Page 241 of 333

Rijden en bediening239Brandstof
Brandstof voor benzinemotoren
Gebruik alleen loodvrije brandstof die voldoet aan de Europese norm
EN 228 of gelijkwaardig.
De motor kan draaien op brandstof
met een ethanolgehalte van maxi‐
maal 10% (bijv. E10).
Brandstof met het aanbevolen
octaangetal gebruiken. Bij een lager
octaangetal kunnen het motorvermo‐
gen en -koppel lager zijn en neemt het
brandstofverbruik iets toe.
Voorzichtig
Gebruik geen brandstof of brand‐
stofadditieven die metalen
bestanddelen bevatten, zoals
additieven op mangaanbasis. Dat
kan motorschade veroorzaken.
Voorzichtig
Gebruik van brandstof die niet
voldoet aan EN 228 of gelijkwaar‐
dig kan leiden tot afzettingen of
motorschade.
Voorzichtig
Gebruik van brandstof met een
lager octaangetal dan het laagst
mogelijke octaangetal kan onge‐
controleerde verbranding en
motorschade veroorzaken.
Voor de motorspecifieke vereisten
met betrekking tot het octaangetal
verwijzen we u naar het overzicht
motorgegevens 3 304. Eventuele
andere informatie op een label op de
tankklep heeft altijd prioriteit.
Brandstoftoevoeging Brandstof moet reinigende additieven bevatten die voorkomen dat de motor
en het brandstofsysteem aankoeken. Met schone verstuivers en inlaatklep‐
pen werkt de emissieregeling goed.
In sommige landen bevat de brand‐
stof onvoldoende hoeveelheden
toevoegingen om de verstuivers en
de inlaatkleppen schoon te houden.
In dergelijke landen is voor bepaalde
motoren een brandstoftoevoeging
vereist ter compensatie van het
gebrek aan reinigende dope. Gebruik alleen brandstoftoevoegingen die zijn goedgekeurd voor de auto.
Het bijvullen van brandstoftoevoegin‐
gen aan een gevulde brandstoftank is minstens iedere 15.000 km vereist of
na één jaar (afhankelijk van wat het
eerst wordt bereikt). Neem contact op
met uw werkplaats voor meer infor‐
matie.
Page 242 of 333

240Rijden en bedieningNiet-toegestane brandstoffen
In sommige steden zijn brandstoffen
met oxygenaten zoals ethers en etha‐ nol en brandstof van vernieuwde
samenstelling verkrijgbaar. Als deze
brandstoffen voldoen aan de boven‐
genoemde specificatie, kunnen ze
worden gebruikt. Echter, E85 (85%
ethanol) en andere brandstoffen met
meer dan 15% ethanol mogen alleen
worden gebruikt in FlexFuel-auto's.Voorzichtig
Gebruik geen brandstof die
methanol bevat. Deze kan corro‐
sie op metalen onderdelen in het
brandstofsysteem en ook schade
aan kunststof en rubberen onder‐ delen veroorzaken. Deze schade
wordt niet gedekt door de garantie op de auto.
Sommige brandstoffen, in het bijzon‐
der brandstoffen met een hoog
octaangetal, kunnen een octaanver‐
hogend additief met de naam methyl‐ cyclopentadienylmangaantricarbonyl(MMT) bevatten. Gebruik geen
brandstof of brandstofadditieven met
MMT omdat daardoor mogelijk de
bougies minder lang meegaan en de
emissieregeling minder goed werkt.
De storingsindicatielamp Z licht
mogelijk op 3 98 . Roep als dit gebeurt
de hulp van een werkplaats in.
Brandstof voor dieselmotoren
Gebruik alleen dieselbrandstof die
voldoet aan EN 590 en die een
zwavelgehalte van max. 10 ppm
heeft.
Er mogen brandstoffen met max. 7% biodiesel (conform EN 14214)
worden gebruikt (bijv. met de naam
B7).
Bij reizen buiten de Europese Unie
kunt u incidenteel euro-dieselbrand‐
stof met een zwavelgehalte van
minder dan 50 ppm gebruiken.Voorzichtig
Bij veelvuldig gebruik van diesel‐
brandstof met meer dan 15 ppm
zwavel veroorzaakt ernstige
schade aan de motor.
Voorzichtig
Gebruik van brandstof die niet
voldoet aan EN 590 of soortgelijk,
kan leiden tot een verminderd
motorvermogen, meer slijtage of motorschade en kan van invloed
zijn op de garantie.
Gebruik geen scheepsdiesel, verwar‐
mingsolie, Aquazole en vergelijkbare
diesel-wateremulsies. Het is niet
toegestaan om dieseloliën aan te
lengen met brandstoffen voor benzi‐ nemotoren.
Page 243 of 333

Rijden en bediening241Rijden bij lage temperaturenBij temperaturen onder 0 °C kunnen
sommige dieselproducten met bijge‐
mengde biodiesel aankoeken, bevrie‐
zen of gelvormig worden, waardoor
het brandstoftoevoersysteem moge‐ lijk minder goed werkt. Starten en
draaien van de motor werken moge‐
lijk niet goed. Tank bij temperaturen
onder 0 °C altijd winterdiesel.
Bij temperaturen onder -20 °C kan
dieselbrandstof met een kwaliteit voor
zeer lage temperaturen worden
gebruikt. Gebruik deze brandstofkwa‐ liteit bij voorkeur niet in warme of
tropische klimaten, omdat hierdoor de
motor kan afslaan of slecht start en
het brandstofinspuitsysteem schade
kan oplopen.Tanken9 Gevaar
Schakel het contact en externe
verwarmingen met verbrandings‐ kamers uit alvorens te beginnenmet tanken. Schakel mobiele tele‐ foons uit.
Volg de bedienings- en veilig‐
heidsinstructies van het tanksta‐
tion tijdens het tanken.
9 Gevaar
Brandstof is brandbaar en explo‐
sief. Niet roken. Geen open vuur
of vonken.
Wanneer u brandstof in de auto
kunt ruiken, dient u de oorzaak daarvan onmiddellijk door een
werkplaats te laten verhelpen.
Een etiket met symbolen aan de
binnenkant van de tankvulklep geeft
de toegestane brandstofsoorten aan.
In Europa zijn de vulpistolen op de tankstations voorzien van dezelfde
symbolen. Tank alleen de toegestane
brandstofsoort.
Voorzichtig
Wanneer u foute brandstof hebt
getankt, mag u het contact niet
aanzetten.
De tankklep zit achteraan aan de
rechterzijde van de auto.
Page 244 of 333
242Rijden en bediening
De tankklep kan alleen bij een
ontgrendelde auto worden geopend.
Ontgrendel de tankklep door tegen de
klep te duwen.
Benzine en diesel tanken
Open de tank door de dop langzaam
linksom te draaien.Bij het tanken de tankdop in de steun op de tankklep hangen.
Om te tanken, het vulpistool volledig
in de vulopening brengen en inscha‐
kelen.
Na het automatisch afslaan kunt de
tank nog maximaal twee keer door
drukken op het pistool helemaal vol
maken.
Voorzichtig
Gemorste brandstof onmiddellijk
afwassen.
Om hem te sluiten, draait u de tank‐
dop rechtsom tot hij vastklikt.
Sluit de klep en klik hem vast.
Auto's met beveiliging tegen onjuiste
brandstof9 Waarschuwing
Probeer de klep van de vulpijp bij
auto's met beveiliging tegen
onjuiste brandstof niet met de
hand te openen.
Als u dat toch doet, kunnen uw
vingers bekneld raken.
Auto's met selectieve katalysatorre‐
ductie zijn uitgevoerd met een bevei‐
liging tegen onjuiste brandstof.
Page 245 of 333

Rijden en bediening243Door de beveiliging tegen onjuiste
brandstof kan de klep van de vulpijp
alleen worden geopend door een
vulpistool voor dieselbrandstof of een
trechter voor noodbijtanken.
Draai de tankdop langzaam linksom.
Bij het tanken de dop in de steun op
de tankklep hangen.
Plaats het pistool recht op de vulpijp
en druk het met iets kracht erin.
Tank in een noodsituatie bij vanuit
een jerrycan. Gebruik een trechter
om het kapje van de vulopening te
openen.
De trechter bevindt zich in het rechter
opbergvak in de bagageruimte.
Plaats de trechter recht op de vulpijp en druk deze met iets kracht erin.
Gebruik de trechter om dieselbrand‐
stof bij te tanken.
Doe de trechter na het bijtanken in de plastic zak en plaats deze in het
opbergvak.
Systeem voor selectieve katalysator‐
reductie 3 197.
Tankdop Gebruik uitsluitend originele tankdop‐
pen. Auto’s met een dieselmotor
hebben een speciale tankdop.Trekhaak
Algemene informatie
Alleen een trekhaak gebruiken die
voor uw auto is goedgekeurd. Voor
auto's die op aardgas rijden is speci‐
ale sleepapparatuur nodig.
Het inbouwen van een trekhaak door
een werkplaats laten uitvoeren. Zo
nodig wijzigingen in de auto aanbren‐
gen, zoals in het koelsysteem, de
hitteschilden of andere uitrusting.
De lamp-uitvaldetectie van het
aanhangerremlicht constateert geen individueel uitgevallen lampen. Bij
bijv. 4 x 5 W wordt er pas uitval gecon‐
stateerd als alleen een lamp van
5 W of geen lampen aan blijven.
Bij het monteren van een trekhaak kan de opening voor het sleepoogworden afgedekt. In dat geval de trek‐
haakstang gebruiken voor het slepen. De trekhaakstang na gebruik altijd in
de auto bewaren.
Page 246 of 333

244Rijden en bedieningRijgedrag en aanhangertipsAlvorens een aanhangwagen aan te
koppelen, de kogel van de trekhaak
smeren. Bij gebruik van een trillings‐ demper die slingerbewegingen
dempt en op de koppelingskogel
inwerkt, mag de kogel niet worden
gesmeerd.
Wanneer u een instabiele aanhanger of een caravan met een max. toelaat‐
baar totaalgewicht van meer dan
1300 kg trekt, is het uiterst raadzaam
een stabilisator te gebruiken wanneer u sneller rijdt dan 80 km/u.
Als de aanhanger begint te slingeren,
langzamer gaan rijden, niet tegenstu‐ ren en zo nodig krachtig remmen.
Bergafwaarts dezelfde versnelling
inschakelen als bergopwaarts en
ongeveer dezelfde snelheid aanhou‐
den.
Bandenspanning instellen op de
waarde voor maximale belading
3 309.Aanhanger trekken
Trekgewicht
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht hangt af van de auto en de
motor en mag niet worden overschre‐ den. Het werkelijke trekgewicht is hetverschilt tussen het werkelijke totaal‐
gewicht van de aanhanger en het
werkelijke kogelgewicht in aangekop‐
pelde toestand.
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht staat in de autopapieren
vermeld. Dit geldt over het algemeen
voor hellingspercentages tot max.
12%.
De toelaatbare aanhangerbelasting
geldt voor de vermelde hellingshoek
en op zeeniveau. Omdat het motor‐
vermogen bij toenemende hoogte
door de lagere luchtdichtheid daalt en het klimvermogen daardoor afneemt,
moet het maximaal toelaatbare trein‐
gewicht voor elke 1000 meter hoog‐
tetoename met 10% worden vermin‐
derd. Bij het rijden op wegen met een
gering hellingspercentage (minderdan 8%, bijv. snelwegen) hoeft het
maximaal toelaatbare treingewicht niet te worden verminderd.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht mag niet worden overschreden.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht staat op het typeplaatje 3 299
vermeld.
Kogeldruk De kogeldruk is de kracht waarmee
de aanhanger op de koppelingskogel
drukt. De gewichtsverdeling bij hetladen van de aanhanger is van
invloed op de kogeldruk.
De maximaal toelaatbare kogeldruk
(75 kg) staat op het typeplaatje van de
trekhaak en in de autopapieren
vermeld.
Let op
Motoren D16DTH, D16DTJ,
D20DTH en D20DTJ: Afhankelijk
van de uitrusting kan de maximaal
toegelaten kogeldruk 75 kg of 60 kg zijn.
Page 247 of 333
Rijden en bediening245Altijd de maximale kogeldruk nastre‐
ven, vooral bij zware aanhangers. Nooit rijden met een kogeldruk lager
dan 25 kg.
Achterasbelasting
Bij een aangekoppelde aanhanger en een maximale belading van de auto,mag de toelaatbare achterasbelas‐
ting (zie typeplaatje of autopapieren)
met 60 kg overschreden worden en
ook het toelaatbare totaalgewicht
mag met 60 kg worden overschreden. Wordt de toelaatbare achterasbelas‐
ting overschreden, dan geldt een
maximumsnelheid van 100 km/u.
TrekhaakVoorzichtig
Bij het rijden zonder aanhanger, de kogelstang demonteren.
Kogelstang opbergen
De kogelstang is in de rechter wand
van de bagageruimte opgeborgen.
Kogelstang monteren
Stekkerdoos ontgrendelen en
omlaagklappen. Afsluitplug uit kogel‐ stangopening trekken en opbergen.
Page 248 of 333
246Rijden en bedieningSpanstand kogelstang controleren
● Het rode merkteken op de draai‐knop moet naar het groene merk‐
teken op de kogelstang gericht
zijn.
● De opening tussen de draaiknop en de kogelstang moet ca.
6 mm bedragen.
● De sleutel moet in stand c staan.
Anders moet de kogelstang vóór het
monteren worden aangespannen:
● Ontgrendel de kogelstang door de sleutel naar stand c te
draaien.
● Draaiknop uittrekken en zover mogelijk rechtsom draaien.
Kogelstang monteren
Aangespannen kogelstang in de trek‐
haakopening steken en stevig
omhoogduwen totdat deze hoorbaar
vastklikt.
De draaiknop springt automatisch
terug in de uitgangspositie en rust
zonder speling tegen de kogelstang.9 Waarschuwing
Draaiknop bij het monteren niet
aanraken.
Vergrendel de kogelstang door de
sleutel naar stand e te draaien. Sleu‐
tel verwijderen en beschermkapje dichtdrukken.