).
Extra uitrusting en accessoires verhogen het leeggewicht.
● Rijden met daklading verhoogt de zijwindgevoeligheid van de
auto en verslechtert het rijgedrag
door het hogere zwaartepunt.
Lading gelijkmatig verdelen en
goed met spanbanden vastzet‐
ten. Bandenspanning en rijsnel‐
heid aan de beladingstoestand
aanpassen. Spanbanden regel‐
matig controleren en bijspannen.
Niet sneller rijden dan 120 km/u.
Toelaatbare dakbelasting is
75 kg voor auto's zonder dakre‐
ling en 100 kg voor auto's met
dakreling. De dakbelasting is de som van het gewicht van het
dakdragersysteem en de lading.
Page 86 of 333

84Instrumenten en bedieningsorganenInstrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................85
Stuurwielverstelling ...................85
Stuurbedieningsknoppen ...........85
Verwarmd stuurwiel ...................85
Claxon ....................................... 86
Wis- en wasinstallatie voorruit ...86
Wis- en wasinstallatie achterruit .................................. 87
Buitentemperatuur .....................88
Klok ........................................... 88
Elektrische aansluitingen ...........89
Aansteker .................................. 90
Asbakken ................................... 90
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................91
Instrumentengroep ....................91
Snelheidsmeter ......................... 91
Kilometerteller ........................... 91
Dagteller .................................... 91
Toerenteller ............................... 92
Brandstofmeter .......................... 92
Koelvloeistoftemperatuurme‐ ter ............................................. 92
Service-display .......................... 93Controlelampen......................... 94
Richtingaanwijzers ....................96
Gordelverklikker ........................97
Airbag en gordelspanners .........97
Airbag-deactivering ...................98
Laadsysteem ............................. 98
Storingsindicatielamp ................98
Rem- en koppelingssysteem .....98
Pedaal intrappen .......................99
Elektrische handrem ..................99
Storing elektrische handrem ......99
Antiblokkeersysteem (ABS) .......99
Schakelen ................................ 100
Stuurbekrachtiging ..................100
Afstand tot voorligger ..............100
Lane Departure Warning .........100
Elektronische stabiliteitsregeling UIT ............100
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem ..100
Traction Control-systeem UIT . 100
Voorverwarming ......................101
Uitlaatfilter ............................... 101
AdBlue ..................................... 101
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ....................................... 101
Motoroliedruk ........................... 101
Te laag brandstofpeil ...............102
Startbeveiliging ........................102
Rijverlichting ............................ 102Grootlicht................................. 102
Grootlichtassistentie ................102
LED-koplampen .......................102
Mistlampen voor ......................102
Mistachterlicht ......................... 102
Cruise control .......................... 103
Adaptieve cruise control ..........103
Voorligger gedetecteerd ..........103
Snelheidsbegrenzer ................103
Verkeersbordherkenning .........103
Portier open ............................. 103
Displays ..................................... 104
Driver Information Center ........104
Info-Display ............................. 108
Boordinformatie ......................... 109
Geluidssignalen .......................109
Batterijspanning .......................110
Persoonlijke instellingen ............110
Telematicaservice ......................112
OnStar ..................................... 112
Page 87 of 333
Instrumenten en bedieningsorganen85Bedieningsorganen
Stuurwielverstelling
Hendel omlaagbewegen, stuurwiel
instellen, hendel omhoogbewegen en
vergrendelen.
Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande
auto en ontgrendeld stuurslot verstel‐ len.
Stuurbedieningsknoppen
U kunt het infotainment-systeem,
bepaalde bestuurdersondersteu‐
ningssystemen en een aangesloten
mobiele telefoon bedienen met de
knoppen op het stuurwiel.
Meer informatie staat in de handlei‐ ding van het infotainment-systeem.
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men 3 211.
Verwarmd stuurwiel
Druk op * om verwarming te active‐
ren. De activering wordt aangeduid
door de led in de toets.
Page 88 of 333
86Instrumenten en bedieningsorganenDe gedeelten van het stuurwiel die
specifiek aanbevolen zijn voor plaat‐
sing van de handen zijn sneller warm en worden warmer dan de overigegedeelten.
De verwarming werkt bij een draai‐
ende motor en tijdens een Autostop.
Stop-startsysteem 3 192.
Claxon
j indrukken.
Wis- en wasinstallatie
voorruit
VoorruitwissersHI:snelLO:langzaamINT:intervalwissen of automatisch
wissen met regensensorOFF:uit
Hendel omlaag in de stand 1x duwen
om wissers één slag te laten maken
wanneer de voorruitwisser uitgescha‐
keld is.
Niet inschakelen wanneer de voorruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Instelbaar wisinterval
Wisserhendel in stand INT.
Draai aan het stelwiel om het gewen‐
ste wisinterval in te stellen:
kort interval:draai het stelwiel
omhooglang interval:draai het stelwiel
omlaag